Wijkagent heeft door een reeks van confrontaties met belastende situaties in zijn lange loopbaan bij de Rijkspolitie en bij een regionaal politiekorps PTSS (posttraumatisch stresssyndroom) ontwikkeld. Na een niet geslaagde herplaatsing volgt ontslag wegens medische ongeschiktheid. Een verzoek van betrokkene om toekenning van smartengeld (artikel 54a Barp) wordt door de korpsbeheerder afgewezen, omdat geen sprake is van een beroepsziekte. De werkgever maakt daarbij onderscheid tussen een beroepsziekte in medische zin (die bij eiser is vastgesteld door de bedrijfsarts) en een beroepsziekte in juridische zin (waarvan volgens de werkgever geen sprake is). Tegen de handhaving in bezwaar van dat afwijzende besluit volgt beroep.
De rechtbank verwerpt het door de werkgever gemaakte onderscheid en stelt vast dat eiser lijdende is aan een beroepsziekte in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder y, van het Barp . Zij gaat daarbij uit van een door eiser opgestelde lijst van belastende incidenten, van het feit dat de werkgever aan betrokkene een aanvullende uitkering heeft toegekend in verband met zijn beroepsziekte en van het feit dat betrokkene een WAO-uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. De rechtbank oordeelt dat de confrontatie met (zeer) ernstige incidenten in zekere mate inherent is aan de functie van politiemedewerker (executieve dienst) in het kader van de hulpverlening in acute omstandigheden. Bij herhaalde confrontatie met dergelijke belastende situaties kan er echter een moment komen dat de belastbaarheid ook van een stabiele professional wordt overschreden. Waar vervolgens psychische problemen ontstaan bij een politiemedewerker (executieve dienst) moeten deze worden beschouwd als een gevolg van de omstandigheden waaronder betrokkene de hem opgedragen werkzaamheden heeft moeten verrichten. Er is dan sprake van buitensporige werkomstandigheden.
Beroep gegrond.