Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer
Rekestnummer: JE RK 11-1866
Zaaknummer: 398475
Datum beschikking: 27 oktober 2011
OndertoezichtstellingBeschikking op het op 7 juli 2011 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord , locatie Den Haag (verder: de raad),
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats]
kind uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:
[naam 1] ,
de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
en
[naam 2] ,
de moeder,
wonende te [woonplaats 2] .
De minderjarige verblijft feitelijk afwisselend bij de vader en bij de moeder.
Procedure
De meervoudige kamer heeft kennis genomen van het rapport van de raad van 28 juni 2011, kenmerk [kenmerk] .
Op 25 augustus 2011 heeft ter terechtzitting van deze rechtbank een gecombineerde behandeling plaatsgevonden van zowel het onderhavige verzoek als het – deels aangehouden – echtscheidingsverzoek (362268, JE RK 11-1866) en het1:253a BW-verzoek (388707, FA RK 11-1701). Op de verzochte nevenvoorzieningen in de scheidingszaak en het 1:253a BW-verzoek wordt bij afzonderlijke beschikking van heden beslist.
Ter terechtzitting zijn verschenen: de vader met mr. T. van den Bout, advocaat te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, de moeder met mr. P. Montanus, advocaat te’s-Gravenhage, mevrouw [tolk] , tolk in de Engelse taal voor de moeder, namens de raad mevrouw [naam 3] en de heer [naam 4] en namens de stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden de heer [naam 5] . Van zowel de zijde van de vader als van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.
Verzoek en verweer
Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige voor de periode van één jaar.
Zowel de vader als de moeder hebben verweer gevoerd, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Feiten
Bij beschikking van deze rechtbank van heden in voornoemde zaken 362268,
JE RK 11-1866 en 388707, FA RK 11-1701, is de moeder met het eenhoofdig gezag over de minderjarige belast.
Beoordeling
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Daarbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat sprake is van een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders en een daarmee gepaard gaande slechte communicatie. Deze verstandhouding is de laatste tijd alleen maar verslechterd. Er zijn inmiddels acht procedures door hen aangespannen, waarvan er drie nog lopen. Partijen hebben een diepgeworteld wantrouwen jegens elkaar.
Zo vreest de vader bijvoorbeeld dat de moeder de minderjarige zal ontvoeren naar de Verenigde Staten van Amerika en vreest de moeder voor seksueel misbruik van de minderjarige door de vader. Toewijzing van het eenhoofdig gezag aan de moeder kan de bedreiging als bedoeld in voornoemd artikel niet, dan wel onvoldoende, wegnemen, aangezien de ouders in het kader van de omgangsregeling nog steeds met elkaar te maken (zullen moeten) hebben. Deze voortdurende ernstige spanning tussen de ouders, vormt een ernstige bedreiging voor de minderjarige. Voorts is de rechtbank van oordeel dat andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald dan wel zullen falen. Gelet op het voorgaande zal het verzoek om ondertoezichtstelling worden toegewezen.
Beslissing
De rechtbank:
stelt de minderjarige van 27 oktober 2011 tot 27 oktober 2012 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden , zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.W. de Wit, M.J. Alt-van Endt, en A.M.A. Keulen, kinderrechters, bijgestaan door mr. G. Kolkman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2011.
De griffier is buiten staat
deze beschikking mede
te ondertekenen
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te’s-Gravenhage.