Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/4561 AW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[Eiser], wonende te [plaats],
gemachtigde mr. W. de Klein,
en
de Korpsbeheerder van het Politiekorps Haaglanden, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij brief van 20 november 2007 heeft eiser verweerder verzocht om toekenning van smartengeld op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp).
Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft de korpschef van het regionaal politiekorps Haaglanden het verzoek afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 11 december 2008 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 25 maart 2009 heeft de korpschef van het regionaal politiekorps Haaglanden de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 mei 2009 beroep ingesteld.
Bij besluit van 7 mei 2010 heeft verweerder het besluit van 25 maart 2009 van de korpschef van het regionaal politiekorps Haaglanden tot het zijne gemaakt.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 7 mei 2010 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 20 mei 2010 ter zitting behandeld.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Namens verweerder zijn verschenen mr. M.C.J. van den Brekel en mr. M.W. Kolkman.
De enkelvoudige kamer heeft het beroep ter verdere behandeling verwezen naar een meervoudige kamer.
Het beroep is opnieuw behandeld ter zitting van 8 juni 2010.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Namens verweerder zijn verschenen mr. M.C.J. van den Brekel en mr. M.W. Kolkman.
Bij brief van 1 november 2010 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat ingevolge artikel 8:66, tweede lid, van de Awb de termijn waarbinnen de rechtbank schriftelijk uitspraak dient te doen is verlengd.
II OVERWEGINGEN
1.1Eiser, geboren op [datum] 1959, is op 1 april 1978 aangesteld als wachtmeester bij het Korps Rijkspolitie en heeft later een aanstelling in vaste dienst gekregen.
1.2 Bij besluit van 29 oktober 1990 heeft eiser een gratificatie ontvangen vanwege zijn inzet bij enkele zeer ernstige verkeersongevallen, waarbij eiser onder andere een slachtoffer heeft gereanimeerd.
1.3 Bij besluit van 20 december 1993 is eiser geplaatst bij het regionale politiekorps Haaglanden in de functie van tactisch rechercheur bij het Bureau Financiële Ondersteuning van het Bureau Fraude Financiën.
1.4 Bij besluit van 25 mei 1994 is eiser in de functie van surveillant geplaatst bij het bureau Beresteinlaan.
1.5 Vanaf mei 1995 is eiser werkzaam geweest als wijkagent bij bureau Westland.
1.6 Op 19 december 2000 is op eisers ziektekaart vermeld: "Uitval door PTSS/obv BMW ".
1.7 Op 22 januari 2001 is op eisers ziektekaart vermeld: "Uitval door Volendam / herbeleving / aanrijding + verbranding 29/10/2000. Een verdrinking + onderkoeling. Collega verongelukt (H hsit). Veel incidenten / rechtstreeks!"
1.8 In het kader van het psychopol-project is eiser door de bedrijfsarts doorverwezen naar het Topzorgprogramma Psychotrauma van het Academisch Medisch Centrum (hierna: AMC). In het AMC is bij eiser een post traumatisch stress syndroom vastgesteld (hierna: PTSS). Daarnaast is vastgesteld dat eiser leed aan een depressieve stoornis, eenmalige episode, van matige ernst. Eiser is van maart 2001 tot september 2001 in het AMC behandeld.
1.9 Bij ongedateerd schrijven heeft E. Mulders, medeoprichter en coördinator bedrijfsopvang politie Haaglanden van 1990 tot 1998 en lid van de landelijke Politiebegeleidingscommissie bedrijfsopvang, een verslag gemaakt. Zij beschrijft hoe in het verleden bij de politie werd omgegaan met traumatische ervaringen en hoe daar thans mee wordt omgegaan. Ten aanzien van eiser beschrijft zij dat in de periode januari 1998 -september 1998 geen sprake kan zijn geweest van PTSS, omdat in die periode bij het politiekorps Haaglanden een onderzoek liep, waarbij eiser niet met PTSS-klachten als gevolg van ingrijpende confrontaties in beeld is gekomen. Met betrekking tot de behandeling van eiser beschrijft zij dat, na behandeling, in september 2001 geen sprake meer was van PTSS. Concluderend stelt zij dat politiekorps Haaglanden als werkgever voldoende steun heeft geboden in de vorm van adequate opvang en nazorg en derhalve heeft gehandeld conform zijn verantwoordelijkheden. In de periode dat eiser werkzaam was bij de politie Haaglanden is hij niet aan een overmatig aantal incidenten blootgesteld gelet op de vrij korte tijd dat eiser daadwerkelijk als surveillant is ingezet.
1.10 Van 29 augustus 2001 tot 30 juni 2002 heeft eiser op arbeidstherapeutische basis gewerkt. Op 1 juli 2002 heeft eiser zijn werkzaamheden hervat. Op 31 januari 2003 heeft eiser zich opnieuw ziek gemeld. Eiser en verweerder hebben tezamen geconcludeerd dat eiser zijn werkzaamheden als wijkagent niet meer kon uitvoeren. Eiser is vervolgens op re-integratiebasis ingezet als verkeersregelaar voor 12 uur in de week. Op 27 december 2004 heeft eiser zich wederom ziek gemeld.
1.11Bij schrijven van 11 december 2003 heeft een medewerker van het coördinatiepunt dienstongevallen van de politie Haaglanden, stafbureau korpsdirectie aan de directeur HRM voorgesteld de ziekte van eiser te beschouwen als een beroepsziekte, zoals omschreven in artikel 54 van het Barp . De directeur HRM heeft dit schrijven gezien en akkoord verklaard.
1.12 Bij schrijven van 5 februari 2005 heeft de bedrijfsarts verklaard dat bij eiser een beroepsziekte is vastgesteld. Deze beroepsziekte is op 3 maart 2005 gemeld bij het Nederlands Centrum voor Beroepsaandoeningen.
1.13 In de zomer van 2005 is eiser onder behandeling geweest van een klinisch psycholoog-psychotherapeut.
1.14 Bij besluit van 9 november 2005 is aan eiser met ingang van 1 december 2005 eervol ontslag verleend uit zijn functie van wijkagent bij bureau Westland wegens ongeschiktheid voor het ambt wegens ziekte. Bij besluit van 15 november 2005 is aan eiser een aanvullende uitkering toegekend omdat zijn arbeidsongeschiktheid een gevolg is van een beroepsziekte.
1.15 Bij schrijven van 20 februari 2007 heeft een psychodiagnostisch medewerker van het Topzorgprogramma Psychotrauma verklaard dat eiser van maart 2001 tot september 2001 in behandeling is geweest. Zij stelt dat eiser in september 2001 niet meer voldeed aan de criteria voor de diagnose PTSS. De depressieve stoornis was toen gedeeltelijk in remissie.
1.16 Op 20 november 2007 heeft eiser een aanvraag ingediend tot erkenning van aansprakelijkheid van geleden en nog te lijden schade voortvloeiend uit zijn arbeidsongeschiktheid. Bij deze aanvraag heeft eiser een overzicht overgelegd van de ongevallen en letsels die hij tijdens zijn werkzaamheden bij de politie heeft meegemaakt.
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft verweerder aansprakelijkheid afgewezen. Tegen dit besluit loopt een aparte procedure.
1.17 Op 4 december 2009 heeft eiser verweerder gevraagd om vast te stellen dat sprake is van een beroepsziekte. Bij besluit van 7 mei 2010 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit loopt een aparte procedure.
2 Eiser stelt zich op het standpunt dat onmiskenbaar sprake is van een beroepsziekte. Verweerder heeft dit in het verleden ook erkend, eiser wijst hierbij op de brief van 11 december 2003 en het besluit van 15 november 2005 waarbij aan eiser een aanvullende uitkering is toegekend. Dat verweerder in het verleden heeft nagelaten een besluit te nemen waarin wordt erkend dat sprake is van een beroepsziekte maakt dit niet anders.
Eiser bestrijdt dat sedert september 2001 geen sprake meer is van PTSS. Verweerder miskent hiermee dat nadien de klachten zijn verergerd en dat deze klachten in medische zin zeer zeker zijn te duiden als PTSS.
3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij eiser uit medisch oogpunt wellicht sprake is van een beroepsziekte, uit juridisch oogpunt is geen sprake van een beroepsziekte. Nu juridisch geen sprake is van een beroepsziekte, bestaat er geen aanleiding om aan eiser smartengeld toe te kennen. Evenmin is, gelet op de functie van eiser, sprake geweest van buitensporige omstandigheden. Eiser heeft bij zijn verzoek tot erkenning van aansprakelijkheid een overzicht overgelegd van de ongevallen en het daarbij door slachtoffers opgelopen letsel waarbij hij tijdens zijn werkzaamheden als politieman betrokken is geweest. Veel van deze ongevallen zijn lang geleden gebeurd, eiser heeft geen specifieke data overgelegd en een deel van de ongevallen waarbij eiser stelt betrokken te zijn geweest heeft plaatsgevonden in de tijd dat eiser in dienst was bij de Rijkspolitie. Voor verweerder is het derhalve onmogelijk de gestelde feiten te onderzoeken. De gevolgen daarvan komen voor rekening van eiser.
Sinds 1990 wordt aan politieambtenaren die zijn blootgesteld aan ingrijpende gebeurtenissen bedrijfsopvang aangeboden. Vanaf het moment dat verweerder kennis had van het feit dat bij eiser PTSS is vastgesteld is hij op adequate en zorgvuldige wijze begeleid.
Met betrekking tot eisers stelling dat verweerder feitelijk handelt alsof sprake is van een beroepsziekte stelt verweerder zich op het standpunt dat bij de toekenning van de aanvulling op eisers uitkering een fout is gemaakt. Bij de toekenning van deze aanvulling is verweerder abusievelijk uitgegaan van de medische vaststelling van een beroepsziekte en niet van de aanwezigheid van een beroepsziekte in de zin van de Regeling smartengeld dienstongevallen politie (hierna: de Regeling).
4.1 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder y, van het Barp wordt onder beroepsziekte verstaan: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
4.2 Ingevolge artikel 54a, eerste lid, van het Barp wordt in geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld vergoed tot een netto maximum bedrag van € 136.100,-.
4.3 Ingevolge artikel 54a, vierde lid, van het Barp stelt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nadere regels vast omtrent de toekenning van de uitkering, bedoeld in het eerste lid.
5 Volgens vaste jurisprudentie (CRvB, 1 oktober 2009, LJN: BK0687) geeft artikel 54a van het Barp de politieambtenaar ook in geval van invaliditeit die voortvloeit uit een beroepsziekte een aanspraak op smartengeld.
6.1 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of in casu sprake is van een beroepsziekte. Ter beantwoording van die vraag dient, naar het oordeel van de rechtbank, artikel 1, eerste lid, aanhef en onder y, van het Barp als uitgangspunt te worden genomen. Er is sprake van een beroepsziekte indien de ziekte in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht. Er is geen enkele aanleiding om, zoals verweerder stelt, onderscheid te maken tussen een medische en een juridische beroepsziekte.
6.2 In december 2000 is eiser voor het eerst uitgevallen wegens PTSS. In 2001 is eiser hiervoor in het AMC behandeld. Blijvende werkhervatting is, ondanks diverse pogingen hiertoe van eiser, niet gelukt. Nadat de bedrijfsarts en de directeur HRM hebben vastgesteld dat sprake is van een beroepsziekte is aan eiser eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor het ambt wegens ziekte. Bovendien is aan eiser een aanvullende uitkering toegekend, omdat zijn arbeidsongeschiktheid een gevolg is van een beroepsziekte.
6.3 De rechtbank is van oordeel dat de oorzaak van de bij eiser geconstateerde PTSS is gelegen in de bijzondere omstandigheden waaronder eiser de hem opgedragen werkzaamheden heeft moeten verrichten. Eiser is gedurende vele jaren geconfronteerd met een reeks van ernstige tot zeer ernstige incidenten. Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet meer kan nagaan of de door eiser genoemde ernstige voorvallen zich daadwerkelijk hebben voorgedaan en hoe belastend zij voor eiser waren. De rechtbank kan verweerder niet volgen in deze stelling; zij ziet geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door eiser overgelegde lijst en aan het feit dat eiser als gevolg van deze confrontaties PTSS heeft ontwikkeld. De rechtbank kent daarbij geen betekenis toe aan het gegeven dat een aantal van de door eiser genoemde confrontaties zich heeft voorgedaan in de periode dat hij bij de Rijkspolitie werkzaam was. Volgens de bepalingen van het Besluit sociaal beleidskader reorganisatie politiebestel (Stb. 1992, 440) is als regel het gehele personeel van (onder meer) het Korps Rijkspolitie overgegaan in dienst van een regionaal politiekorps of het Korps Landelijke Politiediensten met behoud van de eerder verworven rechtspositie. Verweerder kan zich, gelet op deze omstandigheid, niet onttrekken aan zijn verantwoordelijkheid voor de aanspraken van eiser, ook niet voor zover deze hun grond vinden in opgedragen werkzaamheden en arbeidsomstandigheden bij de Rijkspolitie. De geringe mogelijkheid tot het doen van onderzoek door verweerder maakt dat niet anders.
6.4 De confrontatie met (zeer) ernstige incidenten is in zekere mate inherent aan de functie van politiemedewerker (executieve dienst) in het kader van de hulpverlening in acute omstandigheden. Evenals de brandweerman (uitrukdienst) en de ambulanceverpleegkundige is de politiemedewerker (executieve dienst) doorgaans als één van de eersten aanwezig op bij voorbeeld de plaats delict, bij een ongeval of een zelfdoding. Daarbij kunnen zich zeer belastende confrontaties voordoen, die een zwaar beroep doen op het incasseringsvermogen, ook van professioneel werkende (eerste) hulpverleners. Er kan bovendien een moment komen dat de herhaalde confrontatie met dergelijke belastende situaties, waarbij de rechtbank het oog heeft op de "top 12 incidenten politie" zoals in de notitie Bedrijfsopvang van 9 februari 1998 omschreven, de belastbaarheid van een stabiele en psychisch gezonde hulpverlener te boven gaat. In een dergelijke situatie kunnen zich, ook indien sprake is van een zorgvuldige opvang, begeleiding en nazorg van de zijde van de werkgever, psychische problemen voordoen van een zodanige ernst en duur dat deze tot uitval wegens ziekte en uiteindelijk tot blijvende arbeidsongeschiktheid leiden. Hoewel het ontstaan, de ernst en de mate van behandelbaarheid van dergelijke psychische problemen van persoon tot persoon verschillen te zien geven, moeten deze psychische problemen waar zij bij een politiemedewerker (executieve dienst) ontstaan in overwegende mate worden beschouwd als een gevolg van de omstandigheden waaronder betrokkene de hem opgedragen werkzaamheden heeft moeten verrichten. Onder dergelijke omstandigheden is sprake van buitensporige werkomstandigheden die ook bij een stabiele professional tot uitval wegens psychische problemen kunnen leiden.
Het aldus omschreven criterium is, uitgaande van de door eiser overgelegde lijst van belastende incidenten, op eiser van toepassing, zodat moet worden vastgesteld dat hij lijdende is aan een beroepsziekte. De herhaalde blootstelling aan belastende incidenten heeft er bij eiser toe geleid dat hij PTSS heeft ontwikkeld. Gesteld noch gebleken is dat eisers psychische problemen aan zijn schuld of onvoorzichtigheid te wijten zijn. In het midden kan blijven of verweerder eiser destijds (vanaf ongeveer 1990) voldoende opvang heeft geboden, aangezien deze omstandigheid niet bepalend is voor het ontstaan van een aanspraak op smartengeld.
6.5 Met betrekking tot verweerders stelling ter zitting dat niet vast staat dat eiser momenteel nog steeds aan PTSS lijdt overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat door een medisch deskundige bij eiser PTSS is vastgesteld. Eiser ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en een aanvullende uitkering. Niet is gebleken dat in deze situatie verandering is gekomen. De rechtbank acht het derhalve aannemelijk dat eiser nog steeds aan PTSS lijdt.
6.6 Nu de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een beroepsziekte, komt aan eiser smartengeld toe. Alhoewel PTSS in de Regeling niet nader is genormeerd, betekent dit niet dat eiser geen aanspraak heeft op smartengeld. Verweerder dient te (laten) onderzoeken in welke mate de beroepsziekte van eiser tot invaliditeit heeft geleid en welk percentage van het maximumbedrag aan smartengeld bij die mate van invaliditeit past.
6.7 Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit van 25 maart 2009 dient te worden vernietigd wegens het ontbreken van een feitelijke grondslag en een onjuiste wetsinterpretatie. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7 Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 1.311,--.
Hiertoe is 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het voor het bijwonen van beide zittingen. Het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld bij een waarde per punt van € 437,--.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 25 maart 2009;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 1.311,--, welk bedrag aan eiser moet worden vergoed;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 150,--, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.W.H.B. Sentrop, mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel en
mr. E. Kouwenhoven in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. C.M.A. Demetriadis.
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.