Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Verdachte heeft roekeloos rijgedrag vertoond. Ten gevolge daarvan is [A], 17 jaar oud, ter plekke komen te overlijden en is [B] zwaar gewond geraakt. Verdachte heeft een zeer ernstige verkeersfout gemaakt. Gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden en ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 5 jaar.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 09/610201-10

Datum uitspraak: 6 april 2011

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,

adres: [adres]

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 maart 2011.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. Benammar en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J.C. Koster, advocaat te Berkel en Rodenrijs, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

zij op of omstreeks 24 april 2010 te Delft als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Hoflaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:

zij, verdachte, heeft/is:

- gereden terwijl zij onder invloed van alcohol verkeerde, althans in een toestand verkeerde als bedoeld in artikel 8 lid 3 WVW94 en /of (daarbij)

- gereden zonder geldig rijbewijs en/of dat aan haar door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 , een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat voertuig behoorde en/of (daarbij)

- gereden met een snelheid van ongeveer 85 kilometer per uur, terwijl aldaar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan, althans met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) (te) hoge snelheid en/of (daarbij)

- met die (veel) te hoge snelheid de T-splitsing/kruising met de Delfgauwseweg genaderd en/of opgereden en/of (vervolgens)

- de controle over het door haar bestuurde motorrijtuig verloren, immers is zij met haar motorrijtuig tegen een (opstaande) (betonnen) rand gebotst,

waardoor één passagier van verdachtes motorrijtuig (genaamd [A]) werd gedood en/of één passagier van verdachtes mototrrijtuig (genaamd [B]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been en/of een hersenschudding en/of een hartkneuzing en/of een klaplong, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;

art 6 Wegenverkeerswet 1994

Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

zij op of omstreeks 24 april 2010 te Delft als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Hoflaan, als volgt heeft gehandeld:

zij, verdachte, heeft/is:

- gereden terwijl zij onder invloed van alcohol verkeerde, althans in een toestand verkeerde als bedoeld in artikel 8 lid 3 WVW94 en /of (daarbij)

- gereden zonder geldig rijbewijs en/of dat aan haar door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 , een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat voertuig behoorde en/of (daarbij)

- gereden met een snelheid van ongeveer 85 kilometer per uur, terwijl aldaar een maximum snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan, althans met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) (te) hoge snelheid en/of (daarbij)

- met die (veel) te hoge snelheid de T-splitsing/kruising met de Delfgauwseweg genaderd en/of opgereden en/of (vervolgens)

- de controle over het door haar bestuurde voertuig verloren, immers is zij met haar voertuig tegen een (opstaande) (betonnen) rand gebotst,

waardoor één passagier van verdachtes voertuig (genaamd [A]) werd gedood en/of één passagier van verdachtes voertuig (genaamd [B]) letsel heeft bekomen en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

art 5 Wegenverkeerswet 1994

2.

zij op of omstreeks 24 april 2010 te Delft als bestuurder van een motorrijtuig (auto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 , 0,75 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist zulks terwijl aan de verdachte geen rijbewijs voor het besturen van dat motorrijtuig was afgegeven;

art 8 lid 3 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994

art 8 lid 4 Wegenverkeerswet 1994

3.

zij op of omstreeks 24 april 2010 te Delft als bestuurder van een motorrijtuig (auto) heeft gereden op de weg, de Hoflaan, zonder dat aan haar door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de

Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;

De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

art 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994

3. Het bewijs

3.1 Het standpunt van de officier van justitie

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:

- verdachte op 24 april 2010 te Delft als bestuurder van een auto een ongeluk heeft veroorzaakt door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag, waarbij één persoon werd gedood en aan een ander persoon zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Subsidiair wordt zij ervan verdacht dat zij gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond. (feit 1)

- verdachte op 24 april 2010 te Delft een auto heeft bestuurd terwijl zij onder invloed was van alcohol en niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. (feit 2)

- verdachte op 24 april 2010 te Delft een auto heeft bestuurd zonder dat zij in het bezit was van een geldig rijbewijs. (feit 3)

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank - zoals verwoord in haar schriftelijke requisitoir - wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde feiten heeft begaan.

Met betrekking tot feit 1. primair is het gedrag van verdachte naar de mening van de officier van justitie te kwalificeren als roekeloos rijgedrag.

Met betrekking tot feit 2. stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, nu niet een op naam van verdachte gesteld identiteitszegel van het bloedonderzoek op het betreffende proces-verbaal is aangebracht. Naar de mening van de officier van justitie kan echter volstaan worden met de constatering van dit vormverzuim en behoeft daaraan geen rechtsgevolg verbonden te worden, nu deze omissie geen gevolgen heeft en verdachte op geen enkele wijze in haar belangen is geschaad.

3.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot feit 1. primair aangevoerd dat er slechts sprake was van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag.

De raadsman heeft vrijspraak voor het onder 2. ten laste gelegde feit bepleit, nu naar zijn mening geen sprake is geweest van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994 . Uit de jurisprudentie inzake artikel 15 Besluit alcoholonderzoeken volgt, aldus de raadsman, dat aan de verdachte expliciet de mededeling moet worden gedaan dat de betrokkene kan verzoeken om een tweede bloedafname. In het proces-verbaal op pagina 32B staat vermeld dat verdachte niet heeft verzocht om een tweede bloedafname, doch niet is terug te vinden dat dit berust op een expliciete mededeling als voornoemd aan verdachte. Voorts blijkt dat op 4 juni 2010 de uitslag van het bloedonderzoek aan verdachte is meegedeeld, terwijl dit op 27 april 2010 al beschikbaar was.

Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.3 De beoordeling van de tenlastelegging

De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.1

Op 24 april 2010 omstreeks 1.10 uur heeft er een ernstig auto-ongeval in Delft plaatsgevonden, waarbij één passagier is overleden en een andere passagier zwaar gewond is geraakt. Verdachte reed als bestuurder van een personenauto van het merk Peugeot op de Hoflaan in de richting van de Delfgauwseweg. Op de T-splitsing met de Delfgauwseweg kwam verdachte in botsing met een opstaande betonnen rand. Deze rand vormt de afscheiding van de rijbaan van de Delfgauwseweg met de Pijnackerse Vaart.

De persoon die op de achterbank bij verdachte in de auto zat, genaamd [A] (voornaam), heeft door deze aanrijding dusdanig hersenletsel opgelopen dat hij als gevolg daarvan is overleden. De persoon die aan de passagierszijde zat, [B] ([voornaam) genaamd, heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een gebroken been, een hersenschudding, een hartkneuzing en een klaplong.2 3 4

Volgens verkeersongevallenanalyse concentreerde de schade aan de auto zich rond de rechter voorzijde, hetgeen erop wijst dat de inlooprichting van de auto ten opzichte van de betonnen rand onder een hoek is geweest. Hieruit valt af te leiden dat verdachte een stuurbeweging heeft gemaakt voordat de auto met de betonnen rand in confrontatie is gekomen.

De snelheidsmeter van de auto stond "vast" op ongeveer 85 kilometer per uur. Dit is kennelijk, aldus de analyse, veroorzaakt door het wegvallen van de voeding van de stappenmotor ten behoeve van de snelheidsaanwijzing. De opbouw van de snelheidsmeter in combinatie met het schadebeeld, wijst erop dat de aangetroffen snelheidsaanwijzing als indicatieve snelheid kan worden aangenomen. Gelet op de wettelijke afwijking ten aanzien van de snelheidsmeters van voertuigen ligt de indicatieve snelheid, zo vermeldt de verkeersongevallenanalyse, waarmee is gereden tussen de 72 en 85 kilometer per uur. Ingevolge artikel 20 onder a van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 gold ter plaatse een toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur.

De wegsituatie, het schadebeeld van de auto en de aangetroffen sporen, wijzen er volgens de verkeersongevallenanalyse op dat het meest waarschijnlijk is de snelheid van de auto te hoog is geweest voor de betreffende wegsituatie.

Voorts is uit onderzoek gebleken dat de bestuurder en de passagier rechtsachter de autogordel hebben gedragen tijdens het ongeval. De gordel van de zitplaats rechtsvoor hing opgerold langs de rechter b-stijl. 5

Na onderzoek bleek het alcoholgehalte in het bloed van verdachte 0,75 milligram ethanol per milliliter bloed te bevatten.6 Ook werd in de portemonnee van verdachte een zakje met cannabis met een gewicht van vier gram aangetroffen.7

Verdachte heeft verklaard dat zij die avond met een groep vrienden rond 23.00 uur naar een feestje van een vriend genaamd [C] is gegaan. Voordat zij naar [C] gingen, heeft verdachte in een parkje cannabis gerookt en heeft zij in een supermarkt een fles witte wijn gekocht. Volgens verdachte heeft zij voordat zij met haar vrienden naar [C] ging ongeveer een halve fles wijn gedronken. Aangekomen bij [C] heeft zij nog een glas rode wijn gedronken. Zij is een half uur tot een uur bij [C] gebleven. Op een gegeven moment is zij met een aantal vrienden genaamd [D], [E], [F], [G], [B] en [A] naar een parkeerplaats achter de Ikea in Delft gegaan om te "chillen". Zij zijn daar naartoe gereden in de auto van [D] en [E].

Op de parkeerplaats vroeg verdachte aan [E] of zij in zijn auto mocht rijden. In haar eerste verhoor door de politie heeft verdachte verklaard dat zij vervolgens iemand heeft horen zeggen: "Laat haar niet rijden". Zij is toen dom geweest en toch gaan rijden, aldus verdachte in die verklaring.8 Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij dit niet heeft verklaard tegen de politie. Zij heeft juist iemand horen zeggen: "Laat haar rijden". Ook in haar derde verhoor heeft zij verklaard dit te hebben gehoord.9

Verdachte heeft tevens verklaard dat zij geen rijbewijs heeft. Zij heeft wel vanaf augustus 2009 rijlessen gehad en zou vermoedelijk rond half mei 2010 rijexamen doen.

Verdachte is in de auto van [E] gestapt. Zij zag dat [A] en [B] ook in de auto zaten. [A] zat achterin en [B] zat rechts voorin. Verdachte is toen gaan rijden met de auto van [E]. Desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat zij [A] en [B] niet in de gelegenheid heeft gesteld om uit te stappen. Volgens verdachte waren zij vermoedelijk wel uitgestapt indien verdachte hen de gelegenheid daartoe had geboden. Zij realiseerde zich niet dat zij [A] en [B] meenam.

Zij is in de auto de parkeerplaats afgereden en de Hoflaan opgereden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij niet bekend was met de (verkeers)situatie ter plaatse en dat zij nimmer zelfstandig in een auto, dus ook niet in een auto met een automatische versnellingsbak had gereden. Haar lesauto betrof een auto met een schakelbak. Zij wist niet in welke stand zij de automatische versnelling in de auto van [E] had gezet voordat zij weg reed met zijn auto. Ook heeft zij er niet op gelet of iedereen in de auto de autogordels om had. Verder heeft zij met één voet het gaspedaal bediend en met haar andere voet het rempedaal.

Op uitdrukkelijke vragen van de rechtbank heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat zij geen reden had om in de auto van [E] te gaan rijden. Zij wist ook niet waar zij naartoe wilde rijden. Zij wilde "gewoon" rijden, omdat zij nooit buiten haar lessen om een auto had bestuurd. Zij wist ook niet waar de Hoflaan naar toe leidde en waar hij eindigde. Voorts weet zij niet meer of zij de T-splitsing met de Delfgauwseweg heeft gezien. Opeens voelde zij de klap van de aanrijding. Zij denkt dat zij het einde van de Hoflaan niet heeft opgemerkt.10 11 12

[E] heeft verklaard dat verdachte op de parkeerplaats aan hem vroeg of zij een rondje in zijn auto mocht rijden. Zij had dit al enkele keren gevraagd. Hij zei vervolgens dat verdachte alleen op de parkeerplaats even mocht rijden. Verdachte stapte in zijn auto en reed vervolgens de parkeerplaats af. [A] en [B] zaten toen ook in de auto.13

[B] heeft verklaard dat hij en [A] in de auto van [E] lagen te slapen. Plotseling schrok hij wakker en zag hij dat verdachte op de bestuurderstoel ging zitten. Hij zag dat verdachte met de auto ging rijden. Hij heeft vervolgens de autogordel omgedaan. Verdachte reed de parkeerplaats af, de Hoflaan op. Hij merkte dat verdachte heel hard reed met een snelheid van tussen de 60 en 80 kilometer per uur. Toen zij op de T-splitsing met de Delfgauwseweg kwamen, zag hij dat verdachte nog steeds met dezelfde snelheid reed. Zij kwamen steeds dichterbij de splitsing met diezelfde hoge snelheid. Vervolgens kwam de klap van de botsing.14

Ten aanzien van feit 1.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte roekeloos gehandeld. Naar vaste rechtspraak komt aan het begrip roekeloosheid feitelijke betekenis toe. Het als zodanig waarderen van gedragingen moet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid, waarbij het aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.

De rechtbank baseert haar oordeel op de navolgende feiten en omstandigheden die in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen zijn vervat:

- Verdachte heeft op de avond van het ongeval softdrugs gebruikt.

- Verdachte heeft die avond aanmerkelijk meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol voor beginnend bestuurders genuttigd. Volgens verdachte had zij een halve fles witte wijn en een glas rode wijn gedronken. Het bloedalcoholgehalte van verdachte bedroeg 0,75 milligram ethanol per milliliter bloed, waar een gehalte van maximaal 0,22 is toegstaan. Daarbij sluit de rechtbank overigens niet uit dat het bloedalcoholgehalte ten tijde van het ongeval nog hoger is geweest dan de vastgestelde 0,75, aangezien de bloedafname eerst om 3.41 uur, derhalve ongeveer twee uren na het ongeval, heeft plaatsgevonden.

- Verdachte volgde weliswaar rijlessen, maar was ten tijde van het ongeval nog niet in het bezit van een geldig rijbewijs en verdachte had ook nog nooit zelfstandig in een auto gereden

- Verdachte heeft herhaaldelijk aan [E] gevraagd of zij in zijn auto mocht rijden, ondanks dat zij was gewaarschuwd in die zin, dat zij kennelijk heeft gehoord dat iemand uit haar vriendengroep heeft geroepen dat zij niet moest gaan rijden. De rechtbank houdt in dit verband rekening met de hiervoor genoemde eerste verklaring van verdachte door de politie. Mede gelet op haar vervolgreactie, zoals weergegeven in dat verhoor, dat zij dom is geweest en toch is gaan rijden, ziet de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring.

- Verdachte is gaan rijden in een auto met een automatische versnellingsbak, terwijl zij nog nooit in een dergelijke auto had gereden, zij niet wist hoe een dergelijke versnellingsbak werkte en slechts rijlessen had gevolgd in een auto met een schakelbak.

- Uit haar verklaring blijkt dat verdachte is gaan rijden zonder zich te bekommeren om de twee inzittenden van de auto.

- Verdachte is over de Hoflaan gaan rijden met een veel hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan, terwijl zij bovendien niet bekend was met de (verkeers)situatie ter plaatse en het donker was.

- Verdachte heeft geen snelheid geminderd bij het naderen van de T-splitsing;

- Desgevraagd heeft verdachte ter zitting geen enkele valide reden, anders dan dat zij gewoon "zin had om te rijden", kunnen geven waarom zij onder de gegeven omstandigheden is gaan rijden, terwijl zij niet in het bezit was van een rijbewijs, softdrugs had gebruikt en alcohol had genuttigd.

Verdachte is op zeer lichtzinnige wijze ervan uitgegaan dat de risico's op ernstige gevolgen zich niet zouden realiseren. Door onder de genoemde omstandigheden te gaan rijden met inzittenden heeft verdachte echter zeer onvoorzichtig gehandeld en bewust onaanvaardbare risico's genomen met ernstige gevolgen. Verdachtes gedrag als verkeersdeelnemer dient naar het oordeel van de rechtbank als roekeloos te worden aangemerkt.

Door het ongeval dat verdachte heeft veroorzaakt, is [A] overleden en is [B] gewond geraakt.

De rechtbank is voorts van oordeel dat het letsel dat [B] ten gevolge van het ongeval heeft opgelopen naar zijn aard en omvang moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank acht derhalve het onder 1. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte roekeloos heeft gehandeld.

Ten aanzien van feit 2.

De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat er met betrekking tot het bloedonderzoek sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.

De rechtbank constateert dat in het proces-verbaal betreffende het bloedonderzoek in strijd met artikel 6 van de Regeling bloed- en urineonderzoek niet een op naam van verdachte gestelde identiteitszegel van het bloedonderzoek is aangebracht. De rechtbank stelt vast dat daarmee sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering . De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan rechtsgevolgen te verbinden, nu verdachte op geen enkele wijze in haar belangen is geschaad door dit verzuim. Het doel van de geschonden bepaling is om te vermijden dat er misverstanden ontstaan over de vraag wiens bloed is onderzocht. In casu is echter geen enkel misverstand hieromtrent mogelijk .

De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit, nu uit de jurisprudentie inzake artikel 15 Besluit alcoholonderzoeken - welke jurisprudentie overigens niet nader door de raadsman is geduid - zou volgen dat aan de verdachte expliciet de mededeling moet worden gedaan dat betrokkene kan verzoeken om een tweede bloedafname. Deze mededeling staat niet expliciet in het betreffend proces-verbaal vermeld. Nu geen sprake is geweest van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994 dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde, aldus de raadsman.

Artikel 15 van Besluit alcoholonderzoeken luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

"Artikel 1 5

1.

Indien bloedafname heeft plaatsgevonden binnen een uur na het moment waarop van de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, wordt hem indien hij daarom verzoekt, zo spoedig mogelijk na verloop van dat uur een tweede bloedmonster afgenomen.

2.

De verdachte aan wie die vordering niet is gedaan wordt, indien bloedafname heeft plaatsgevonden binnen een uur na het eerste directe contact dat een opsporingsambtenaar met hem heeft gehad, leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 , artikel 27 van de Scheepvaartverkeerswet , artikel 2.12 van de Wet luchtvaart of artikel 4 van de Spoorwegwet , op zijn verzoek zo spoedig mogelijk na verloop van dat uur een tweede bloedmonster afgenomen.

3.

In de gevallen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, deelt de opsporingsambtenaar de verdachte mede, dat deze laatste een tweede bloedafname kan verzoeken. Deze mededeling wordt in het proces-verbaal opgenomen.

4.

(....)"

Uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingen15 blijkt dat verdachte op 24 april 2010 te 1.45 uur werd aangehouden op de plaats van het ongeval. Toen werd door een verbalisant geconstateerd dat de uitgeademde lucht van verdachte riekte naar het inwendig gebruik van alcohol. Om 1.50 uur is verdachte bevolen tot het meewerken van afname van bloed. Verdachte verleende hiervoor toestemming. Om 3.41 uur heeft een arts in het Leyenburg ziekenhuis te Den Haag in aanwezigheid van een verbalisant bij verdachte bloed afgenomen.

Uit het voorgaande blijkt dat er geen sprake was van een situatie zoals bedoeld in artikel 15 lid 1 of 2 van het Besluit alcoholonderzoeken .

De verbalisant heeft niet gevorderd dat verdachte haar medewerking dient te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. Voorts heeft de bloedafname niet plaatsgevonden binnen een uur na het eerste contact met de verbalisant.

De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.

De raadsman heeft voorts aangevoerd dat blijkt dat op 4 juni 2010 de uitslag van het bloedonderzoek aan verdachte is meegedeeld, terwijl dit op 27 april 2010 al beschikbaar was.

De rechtbank overweegt dat artikel 20 van het Besluit alcoholonderzoeken bepaalt dat het resultaat van het bloedonderzoek zo spoedig mogelijk aan verdachte wordt meegedeeld. De strekking van het artikel is om verdachte zo spoedig mogelijk in de gelegenheid te stellen zijn verdediging voor te breiden en hem gelegenheid te bieden tijdig aan de officier van justitie de wens kenbaar te maken dat een tegenonderzoek wordt verricht (vide HR NJ 1994, 725). Daaruit valt naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat er geen wettelijke verplichting bestaat een verdachte op zijn recht op tegenonderzoek te wijzen. Voorts is in casu aan de strekking van artikel 20 Besluit alcoholonderzoeken voldaan. Immers, op het moment dat verdachte kennis nam van de uitslag van het bloedonderzoek was de bewaringstermijn van artikel 9 Regeling bloed- en urineonderzoek nog niet verstreken, zodat een eventueel tegenonderzoek nog mogelijk was. Verdachte heeft ook na die kennisname evenwel geen verzoek gedaan om een tegenonderzoek te verrichten. Bovendien is het middels bloedonderzoek vastgestelde promillage niet door de verdediging bestreden en is door de raadsman niet duidelijk aangegeven in welk opzicht verdachte door het door de verdediging gestelde verzuim in de voorbereiding van haar verdediging zou zijn geschaad, noch waarom verdachte niet de mogelijkheid heeft gehad om een tegenonderzoek te doen verrichten.

De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.

Ten aanzien van feit 3.

De rechtbank acht ook dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen die hierboven zijn vervat.

3.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:

1.

zij op 24 april 2010 te Delft als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, auto, daarmede rijdende over de weg, de Hoflaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos als volgt te handelen:

zij, verdachte, heeft/is:

- gereden terwijl zij onder invloed van alcohol verkeerd en

- gereden zonder geldig rijbewijs en

- gereden met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse veel te hoge snelheid en daarbij

- met die veel te hoge snelheid de T-splitsing met de Delfgauwseweg genaderd en opgereden en vervolgens

- de controle over het door haar bestuurde motorrijtuig verloren, immers is zij met haar motorrijtuig tegen een opstaande betonnen rand gebotst,

waardoor één passagier van verdachtes motorrijtuig, genaamd [A], werd gedood en één passagier van verdachtes mototrrijtuig, genaamd [B], zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been en een hersenschudding en een hartkneuzing en een klaplong werd toegebracht

2.

zij op 24 april 2010 te Delft als bestuurder van een motorrijtuig, auto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 , 0,75 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist, zulks terwijl aan de verdachte geen rijbewijs voor het besturen van dat motorrijtuig was afgegeven

3.

zij op 24 april 2010 te Delft als bestuurder van een motorrijtuig, auto, heeft gereden op de weg, de Hoflaan, zonder dat aan haar door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde

4. De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5. De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6. De straf

6.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren.

6.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit om aan verdachte - gelet op haar persoonlijke omstandigheden - een werkstraf van 240 uren, een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren op te leggen.

6.3. Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Hierbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft roekeloos rijgedrag vertoond. Ten gevolge daarvan is [A], 17 jaar oud, ter plekke komen te overlijden en is [B] zwaar gewond geraakt. Verdachte heeft een zeer ernstige verkeersfout gemaakt. Door haar roekeloze handelen heeft zij met name bij de nabestaanden [A] veel pijn en verdriet veroorzaakt, waarmee zij nog lange tijd geconfronteerd zullen blijven. Dit blijkt temeer uit de door de vader van [A] ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. De rechtbank is zich er van bewust dat geen enkele straf het onherstelbare leed dat de nabestaanden is aangedaan kan wegnemen of verzachten.

Daarnaast heeft zij ernstige pijn en letsel toegebracht aan [B], die daarvan geruime tijd heeft moeten herstellen.

Ook buiten de kring van de direct getroffenen is geschokt gereageerd. Mede gezien de omstandigheden waaronder verdachte aan de noodlottige autorit is begonnen valt aan verdachte een ernstig verwijt te maken.

Blijkens het haar betreffende Uittreksel Justitiële documentatie d.d. 21 februari 2011 is verdachte niet eerder veroordeeld geweest voor enig strafbaar feit.

Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke strafrichtlijnen, waarbij in gevallen als het onderhavige een gevangenisstraf van drie jaren met een ontzegging van de rijbevoegdheid van vier jaren als uitgangspunt dient te gelden. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen de zeer jonge leeftijd van verdachte, het feit dat zij ook zelf tengevolge van het ongeval ernstig letsel heeft opgelopen en het feit dat zij verder zal moeten leven met de wetenschap dat door haar schuld [A] is overleden.

Gelet hierop en gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanknopingspunten om af te wijken van de landelijke richtlijnen en een deels lagere straf op te leggen aan verdachte dan door de officier van justitie geëist.

Op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan alsmede het onherstelbare leed dat verdachte de nabestaanden heeft aangedaan, acht de rechtbank het evenwel maatschappelijk onaanvaardbaar om aan verdachte een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur, in combinatie met een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid is naar het oordeel van de rechtbank de enig passende reactie op het handelen van verdachte.

De rechtbank ziet voorts - anders dan de officier van justitie - geen aanleiding om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en overweegt daartoe het navolgende.

Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf heeft ten doel om verdachte na haar vrijlating te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen.

De officier van justitie is in het kader van de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling bevoegd aan de vervroegde invrijheidstelling van een veroordeelde voorwaarden te verbinden en daarbij een proeftijd te bepalen. De rechtbank ziet gelet hierop geen meerwaarde in het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.

De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden.

Dit lijkt een zwaardere straf dan de officier van justitie heeft geëist doch toepassing van voornoemde Wet voorwaardelijke invrijheidstelling zal resulteren in een iets lagere straf dan geëist.

De rechtbank zal verder bepalen dat - gezien de straf die aan verdachte wordt opgelegd voor de onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde misdrijven , voor de als feit 3 bewezenverklaarde overtreding geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

7. De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel

7.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij].

Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.127, 50 subsidiair 41 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2].

Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 230,-, subsidiair 4 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2].

7.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij] bepleit voor wat betreft de post materiële schade, nu volgens de raadsman mogelijk is dat de WAM-verzekeraar van de eigenaar van de auto een deel van de schade zal vergoeden. Met betrekking tot de post kosten rechtsbijstand heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De raadsman heeft zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

7.3. Het oordeel van de rechtbank

[benadeelde partij], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 540,-.

De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1. primair bewezenverklaarde feit. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat een deel van deze schade mogelijk door de

WAM-verzekeraar van de eigenaar van de auto zal worden vergoed, nu dit verweer op geen enkele wijze is onderbouwd.

De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen

Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 2.587,50, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1. primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.127,50, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].

[benadeelde partij 2], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 230,-.

De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1. primair bewezenverklaarde feit. Voorts is deze vordering niet bestreden.

De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen

Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1. primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 230,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2].

8. De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:

- 9a, 24c, 36f, 55, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht;

- 6, 8, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11. De beslissing

De rechtbank,

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1., 2. en 3. tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

ten aanzien van feit 1 en 2

eendaadse samenloop van

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in een toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van de ze wet

en

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in een toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel b, van de ze wet

en

overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994

ten aanzien van feit 3

overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 (DERTIG) MAANDEN;

veroordeelt verdachte ter zake van feit 1 primair voorts tot:

ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 5 (VIJF) JAREN;

bepaalt dat aan verdachte ter zake van feit 3 geen straf of maatregel zal worden opgelegd;

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], een bedrag van € 540,-,

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 2.587,50, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.127,50, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij];

bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 41 dagen;

bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 2], een bedrag van € 230,-,

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 230,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2];

bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 4 dagen;

bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.

Dit vonnis is gewezen door

mrs M. van Paridon, voorzitter,

R. Brand en S.M. Christiaan, rechters,

in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 april 2011.

1 Waar hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

2 Proces-verbaal aanrijding van Politie Haaglanden, nummer PL15A4 2010084854-1

3 Proces-verbaal van schouw stoffelijk overschot van TVS Haaglanden Verkeerspolitie

4 Een geschrift, te weten een medische verklaring betreffende [B]

5 Proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse van Politie Haaglanden, nummer 2010084854, p. 4 en 5

6 Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2010.04.26.013, op 27 april 2010 opgemaakt en ondertekend door B. Ruiter, NFI-deskundige forensische toxcologie

7 Proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, nummer PL1583 2010084854-19

8 Proces-verbaal verhoor verdachte van Politie Haaglanden, PL15A4 201008454-22, p. 1

9 Proces-verbaal verhoor verdachte van Politie Haaglanden, PL15A4 201008454-24, p. 5

10 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] van Politie Haaglanden, nummer PL15A4 2010084854-22

11 Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting

12 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] van Politie Haaglanden, nummer PL15A4 2010084854-24

13 Proces-verbaal verhoor verdachte [E] van Politie Haaglanden, nummer PL1583 2010084854-2, p.2

14 Proces-verbaal verhoor benadeelde [B] van Politie Haaglanden, nummer PL15A4 2010084854-16, p.2

15 Proces-verbaal van bevindingen van Politie Haaglanden, PL15A4 2010084854-27


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature