U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Niet is gebleken dat eisers Slowaakse echtgenote zich heeft begeven naar, heeft verbleven of verblijft in een andere lidstaat dan waarvan zij de nationaliteit bezit. Naar het oordeel van de rechtbank is Richtlijn 2004/38/EG reeds daarom niet van toepassing op eiser. Uit de bewoordingen van artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 2004 /38/EG blijkt immers dat het EU-recht pas van toepassing is wanneer eisers echtgenote gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest Metock van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) van 25 juli 2008, (C-127/08, LJN: BE8788), waarin het HvJ EG benadrukt dat alleen diegenen rechten van binnenkomst en verblijf ontlenen aan Richtlijn 2004/38/EG die familielid zijn van een burger van de Unie die van zijn recht op vrij verkeer gebruik heeft gemaakt door zich in een andere lidstaat te vestigen dan die waarvan hij de nationaliteit bezit. Richtlijn 2004/38/EG verleent aan familieleden van burgers van de Unie dus geen volledig en fundamenteel recht op vrij verkeer, maar slechts een recht op vrij verkeer dat afhankelijk is van de burger van de Unie.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Sector Bestuursrecht

Zittinghoudende te Amsterdam

zaaknummers: AWB 10/27051 (beroep)

AWB 10/27052 (voorlopige voorziening)

V-nr: 010.502.7298

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter

in het geding tussen:

[eiser],

geboren op [geboortedatum] 1979, van Albanese nationaliteit, eiser en verzoeker (hierna: eiser),

gemachtigde: mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam,

en:

de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie,

verweerder,

gemachtigde: mr. J.N. Mons, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2010 heeft verweerder eiser ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet ( Vw ) 2000. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 juli 2010 ongegrond verklaard.

Op 29 juli 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. T.E. Korff, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig K. Kacici, tolk in de Albanese taal.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op grond van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen over de opname van eisers signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS). Bij faxbericht van 5 november 2010 heeft verweerder de rechtbank hierover bericht. Bij faxbericht van 9 november 2010 heeft eisers gemachtigde hierop gereageerd. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek gesloten nadat partijen toestemming hadden gegeven om een nadere zitting achterwege te laten.

Overwegingen

Feiten

1. Op [datum] 2007 is eiser gehuwd met [persoon 1], geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] en van Slowaakse nationaliteit. Eiser is op grond van zijn huwelijk in het bezit gesteld van een Slowaakse verblijfsvergunning.

2. Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 januari 2010 is eiser veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf wegens overtreding van de Opiumwet.

3. Bij brief van 5 november 2010 heeft verweerder eiser meegedeeld dat eisers signalering niet in het SIS zal worden opgenomen, maar alleen in het Opsporingsregister (OPS) in Nederland.

Ten aanzien van het beroep

4. Bij besluit van 22 april 2010 heeft verweerder eiser ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, omdat eiser vanwege zijn veroordeling een gevaar vormt voor de openbare orde en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l van de Vw 2000.

5. Het geschil spitst zich allereerst toe op de vraag of eiser valt onder Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (Richtlijn 2004/38/EG), zodat verweerder had moeten beoordelen of eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EG vormt alvorens tot ongewenstverklaring over te kunnen gaan.

6. Volgens artikel 2, eerste lid, van Richtlijn 2004/38/EG wordt voor de toepassing van deze richtlijn onder “burger van de Unie” verstaan: eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit.

Volgens het tweede lid, aanhef en onder a, van Richtlijn 2004/38/EG wordt onder “familielid” onder meer verstaan: de echtgenoot.

Volgens artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 2004/38/EG is deze richtlijn van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, tweede lid, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.

7. Niet is gebleken dat eisers Slowaakse echtgenote zich heeft begeven naar, heeft verbleven of verblijft in een andere lidstaat dan waarvan zij de nationaliteit bezit. Naar het oordeel van de rechtbank is Richtlijn 2004/38/EG reeds daarom niet van toepassing op eiser. Uit de bewoordingen van artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 2004/38/EG blijkt immers dat het EU-recht pas van toepassing is wanneer eisers echtgenote gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest Metock van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) van 25 juli 2008, (C-127/08, LJN: BE8788), waarin het HvJ EG benadrukt dat alleen diegenen rechten van binnenkomst en verblijf ontlenen aan Richtlijn 2004/38/EG die familielid zijn van een burger van de Unie die van zijn recht op vrij verkeer gebruik heeft gemaakt door zich in een andere lidstaat te vestigen dan die waarvan hij de nationaliteit bezit. Richtlijn 2004/38/EG verleent aan familieleden van burgers van de Unie dus geen volledig en fundamenteel recht op vrij verkeer, maar slechts een recht op vrij verkeer dat afhankelijk is van de burger van de Unie.

8. De eerst ter zitting ingenomen stelling van eiser dat hij samen met zijn echtgenote in Italië heeft gewoond en gewerkt maakt het vorenstaande niet anders, omdat deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd. Eisers betoog dat hem pas bij de ontvangst van het verweerschrift duidelijk is geworden dat deze onderbouwing nodig is omdat hem wordt tegengeworpen dat zijn echtgenote geen gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer volgt de rechtbank, gelet op de door eiser in bezwaar aangehaalde jurisprudentie, niet.

9. Voor zover eiser zich onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 14 september 2009 (LJN: BJ8526) op het standpunt stelt dat aan het communautaire openbare ordecriterium had moeten worden getoetst omdat de ongewenstverklaring hem in de toekomst de mogelijkheid ontneemt om als echtgenoot van een Unieburger zijn vrouw naar een andere lidstaat te volgen en dit in strijd is met de doelstelling van Richtlijn 2004/38/EG overweegt de rechtbank dat artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 2004/38/EG niet ziet op de potentiële uitoefening van het vrij personenverkeer. Eisers beroep slaagt in zoverre niet. Ook eisers beroep op het arrest “Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het Koninkrijk Spanje” van het HvJ EG van 31 januari 2006 (C-503/03, LJN: AV7582) kan hem niet baten. Uit overweging 41 van dit arrest kan immers worden afgeleid dat het HvJ EG waarde hecht aan de omstandigheid dat de Spaanse echtgenotes van de twee Algerijnse onderdanen hun gemeenschapsrecht hadden uitgeoefend door in Ierland en het Verenigd Koninkrijk te gaan wonen en daardoor vielen onder het gemeenschapsrecht. Evenmin leidt eisers beroep op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 maart 2010 (LJN: BL9814) tot een ander oordeel, nu het ook in die zaak een partner betreft van een Unieburger die zich in een andere lidstaat heeft gevestigd.

10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet heeft hoeven te beoordelen of eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG, alvorens tot ongewenstverklaring over te gaan.

11. Vervolgens is aan de orde of eisers ongewenstverklaring in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

12. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM in Nederland heeft. Hiermee resteert de vraag of eisers ongewenstverklaring in de weg staan aan de uitoefening van zijn familie- of gezinsleven met zijn echtgenote in Slowakije of elders binnen de Schengenruimte.

13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de Slowaakse autoriteiten voornemens zijn om eisers verblijfsvergunning vanwege zijn ongewenstverklaring in te trekken of niet te verlengen. De ongewenstverklaring ontneemt eiser dan ook niet de mogelijkheid tot het uitoefenen van familie- of gezinsleven in Slowakije. Daarbij komt dat eiser de bescherming van artikel 8 van het EVRM bij een eventuele toekomstige intrekking of niet-verlenging van zijn verblijfsvergunning kan inroepen tegen de Slowaakse autoriteiten. De rechtbank gaat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit dat de Slowaakse staat zijn verdragsverplichtingen jegens eiser nakomt. Ten aanzien van eisers standpunt dat hij en zijn echtgenote door de ongewenstverklaring worden belemmerd om elders binnen de Schengenruimte hun familie- of gezinsleven uit te oefenen overweegt de rechtbank dat dit een onzekere, toekomstige gebeurtenis betreft, waarbij het bovendien aan de betreffende lidstaat is om op dat moment te beoordelen of een eventuele weigering van eisers toelating in strijd is met verdragsrechtelijke bepalingen. Bij hetgeen hiervoor is overwogen heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verweerder bij brief van 5 november 2010 heeft aangegeven dat eisers signalering niet zal worden opgenomen in het SIS, maar alleen in het OPS in Nederland.

14. Op grond van voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.

Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening

15. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.

Ten aanzien van de proceskosten en het griffierecht

16. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank,

in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/27051,

- verklaart het beroep ongegrond.

De voorzieningenrechter,

in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/27052,

- wijst het verzoek af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.W. Verhaagh, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier, en in het openbaar uitgesproken op

15 december 2010.

De griffier De rechter

Afschrift verzonden op:

Conc.: EV

Coll.:

D: B

VK

Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage).

De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature