Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Wet bescherming persoonsgegevens. Verzoeker is opgenomen in het aan het incidentenregister van de bank gekoppelde intern verwijzingsregister. Betaalrekening van verzoeker is gebruikt voor een frauduleuze transactie. Verzoeker terecht opgenomen in bedoeld register. Opgenomen gegevens zijn juist en registratie dient te worden gehandhaafd.

Uitspraak



beschikking

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht

JKL

zaaknummer / rekestnummer: 385142 / HA RK 11-28

Beschikking van 28 april 2011

in de zaak van:

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker,

gemachtigde mr. E. Bot te Rijswijk,

tegen:

de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,

gevestigd en kantoorhoudend te Amsterdam,

verweerster,

advocaat mr. J.J. Boertjens te Amsterdam.

Partijen worden hierna aangeduid met "[verzoeker]" en "ABN AMRO".

1. het procesverloop

1.1.[verzoeker] heeft op 17 januari 2011 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt ABN AMRO te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van de beschikking over te gaan tot verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het Intern Verwijzingsregister (IVR), op straffe van een dwangsom van € 250,-- per dag of deel van een dag dat ABN AMRO na ommekomst van de gestelde termijn in gebreke zal blijven integraal aan de beschikking te voldoen, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van dit geding.

1.2.ABN AMRO heeft op 3 maart 2011 een verweerschrift ingediend waarin zij concludeert tot afwijzing van het door [verzoeker] ingediende verzoek, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

1.3.De mondelinge behandeling heeft plaats gevonden op donderdag 10 maart 2011. [verzoeker] is verschenen, vergezeld van mr. Bot. Namens ABN AMRO is de heer [A], bankjurist, verschenen, vergezeld van mr. Boertjens.

2. de feiten

2.1.[verzoeker] is al ongeveer twintig jaar cliënt van ABN AMRO. Hij gebruikt diverse bancaire producten, waaronder een betaalrekening met nummer [nummer]. Op 2 november 2010 is op die betaalrekening een bedrag van € 698,74, zijnde de tegenwaarde van een bedrag in Canadese dollars, bijgeschreven, afkomstig van een buitenlandse rekening op naam van [B].

2.2.Op 4 november 2010 heeft [verzoeker] bij een geldautomaat in Alphen aan den Rijn een bedrag van € 500,-- van zijn betaalrekening opgenomen. De stand van zijn rekening was zodanig dat hij dit bedrag zonder voormelde bijschrijving niet had kunnen opnemen.

2.3.ABN AMRO heeft op 4 november 2010 (na voormelde geldopname door [verzoeker]) bericht ontvangen van de Royal Bank of Canada, dat de op 2 november 2010 gedane overboeking naar [verzoeker] een frauduleuze betaling was. Naar aanleiding van deze melding van de Royal Bank of Canada heeft ABN AMRO de rekeningen van [verzoeker] en zijn bankpassen geblokkeerd.

2.4.Op 5 november 2010 heeft [verzoeker] ABN AMRO om opheldering verzocht. Hem is daarop meegedeeld dat ABN AMRO van mening is dat hij zijn bankrekening beschikbaar heeft gesteld om (frauduleus verkregen) gelden weg te sluizen. [verzoeker] heeft ABN AMRO geen verklaring gegeven voor de betaling en heeft mondeling aangegeven akkoord te gaan met terugstorting van de transactie van 2 november 2010. De terugboeking heeft echter niet plaatsgevonden omdat het saldo op de betaalrekening daartoe onvoldoende was.

2.5.Op 7 november 2010 heeft [verzoeker] ABN AMRO een brief gezonden waarin hij berichtte het niet eens te zijn met de blokkade van zijn betaalrekening. ABN AMRO heeft [verzoeker] op 15 november 2010 bericht dat de bancaire relatie met hem op grond van artikel 35 van de algemene voorwaarden van ABN AMRO per 15 december 2010 zal worden be ëindigd.

2.6.Op 29 november 2010 heeft ABN AMRO [verzoeker] bericht dat de op hem betrekking hebbende (persoons)gegevens zijn opgenomen in het aan het incidentenregister van de bank gekoppelde IVR. Correspondentie tussen partijen heeft er niet toe geleid dat de gegevens van [verzoeker] uit het IVR zijn verwijderd.

2.7.De bankrekening van [verzoeker] is per 15 december 2010 opgeheven. Voorafgaand aan de opheffing zijn nog betalingen bijgeschreven. ABN AMRO heeft die betalingen aangewend om haar vordering op [verzoeker] te verrekenen. [verzoeker] heeft tegen de verrekening bezwaar gemaakt.

2.8.[verzoeker] is inmiddels cliënt bij een andere bank.

3. het verzoek en het verweer

3.1.[verzoeker] stelt ter onderbouwing van zijn verzoek dat de registratie door ABN AMRO in het IVR gebaseerd is op onjuiste gegevens. Hij stelt dat hij nimmer medewerking heeft verleend aan frauduleuze praktijken en dat ABN AMRO in alle redelijkheid niet tot registratie van zijn gegevens in het IVR mocht overgaan. [verzoeker] meent dan ook dat ABN AMRO tot verwijdering van de registratie dient over te gaan. Subsidiair stelt hij dat de door ABN AMRO genomen maatregelen disproportioneel zijn. De gevolgen van de blokkade en de registratie zijn zeer verregaand en hebben geleid tot aantasting van zijn goede naam, aldus [verzoeker]. Voorts acht [verzoeker] het van belang dat hem nimmer voorafgaand aan de blokkade en de beëindiging van de relatie de mogelijkheid is geboden zijn zienswijze kenbaar te maken dan wel in overleg te treden over de achtergrond van het ontvangen bedrag en dat nimmer met hem is overlegd over de gevolgen van de eenzijdige beoordeling door ABN AMRO.

3.2.ABN AMRO heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. Het verweer zal, voor zover noodzakelijk, hierna worden besproken.

4. de beoordeling

4.1.De rechtbank heeft geconstateerd dat het verzoek tijdig, binnen de in artikel 46 lid 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bedoelde termijn, is ingediend.

4.2.Het verzoek van [verzoeker] tot verwijdering van persoonsgegevens is gebaseerd op artikel 36 Wbp. Het eerste lid van dat artikel bepaalt ondermeer dat degene aan wie overeenkomstig artikel 35 Wbp kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens de verantwoordelijke kan verzoeken deze te verwijderen indien deze feitelijk onjuist zijn. De tekst van artikel 10.4 van na te melden Protocol sluit in dit opzicht aan bij artikel 36 Wbp .

4.3.[verzoeker] is opgenomen in een incidentenregister van ABN AMRO, dat wil zeggen dat er ter zake van [verzoeker] incidentgegevens zijn vastgelegd. Bij de verwerking van persoonsgegevens in het kader van het door ABN AMRO aangehouden incidentenregister handelt ABN AMRO conform het "Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen" (verder te noemen: het Protocol). Dit Protocol is te beschouwen als een regeling die voldoende waarborgen biedt voor een verwerking van persoonsgegevens zoals de Wbp die voorschrijft.

4.4.In het incidentenregister worden slechts gegevens opgenomen van een persoon indien er sprake is van een "gerede aanleiding". Verwijzings-gegevens daaromtrent zijn voor wat betreft [verzoeker] alleen opgenomen in het IVR. Dat wil zeggen dat deze verwijzingsgegevens alleen bestemd zijn voor gebruik door de eigen organisatie van ABN AMRO. Criterium voor opname van verwijzingsgegevens in het IVR is onder andere: "een (redelijk vermoeden van) opzettelijke benadeling van de deelnemer (ABN AMRO), oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of pogingen daartoe". De rechtbank overweegt dat niet is vermeld dat ter zake van de opname van verwijzingsgegevens in het IVR een proportionaliteitstoets moet plaatsvinden, hetgeen in artikel 6.2 van het protocol wel uitdrukkelijk is vermeld bij de opname van gegevens in het Extern Verwijzingsregister (EVR). Het subsidiaire standpunt van [verzoeker] dat de door ABN AMRO genomen maatregelen disproportioneel zijn, stuit daar reeds op af. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook niet is gebleken dat [verzoeker] door opname in het IVR disproportioneel is getroffen. Het staat immers vast dat hij thans bij andere banken bankiert en dat hij niet meer bij ABN AMRO wenst te gaan bankieren.

4.5.De rechtbank dient de handelwijze van ABN AMRO jegens [verzoeker] te toetsen aan het Protocol. Dit brengt met zich mee dat ABN AMRO dient te onderbouwen en te concretiseren waarom zij tot registratie van [verzoeker] is overgegaan. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of er een redelijk vermoeden bestaat dat [verzoeker] oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van zijn betaalrekening bij ABN AMRO en of dit een gerede aanleiding is voor opname van de persoonsgegevens van [verzoeker] in het IVR.

4.6.Het staat, nu [verzoeker] dat niet heeft betwist, vast dat de betaalrekening van [verzoeker] is gebruikt voor een frauduleuze transactie en dat [verzoeker] het grootste deel van het door die transactie op zijn rekening gestorte bedrag vervolgens heeft opgenomen, terwijl hij voor die opname, normaal gesproken, onvoldoende saldo zou hebben gehad. Partijen verschillen echter van mening over de vraag wat [verzoeker] vervolgens met dat opgenomen bedrag heeft gedaan. [verzoeker] voert aan dat hij het bedrag voor gebruikelijke inkopen heeft aangewend en ABN AMRO stelt dat [verzoeker] het opgenomen bedrag via een geldtransactie-kantoor heeft doorgeboekt naar een derde. ABN AMRO baseert dit op een schriftelijke verklaring (productie 3 bij het verweerschrift) van [C], adviseur Wonen en Vermogen, verbonden aan ABN AMRO, kantoor Alphen aan den Rijn. De verklaring van [C] wordt door [verzoeker] in al haar onderdelen uitdrukkelijk betwist.

4.7.De rechtbank is van oordeel dat ABN AMRO, ook zonder dat komt vast te staan dat de verklaring van [C] een juiste weergave is van zijn contacten met [verzoeker], voldoende inzicht heeft gegeven in de gronden waarop zij tot registratie van [verzoeker] in het IVR is overgegaan. Deze gronden kunnen de registratie en de bevoegdheid van ABN AMRO daartoe dragen. Aan de registratie is immers ten grondslag gelegd dat [verzoeker] op zijn betaalrekening geld heeft ontvangen dat afkomstig is uit een frauduleuze transactie en dat [verzoeker] niet serieus heeft ontkend dat hij normaal gesproken niet de financiële ruimte zou hebben gehad om op 4 november 2010 een bedrag van € 500,-- op te nemen. Weliswaar stelt [verzoeker] zich op het standpunt dat hij een hoog inkomen heeft, maar die stelling is onvoldoende concreet en niet met bewijsstukken gestaafd, laat staan dat die enkele stelling zou kunnen volstaan om te onderbouwen dat [verzoeker] op 4 november 2010 wel de financiële ruimte had om € 500,-- op te nemen. Dat hij die ruimte niet had vindt voorts haar bevestiging in het feit dat terugboeking van het bedrag niet mogelijk is gebleken vanwege onvoldoende saldo. [verzoeker] heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat ABN AMRO nader onderzoek heeft gedaan in Canada, maar die enkele stelling, kennelijk bedoeld om de door ABN AMRO gestelde fraude te ontkrachten, is onvoldoende tegenover de berichten die ABN AMRO over de storting heeft ontvangen van de Royal Bank of Canada. De rechtbank laat bij deze beoordeling de schriftelijke verklaring van [C] geheel buiten beschouwing, aangezien die verklaring door [verzoeker] is betwist.

4.8.De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de registratie van [verzoeker] in het IVR door ABN AMRO moet worden gehandhaafd. Gegevens moeten immers worden verwijderd indien deze feitelijk onjuist zijn. De gegevens van [verzoeker] zijn, zoals hiervoor reeds is overwogen, door ABN AMRO terecht in het IVR geregistreerd. Gevolg hiervan is dat [verzoeker] feiten dient te stellen waaruit kan volgen dat de terecht geregistreerde gegevens onjuist zijn. [verzoeker] heeft daartoe aangevoerd dat hij niet heeft meegewerkt aan frauduleuze praktijken, dat hij niet op de hoogte was van de storting en dat hij slechts geld heeft gepind voor huishoudelijke uitgaven. Voorts heeft hij de schriftelijke verklaring van [C] betwist. De rechtbank komt tot het oordeel dat één en ander onvoldoende is om tot de slotsom te komen dat de geregistreerde gegevens niet juist zouden zijn. Het gaat om overwegend blote ontkenningen en stellingen. Bovendien heeft [verzoeker] niet naar voren gebracht dat hij het bedrag dat ten onrechte op zijn rekening is gestort alsnog heeft terugbetaald, nadat dit aanvankelijk vanwege onvoldoende saldo niet mogelijk was gebleken. De schriftelijke verklaring van [C] wordt ook op dit punt door de rechtbank niet in de beschouwing betrokken.

4.9.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat ABN AMRO [verzoeker] rechtmatig in het IVR heeft opgenomen. Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.8. is overwogen kan niet worden geconcludeerd dat de gegevens onjuist zijn. Voorts valt de verwerking van de gegevens uitdrukkelijk binnen het doel van het IVR. Nu voorts niet is gebleken dat de verwerking van de persoons-gegevens anderszins onrechtmatig is, zal het verzoek worden afgewezen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van deze procedure.

5. de beslissing

De rechtbank:

- wijst het verzoek van [verzoeker] af;

- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 568,-- aan verschotten (griffierecht) en € 904,-- aan salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW van af veertien dagen na betekening van deze beschikking aan [verzoeker].

Deze beschikking is gegeven door mr. M. Th. Nijhuis en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature