Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Met betrekking tot de bewaring van een volwassene met minderjarige kinderen, zoals eiseres, voert verweerder het beleid dat de bewaring niet langer dan veertien dagen zal duren. Deze termijn kan slechts worden overschreden indien de binnen de hier bedoelde termijn geplande uitzetting geen doorgang kan vinden vanwege, voor zover hier van belang, fysiek verzet van (één van) de gezinsleden.

De rechtbank stelt vast dat geen sprake is geweest van fysiek verzet om de uitzetting uit Nederland te voorkomen. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat, hoewel geen sprake is geweest van daadwerkelijk fysiek verzet, dit fysiek verzet wel was aangekondigd en dat om die reden de omstandigheid dat de daarna geplande vluchten – die allemaal binnen de termijn van veertien dagen plaats zouden vinden – geen doorgang hebben kunnen vinden, voor risico van eiseres en haar gezin dienen te komen. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Het beleid van verweerder biedt slechts ruimte om de bewaringstermijn langer dan veertien dagen te laten duren indien sprake is van fysiek verzet. Verweerder heeft niet afgewacht of dit fysiek verzet daadwerkelijk plaats zou vinden, maar heeft de op handen zijnde vlucht preventief geannuleerd. Gelet daarop dient de omstandigheid, dat de daarna geplande vluchten vanwege het ontbreken van escorts en een onvoorziene regel van de Zweedse autoriteiten, geen doorgang hebben kunnen vinden, voor rekening van verweerder te komen. Het is immers verweerder die ervoor kiest om de eerste vlucht geen doorgang te laten vinden, waarmee het risico dat de termijn van veertien dagen zal worden overschreden, in het leven wordt geroepen. Indien dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, kan dit niet – bij het ontbreken van daadwerkelijk fysiek verzet – voor rekening van eiseres en haar gezin komen, in die zin dat daardoor de termijn van de bewaring in weerwil van verweerders beleid langer dan veertien dagen zou mogen duren.

Volgt gegrondverklaring beroep, opheffing bewaring, matiging schadevoergoeding en proceskostenveroordeling.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 11/8814

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2011

inzake

[eiseres], geboren op [datum] 1979,

en haar vier minderjarige kinderen

allen van Libische nationaliteit,

verblijvende te Rotterdam in het detentiecentrum,

eiseres,

gemachtigde mr. M.G. Bannenberg,

tegen

de minister voor Immigratie en Asiel,

te Den Haag,

verweerder,

gemachtigde L.M.F. Verhaegh.

Procesverloop

Op 14 maart 2011 is eiseres op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000) in bewaring gesteld.

Op 15 maart 2011 is namens eiseres tegen haar inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.

De zaak is behandeld op de zitting van 28 maart 2011, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. F. Ben Saddek, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.

2. Met betrekking tot de bewaring van een volwassene met minderjarige kinderen, zoals eiseres, voert verweerder het beleid dat is vastgelegd in paragraaf A6/5.3.3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Voor zover hier van belang luidt dit beleid als volgt:

<i>Bewaring op grond van artikel 59 Vw kan slechts aan gezinnen met minderjarige kinderen worden opgelegd wanneer gedwongen vertrek op korte termijn gerealiseerd kan worden. Hierbij gaat het om de situatie dat de voor het vertrek noodzakelijke reisdocumenten voorhanden zijn of binnen korte termijn voorhanden zullen zijn. (…)

De bewaring die op grond van artikel 59, eerste of tweede lid, van de Vw is opgelegd aan een gezin met minderjarige kinderen zal niet langer dan veertien dagen duren. Deze termijn kan slechts worden overschreden indien de binnen de hier bedoelde termijn geplande uitzetting geen doorgang kan vinden vanwege:

fysiek verzet van (één van) de gezinsleden;

(…)</i>

3. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Verweerder heeft voorafgaand aan de vreemdelingrechtelijke staandehouding op 5 november 2010 bij het Bureau Dublin een claimverzoek voor Zweden ingediend. Hierop is op 18 november 2010 een akkoord ontvangen. Op 8 maart 2011 is een vlucht aangevraagd. Op 14 maart 2011 is het vluchtakkoord ontvangen dat eiseres en haar gezin op 17 maart 2011 konden worden uitgezet. Eiseres en haar gezin zijn op 14 maart 2011 staandegehouden. Op 16 maart 2011 is eiseres en haar gezin de vlucht voor 17 maart 2011 aangezegd en hebben zij geweigerd om de vliegtickets in ontvangst te nemen. Voorts heeft de echtgenoot van eiseres tijdens het vertrekgesprek van 16 maart 2011 aangegeven dat zij niet zullen meewerken aan hun uitzetting. Verweerder heeft hierop de vlucht van 17 maart 2011 geannuleerd en een nieuwe vlucht aangevraagd voor 24 maart 2011, ditmaal met escorts. Vanwege het ontbreken van escorts is ook deze vlucht geannuleerd en is vervolgens een nieuwe vlucht gepland voor 25 maart 2011. Ook deze vlucht is geannuleerd, aangezien de Zweedse autoriteiten op vrijdagen geen Dublinclaimanten terug bleken te nemen. Vervolgens is er een vlucht gepland voor 30 maart 2011, maar deze vlucht is opnieuw geannuleerd vanwege het ontbreken van escorts. De uitzetting van eiseres en haar gezin staat thans gepland voor 5 april 2011.

4. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat verweerder niet voornemens is om over te gaan tot de uitzetting van eiseres en haar gezin binnen de bewaringstermijn van veertien dagen die daarvoor geldt op basis van het beleid van verweerder. Voor zover hier van belang kent het beleid op deze situatie slechts een uitzondering indien er sprake is geweest van fysiek verzet van (één van) de gezinsleden.

5. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat sprake is geweest van verbaal verzet en dat, ter voorkoming van daadwerkelijk fysiek verzet op 17 maart 2011, de vlucht die op die datum plaats zou vinden, is geannuleerd.

6. De rechtbank stelt vast dat geen sprake is geweest van fysiek verzet om de uitzetting uit Nederland te voorkomen. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat, hoewel geen sprake is geweest van daadwerkelijk fysiek verzet, dit fysiek verzet wel was aangekondigd en dat om die reden de omstandigheid dat de daarna geplande vluchten – die allemaal binnen de termijn van veertien dagen plaats zouden vinden – geen doorgang hebben kunnen vinden, voor risico van eiseres en haar gezin dienen te komen. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Het beleid van verweerder biedt slechts ruimte om de bewaringstermijn langer dan veertien dagen te laten duren indien sprake is van fysiek verzet. Verweerder heeft niet afgewacht of dit fysiek verzet daadwerkelijk plaats zou vinden, maar heeft de op handen zijnde vlucht preventief geannuleerd. Gelet daarop dient de omstandigheid, dat de daarna geplande vluchten vanwege het ontbreken van escorts en een onvoorziene regel van de Zweedse autoriteiten, geen doorgang hebben kunnen vinden, voor rekening van verweerder te komen. Het is immers verweerder die ervoor kiest om de eerste vlucht geen doorgang te laten vinden, waarmee het risico dat de termijn van veertien dagen zal worden overschreden, in het leven wordt geroepen. Indien dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, kan dit niet – bij het ontbreken van daadwerkelijk fysiek verzet – voor rekening van eiseres en haar gezin komen, in die zin dat daardoor de termijn van de bewaring in weerwil van verweerders beleid langer dan veertien dagen zou mogen duren.

8. De uitzetting van eiseres en haar gezin staat thans gepland voor 5 april 2011. Blijkens verweerders schrijven van 25 maart 2011 was het verweerder op die datum duidelijk dat eiseres en haar gezin niet binnen de termijn van veertien dagen konden worden uitgezet. De bewaring dient mitsdien met ingang van 25 maart 2011 niet meer ter fine van uitzetting en is dus met ingang van die datum onrechtmatig.

9. Het beroep zal om deze reden gegrond worden verklaard. De overige geschilpunten behoeven hierdoor geen bespreking meer.

10. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 april 2005, JV 2005/233, ziet de rechtbank echter aanleiding om de schadevergoeding te matigen tot nihil. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is immers gebleken dat in casu sprake is van bijzondere omstandigheden, die zijn gelegen in het feit dat de echtgenoot van eiseres op 16 maart 2011 heeft aangegeven dat zij niet zullen meewerken aan hun uitzetting.

11. De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:

• 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;

• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;

• waarde per punt € 437,00;

• wegingsfactor 1.

12. Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.

Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;

- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 29 maart 2011;

- stelt het bedrag van de schadevergoeding op nihil;

- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 874,00;

- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.

Aldus gedaan door mr. J.M.H. Rijken-Lie als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2011.

<HR>

<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:

Raad van State

Afdeling bestuursrechtspraak

Hoger beroep vreemdelingenzaken

Postbus 20019

2500 EA Den Haag

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt <b>één week</b> na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. </i>

Afschriften verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature