Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet (Ranov), dan wel voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel “beperking conform beschikking minister”. Nu eiser niet tijdig een beroep op de Ranov heeft gedaan, heeft verweerder eiser op goede gronden niet in aanmerking gebracht voor een verblijfsvergunning op grond van de Ranov. De door eiser genoemde omstandigheden op grond waarvan het in zijn optiek verschoonbaar moet worden geacht dat hij niet tijdig een beroep heeft gedaan op de Ranov, heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, terecht niet als bijzonder in de zin van artikel 4:84 van de Awb aangemerkt. In het kader van eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel “beperking conform beschikking minister” zijn deze omstandigheden ook geen bijzondere en individuele omstandigheden op grond waarvan van eiser niet kan worden verwacht dat hij een machtiging tot voorlopig verblijf aanvraagt in het land van herkomst.

Uitspraak



RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE

Zittingsplaats Roermond

Zaaknummer: AWB 10 / 44231

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde mr. M.R.F. Berte),

en

de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2010 heeft verweerder geweigerd eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel “beperking conform beschikking minister” te verlenen.

Bij besluit van 29 november 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. D.B. Deckers. Als tolk is verschenen G.A. Rodenrijs.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 13 november 2000 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluit van 22 oktober 2002 is deze aanvraag afgewezen en bij uitspraak van 14 juli 2003 heeft deze rechtbank het tegen dit besluit ingediende beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard (AWB 02 / 87220). Het door eiser tegen deze uitspraak gedane verzet is bij uitspraak van 10 oktober 2003 ongegrond verklaard.

2. Op 14 juli 2004 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 17 juli 2004 afgewezen. Het hiertegen ingediende beroep is bij uitspraak van 4 augustus 2004 door deze rechtspraak, zittingsplaats Groningen, ongegrond verklaard (AWB 04 / 32427).

3. Bij brief van 10 maart 2009 heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet (Ranov), zoals neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV 2007/11), dan wel voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel “beperking conform beschikking minister”.

4. Bij besluit van 14 juli 2010 heeft verweerder geweigerd eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel “beperking conform beschikking minister” te verlenen, nu eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet gebleken is dat hij onder één van de categorieën vrijgestelde vreemdelingen valt en zijn beroep op de zogenoemde hardheidsclausule faalt. Voor zover eiser heeft gesteld in aanmerking te komen voor de Ranov heeft verweerder gesteld dat de Ranov bij besluit van 19 december 2008 (WBV 2008/31) met ingang van 1 januari 2009 is beëindigd.

5. Tegen het besluit van 14 juli 2010 heeft eiser bij schrijven van 14 juli 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 november 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Bij fax van 24 december 2010 heeft eiser tegen voormeld besluit van 29 november 2010 beroep ingesteld. Op 21 januari 2010 heeft eiser de gronden van beroep ingezonden. De rechtbank overweegt als volgt.

6. Voor zover eiser heeft gesteld dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Ranov, overweegt de rechtbank dat in het WBV 2008/31 is vermeld dat de mogelijkheid om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier op grond van de Ranov te verlenen met ingang van 1 januari 2009 is vervallen. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiser niet vóór 1 januari 2009 een beroep op de Ranov heeft gedaan en evenmin in geschil is dat eiser niet valt onder een in WBV 2008/31 genoemde categorieën vreemdelingen ten aanzien van wie alsnog zal worden beoordeeld of zij in aanmerking komen voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Ranov.

7. Dat eiser, zo hij stelt, aan alle voorwaarden van de Ranov voldoet, maakt, wat hier ook van zij, niet dat verweerder eiser alsnog in het bezit moet stellen van een verblijfsvergunning op grond van deze regeling. De situatie waarin eiser stelt te verkeren, moet worden geacht te zijn betrokken bij de totstandkoming van de Ranov. Verweerder heeft er met de invoering van het WBV 2008/31 en daarmee de beëindiging van de Ranov, bewust voor gekozen dat vreemdelingen na de daarin genoemde datum niet langer in aanmerking kunnen komen voor een vergunning op grond van de Ranov, wetende dat er vreemdelingen kunnen zijn die wel aan de voorwaarden van de Ranov voldoen en ten aanzien van wie door verweerder derhalve een ambtshalve beoordeling had dienen plaats te vinden, maar zich niet tijdig melden. Deze omstandigheid moet dus ook geacht worden te zijn betrokken bij de beëindiging van de Ranov.

8. De door eiser overigens genoemde omstandigheden, zijnde ziekte, tegenstrijdige mededelingen van derden, huisvestingsperikelen en de vakantiesluiting van het kantoor van Vluchtelingenwerk te Tilburg, op grond waarvan het in zijn optiek verschoonbaar moet worden geacht dat hij niet tijdig een beroep heeft gedaan op de Ranov, heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, terecht niet als bijzonder in de zin van artikel 4:84 van de Awb aangemerkt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser in november 2008 ziek was, hij in december 2008 te maken had met huisvestingsperikelen en dat op 31 december 2008 het kantoor van Vluchtelingenwerk te Tilburg gesloten was. Nu de Ranov reeds op 13 juni 2007 bij WBV 2007/11 voor eenieder kenbaar in de Staatscourant is gepubliceerd en de beëindiging (WBV 2008/31) ook uitvoerig in de media is belicht, moet worden geconcludeerd dat eiser dan ook ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om een beroep op de Ranov te doen. Dat eiser zich op de mededeling van derden, die hem vertelden dat hij vanwege zijn tweede asielaanvraag niet in aanmerking kwam voor de Ranov, heeft gebaseerd, en hij zich tot een kantoor van Vluchtelingenwerk heeft gewend in plaats van tot verweerder, zijn omstandigheden die voor rekening en risico van eiser dienen te komen. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat eiser niet de mogelijkheid had om zich te vergewissen van de juistheid van de verkregen informatie.

9. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder eiser dan ook op goede gronden niet alsnog in aanmerking gebracht voor een verblijfsvergunning op grond van de Ranov en eisers aanvraag getoetst aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning met als doel “beperking conform beschikking minister”. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.

10. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. In het vierde lid is neergelegd dat verweerder het eerste lid buiten toepassing kan laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel kan leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, de zogenaamde hardheidsclausule.

11. Niet ter discussie staat dat eiser niet in het bezit is van een geldige mvv. In beroep is door eiser het standpunt ingenomen dat hij dient te worden vrijgesteld van het mvv vereiste, nu toepassing van dit vereiste zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).

12. Uit de totstandkoming van artikel 3.71 van het Vb 2000 (Kamerstukken II 1999 2000, 26 732, nr. 7, p. 108 109) valt af te leiden dat de in het vierde lid neergelegde bevoegdheid bedoeld is als discretionair van aard en beperkt van omvang. Gevallen, waaromtrent is voorzien dat het mvv vereiste niet zal kunnen worden tegengeworpen, zijn bij en krachtens artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 van dat vereiste uitgesloten, zodat toepassing van de hardheidsclausule beperkt kan blijven

tot zeer uitzonderlijke gevallen die door wet en regelgever niet zijn voorzien.

In de brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 19 september 1997 (TK 1997 1998, 24 544, nr. 16, blz. 1) is voorts als beleidsuitgangspunt gekozen dat een beroep op de hardheidsclausule slechts in zeer uitzonderlijke gevallen wordt gehonoreerd. Uit de hierboven aangehaalde wetsgeschiedenis moet worden afgeleid dat verweerder ter zake van de toepassing van de hardheidsclausule een ruime beoordelingsmarge toekomt. De weigering van verweerder om in een bepaald geval toepassing te geven aan die clausule zal de toetsing in rechte slechts dan niet kunnen doorstaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.

13. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser aangevoerde omstandigheden in de onderhavige procedure geen bijzondere en individuele omstandigheden zijn op grond waarvan van eiser niet kan worden verwacht dat hij een mvv aanvraagt in het land van herkomst. Verweerder heeft in hetgeen eiser heeft aangevoerd dan ook geen grond hoeven vinden om eiser met toepassing van de hardheidsclausule vrij te stellen van het mvv vereiste. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de door eiser gestelde asielgerelateerde aspecten, gelet op de door de wetgever gemaakte strikte scheiding tussen asiel en regulier, in de onderhavige procedure geen rol kunnen spelen. Van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan een uitzondering zou moeten worden gemaakt op de waterscheiding tussen asiel en regulier is de rechtbank in de onderhavige zaak niet gebleken. Eisers verwijzing naar de redenen waarom hij een verblijfsvergunning op grond van de Ranov is misgelopen, vormt, onder verwijzing naar het overwogene onder rechtsoverwegingen 7 en 8, geen bijzondere en individuele omstandigheid in voormelde zin. Ook de gestelde omstandigheid dat het voor eiser niet mogelijk is om aan documenten van Sierra Leone te geraken teneinde naar dit land te kunnen terugkeren, vormt geen bijzondere en individuele omstandigheid. Niet is gebleken dat hij niet aan documenten kan komen. Dit te meer nu eiser kennelijk wel in staat is gebleken een Sierraleoonse geboorteakte over te leggen. Voorts heeft verweerder op zitting aangegeven dat bij vrijwillige terugkeer de Sierraleoonse autoriteiten laissez-passers verstrekken. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat het afwachten van de mvv aanvraag in het land van herkomst leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

14. Eiser heeft verder een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aangezien uitzetting volgens eiser in strijd zou zijn met zijn recht op respect voor zijn privé leven. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor de conclusie dat verweerders standpunt, dat er geen sprake is van een verplichting om eiser vanwege respect voor zijn privé leven verblijf toe te staan, onjuist is. Hiertoe overweegt de rechtbank dat om onder de reikwijdte van artikel 8 van het EVRM te vallen, er sprake dient te zijn van een substantieel gewicht van de aangegane sociale banden. Dit betekent dat voor het aannemen van schending van het privé leven sprake dient te zijn van een zeer langdurige verblijfsduur (circa dertig jaar, zie de uitspraken van het EHRM inzake Sisojeva van 16 juni 2005, nr 14492/03, Shevanova van 15 juni 2006, nr 58822/00 en Slivenko van 9 oktober 2003, nr 48321/99). In het geval van eiser is niet gebleken van een dusdanig zeer langdurige verblijfduur in Nederland. Voorts is onvoldoende door eiser geconcretiseerd dat sprake is van een zodanige intensiteit van de alhier door of met eiser aangegane sociale banden dat om die reden het privé leven van eiser gerespecteerd dient te worden. Van bijzondere omstandigheden om tot een andere conclusie te komen, is niet gebleken.

15. Ten aanzien van de stelling dat sprake is van schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank vervolgens dat uitgangspunt is dat de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte regel dat er voor het bestuur een hoorplicht is in de bezwaarprocedure. Artikel 7:3 van de Awb somt de uitzonderingen op deze algemene regel op. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over de conclusie. Gelet op hetgeen door eiser in bezwaar is aangevoerd alsmede gelet op de motivering van het primaire besluit van verweerder, deed naar het oordeel van de rechtbank deze situatie zich hier voor. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen afzien van het horen in bezwaar.

16. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘conform beschikking Minister’ kunnen weigeren.

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr. F.H. Machiels in tegenwoordigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2011.

w.g. mr. D.D.R.H. Lechanteur,

griffier w.g. mr. F.H. Machiels,

rechter

Voor eensluidend afschrift:

de wnd griffier,

verzonden op: 22 april 2011.

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature