Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: JE RK 09-3240
Zaaknummer: 353389
Datum beschikking: 12 oktober 2010
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Beschikking op de op 26 november 2009 en 18 januari 2010 ingekomen verzoekschriften van:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen (verder: Bureau Jeugdzorg),
met betrekking tot de minderjarigen:
1. [minderjarige A], geboren op [datum] 2000 te [plaats A];
2. [minderjarige B], geboren op [datum] 2001 te [plaats A];
kinderen van:
[mevrouw A]
de moeder,
wonende te [plaats A],
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent,
en
[de heer B]
de biologische vader, die niet als belanghebbende wordt aangemerkt.
De minderjarigen verblijven feitelijk in een voorziening voor pleegzorg.
Procedure
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 18 januari 2010 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen en de machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 28 januari 2010 tot 9 februari 2010, en de verzoeken voor het overige aangehouden tot een nadere zitting in afwachting van een verdere onderbouwing van de verzoeken door Bureau Jeugdzorg.
Vervolgens heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking d.d. 9 februari 2010
beslist dat:
- de voormalig pleegmoeder van de minderjarigen in deze procedure niet als belanghebbende wordt aangemerkt;
- de ondertoezichtstelling van de minderjarigen wordt verlengd van 9 februari 2010 tot 28 januari 2011;
- de aan Bureau Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen wordt verlengd van 9 februari 2010 tot 1 juli 2010 en dat het verzoek voor het overige wordt aangehouden.
Voornoemde aanhouding werd ingegeven door het feit dat de kinderrechter het van groot belang achtte dat op een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid zou worden verkregen over het perspectief van de minderjarigen. Ten behoeve daarvan heeft de kinderrechter een onderzoek gelast naar de persoon van de moeder, haar pedagogische kwaliteiten en de ontwikkeling van de minderjarigen. De kinderrechter heeft het NIFP verzocht dit onderzoek te (laten) verrichten ter beantwoording van de in de beschikking geformuleerde vragen. Het NIFP heeft dit onderzoek laten uitvoeren door FORA.
Voorts heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking d.d. 29 juni 2010 de machtiging om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 1 juli 2010 tot 13 oktober 2010, het verzoek van Bureau Jeugdzorg om de minderjarigen terug te plaatsen bij de voormalig pleegmoeder afgewezen en de verzoeken voor het overige aangehouden en verwezen naar de meervoudige kamer in afwachting van het rapport van FORA.
De rechtbank heeft kennis genomen van alle stukken, waaronder thans ook het rapport van FORA d.d. 27 september 2010.
Op 12 oktober 2010 is de behandeling van de zaak ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
- de heer R.J. Arkink namens Bureau Jeugdzorg;
- de moeder vergezeld van haar advocaat, mr. J. Breeveld, kantoorhoudende te Amsterdam, alsmede haar meerderjarige dochter, [meerderjarige A], die als tolk voor de moeder fungeerde.
Feiten
- De moeder heeft naast de kinderen [minderjarige A] en [minderjarige B], ook drie kinderen uit het huwelijk met de heer [C] (vermist, mogelijk overleden): [meerderjarige B], geboren op [datum] 1989 te Mogadishu, Somalië, [meerderjarige A] geboren op [datum] 1991 Mogadishu, Somalië en [minderjarige C], geboren op [datum] 1994 te [plaats C], hierna te noemen: [minderjarige C]
- [minderjarige C] woont bij de moeder en is onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg tot 28 januari 2011.
Beoordeling
Bureau Jeugdzorg handhaaft het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing. Hoewel de moeder op een aantal praktische punten vooruitgang heeft geboekt en er sprake is van een liefdevolle relatie tussen de moeder en de minderjarigen, onderschrijft Bureau Jeugdzorg de waarnemingen van FORA waar het de pedagogische onmacht van de moeder betreft. De ingezette hulpverlening heeft wat dat betreft geen resultaten opgeleverd. Met de verzorging en opvoeding van [minderjarige C] lijkt de moeder al zwaarbelast te zijn, ondanks de intensieve opvoedingsondersteuning die geboden wordt. Bureau Jeugdzorg wil voorkomen dat de problemen ten aanzien van de zorg en opvoeding die zich bij de oudste kinderen van de moeder hebben voorgedaan, zich bij de jongste twee zullen herhalen indien zij weer thuis gaan wonen. De minderjarigen sub 1 en 2 ontwikkelen zich thans goed in het huidige pleeggezin en het is in hun belang dat er duidelijkheid komt over hun perspectief. Vanuit die situatie kan worden toegewerkt naar een - ruime - omgangsregeling met de moeder, mits de moeder en de minderjarigen er blijk van geven dat aan te kunnen. Bureau Jeugdzorg acht het op dit moment echter niet verantwoord om toe te werken naar een situatie van co-ouderschap tussen de moeder en de pleegmoeder, zoals geopperd wordt door FORA.
Van de zijde van de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van Bureau Jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg heeft volgens de moeder de noodzaak voor een uithuisplaatsing onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, zodat het verzoek dient te worden afgewezen. Zij verwijst in dat kader naar een uitspraak van deze rechtbank d.d. 17 april 2007 (LJN: BA5562) en naar een uitspraak van de Hoge Raad d.d. 27 juni 2008 (LJN: BD3704). In deze zaken concludeerden respectievelijk de rechtbank en de Hoge Raad dat uit de voorhanden zijnde gegevens niet afgeleid kan worden dat moeder niet geschikt zou zijn om de minderjarigen op te voeden. Ook in de onderhavige zaak kan dat volgens de moeder niet worden geconcludeerd. Zij betwist dat zij over onvoldoende pedagogische vaardigheden beschikt. Zij wijst erop dat zij door de setting waarin zij werd geobserveerd, niet in staat was om op een natuurlijke manier met haar kinderen om te gaan. Daardoor hebben de betrokken instanties waarschijnlijk een verkeerd beeld van haar gekregen. Het feit dat zij de Nederlandse taal nog onvoldoende machtig is en de communicatieproblemen die daaruit voortvloeien maken bovendien dat zij onvoldoende heeft kunnen profiteren van de hulpverlening. Dat moet echter los worden gezien van de vraag of zij al dan niet in staat is om kinderen op te voeden. Als zij daartoe niet in staat zou zijn, dan zou Bureau Jeugdzorg immers [minderjarige C] niet bij haar laten wonen, zo stelt zij. Bureau Jeugdzorg geeft voortdurend dubbele signalen af. Enerzijds wordt de moeder verweten passief te zijn en anderzijds wordt erkend dat zij weet te profiteren van de geboden praktische hulp. Volgens de moeder is zij allesbehalve passief. Zo heeft zij inmiddels een dienstbetrekking voor 35 uur per week, is zij sociaal heel actief door bijvoorbeeld andere Somalische moeders te helpen hun weg te vinden in de Nederlandse maatschappij en gaat zij binnenkort weer beginnen met Nederlandse taalles.
De moeder verzoekt om haar nog een kans te geven en de kinderen, al dan niet gefaseerd, weer thuis te plaatsen, nu zij voldoende in staat is om de minderjarigen te verzorgen en op te voeden. Zij leeft voor haar kinderen en is bereid alle ambulante hulp die Bureau Jeugdzorg voor die thuisplaatsing nodig acht te aanvaarden. Gesteld noch gebleken is dat de twee jongste minderjarigen hechtingsproblemen hebben of met dezelfde problematiek kampen als [minderjar[minderjari[minderjarige C]] In het rapport van FORA leest de moeder dat de onderzoekers een vorm van co-ouderschap mogelijk achten. Dat co-ouderschap zou bijvoorbeeld ook zo kunnen worden vormgegeven dat de minderjarigen in de weekeinden en vakanties bij het huidige pleeggezin zullen verblijven en hun hoofdverblijf bij de moeder zullen hebben, zo stelt zij.
De rechtbank is, gelet op het dossier - in het bijzonder het door FORA uitgebrachte rapport - en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen nog steeds noodzakelijk is dat zij uit huis geplaatst blijven voor de verzochte duur. De reden voor de aanhouding van het onderhavige verzoek was gelegen in het feit dat de rechtbank duidelijkheid wenste te verkrijgen over het perspectief van de minderjarigen door middel van onderzoek. De rechtbank stelt voorop dat de deskundigheid van de onderzoekers van FORA niet wordt betwist en dat zij geen aanleiding ziet om de kwaliteit van het rapport van FORA in twijfel te trekken. Met Bureau Jeugdzorg stelt de rechtbank vast dat op basis van het rapport en de bevindingen van Bureau Jeugdzorg zelf moet worden geconcludeerd dat de contra-indicaties voor terugplaatsing bij de moeder zwaarder wegen dan de argumenten die pleiten vóór een terugplaatsing. Daarbij acht de rechtbank het in het bijzonder van belang dat de moeder ondanks alle ingezette hulp tot dusverre niet heeft kunnen profiteren van de begeleiding op het pedagogische vlak. Ondanks haar goede wil vormen volgens FORA het gebrekkige introspectieve vermogen van de moeder, haar passieve instelling, haar neiging de oorzaak en impact van problemen te ontkennen en haar neiging de verantwoordelijkheid van problemen buiten zichzelf te leggen, in dat kader extra belemmerende factoren. Daarbij merkt de rechtbank op dat het hebben van een baan of het verrichten van vrijwilligerswerk op zichzelf niets zegt over het hebben van pedagogische kwaliteiten. De omstandigheid dat moeder belast is met de verzorging en opvoeding van [minderjari[minderjarige C], impliceert niet dat zij ook met de opvoeding en verzorging van [minderjarige A] en [minderjarige B] belast zou moeten worden. De rechtbank overweegt daartoe dat ten aanzien van de opvoedingssituatie van [minderjarige A] en [minderjarige B] al eerder is gebleken dat deze bijzonder problematisch was, terwijl zich thans ten aanzien van [minderjari[minderjarige C] ernstige opvoedproblemen voordoen. De omstandigheid dat de minderjarigen sub 1 en 2 zich momenteel goed ontwikkelen in het huidige pleeggezin, vormt eveneens een contra-indicatie voor terugplaatsing.
Bureau Jeugdzorg heeft ter zitting erkend dat in de aanloop naar deze zitting de omgangsfrequentie tussen de moeder en de minderjarigen erg laag is geweest, doch dat indien de rechtbank het verzoek toewijst, de omgangscontacten zullen worden uitgebreid voor zover dit mogelijk en haalbaar is. De rechtbank gaat ervan uit dat Bureau Jeugdzorg die toezegging gestand zal doen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De rechtbank:
verlengt de aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden verleende machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 13 oktober 2010 tot 28 januari 2011, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 1 februari 2010;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M.D. de Jong (voorzitter), A.M.A. Keulen en C.L. Strop, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2010, in tegenwoordigheid van mr. B. Laterveer als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te
's-Gravenhage.