U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Wet luchtvaart. Bewijs van bevoegdheid. Language Proficiency Endorsement (LPE).

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 3, meervoudige kamer

Regnr.: AWB 10/4257 BESLU

UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

gemachtigde mr. J.F.H. Molema,

en

de minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder.

I PROCESVERLOOP

Bij brief van 7 september 2009 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend voor de bijschrijving van een Language Proficiency Endorsement (LPE) niveau 6 in zijn bewijs van bevoegdheid.

Bij besluit van 4 januari 2010 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 januari 2010 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Eiser heeft verweerder daarin verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de administratieve rechter. Bij brief van 4 februari 2010 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat hij instemt met het verzoek van eiser en de rechtbank verzocht om het bezwaarschrift aan te merken als een beroepschrift.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens een verweerschrift ingediend.

De zaak is op 30 juli 2010 ter zitting behandeld.

Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F.H. Molema en mr. P. Peters.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.H.H. Bisschoff.

II OVERWEGINGEN

1 Verweerder heeft bij het bestreden besluit geweigerd aan eiser een LPE niveau 6 te verstrekken. Tevens heeft verweerder besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor gelijkstelling van zijn in Hong Kong afgegeven LPE niveau 6. Voorts heeft verweerder eisers in Hong Kong afgegeven bewijs van bevoegdheid niet erkend op grond van artikel 2.8 van de Wet luchtvaart . Ten slotte heeft verweerder besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een ontheffing ingevolge artikel 2.1, vierde lid, van de Wet luchtvaart .

2.1 Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart is het verboden een luchtvaartuig te bedienen, luchtverkeersdiensten te verlenen of een grondstation of een mobiel station in de luchtvaartmobiele band, waarvoor een vergunning is vereist als bedoeld in artikel 3.3 van de Telecommunicatiewet , te bedienen zonder het daarvoor geldige bewijs van bevoegdheid of geldige bewijs van gelijkstelling.

2.2 Ingevolge artikel 2.1, vierde lid, van de Wet luchtvaart kan de minister van Verkeer en Waterstaat ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens dit artikel, wanneer door bijzondere omstandigheden die regels in redelijkheid geen toepassing kunnen vinden en de veiligheid van het luchtverkeer met het verlenen van de ontheffing niet in gevaar wordt gebracht. Aan de ontheffing kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

2.3 Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, van de Wet luchtvaart geeft de minister van Verkeer en Waterstaat op aanvraag een bewijs van bevoegdheid af, wanneer degene, die het bewijs van bevoegdheid heeft aangevraagd:

a. beschikt over een geldige medische verklaring;

b. beschikt over voldoende kennis, bedrevenheid en ervaring met betrekking tot het bewijs van bevoegdheid dat hij heeft aangevraagd; en

c. daartoe voldoende onderricht heeft genoten aan een door de minister van Verkeer en Waterstaat of door de bevoegde autoriteit van een door hem aangewezen staat:

1°. erkende, gekwalificeerde of geregistreerde opleidingsinstelling, of

2°. gecertificeerde opleidingsinstelling indien degene die het bewijs van bevoegdheid heeft aangevraagd een bewijs van bevoegdheid voor het verlenen van luchtverkeersdiensten heeft aangevraagd.

2.4 Ingevolge artikel 2.2, tweede lid, van de Wet luchtvaart geeft de minister van Verkeer en Waterstaat op aanvraag op het bewijs van bevoegdheid een of meer bevoegdverklaringen weer. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing behoudens ter zake van de medische verklaring.

2.5 In artikel 2.2, derde lid, van de Wet luchtvaart is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven welke bewijzen van bevoegdheid de minister van Verkeer en Waterstaat kan afgeven en welke bevoegdverklaringen de minister van Verkeer en Waterstaat daarop kan weergeven; in die algemene maatregel worden voor elk bewijs van bevoegdheid en voor elke algemene bevoegdverklaring de bevoegdheden en eventueel aan de bevoegdverklaring te verbinden beperkingen aangegeven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden aangegeven welke bijzondere bevoegdverklaringen en voor welke termijn de minister van Verkeer en Waterstaat op het bewijs van bevoegdheid kan weergeven en welke beperkingen daaraan kunnen worden verbonden.

2.6 Ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wet luchtvaart kan de minister van Verkeer en Waterstaat op aanvraag een bewijs van gelijkstelling met een in een andere staat door een daar bevoegde autoriteit afgegeven bewijs van bevoegdheid afgeven.

2.7 Ingevolge artikel 2.8 van de Wet luchtvaart kan de minister van Verkeer en Waterstaat op grond van internationale overeenkomsten of besluiten van volkenrechtelijke organisaties bewijzen van bevoegdheid, bewijzen van gelijkstelling of medische verklaringen, die op grond van eisen, welke gelijkwaardig zijn aan de krachtens artikel 2.3, zesde lid, onderdeel c, of artikel 2.4, derde lid, gestelde eisen, zijn afgegeven door:

a. de bevoegde autoriteit van een door hem bij ministeriële regeling aangewezen staat, of

b. een door hem bij ministeriële regeling aangewezen internationale organisatie

erkennen als geldig bewijs van bevoegdheid, geldig bewijs van gelijkstelling of geldige medische verklaring. Aan de erkenning kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

2.8 Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

(…)

ATPL: bewijs van bevoegdheid voor verkeersvlieger (Airline Transport Pilot Licence);

(…)

CPL: bewijs van bevoegdheid voor beroepsvlieger (Commercial Pilot Licence);

(…)

JAA: Joint Aviation Authorities;

JAA-land: land waarvan de burgerluchtvaartautoriteit de JAA-overeenkomst van 11 september 1990 heeft getekend;

JAR: Joint Aviation Requirements;

JAR-FCL 1: regeling inzake bewijzen van bevoegdheid voor bestuurders van vliegtuigen, opgesteld door de JAA;

(…)

LPE: taalvaardigheidsaantekening (language proficiency endorsement);

(…)

verdrag: Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109);

(…).

2.9 In artikel 3 van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart is bepaald dat aan houders van een PPL, CPL, MPL of ATPL, onder de krachtens artikel 2.2 van de wet genoemde bijzondere bevoegdverklaringen, al dan niet onder beperkingen naar soort vlucht of ervaring, een of meer van de volgende algemene bevoegdverklaringen kan worden afgegeven:

(…)

l. LPE als bedoeld in JAR-FCL 1 en 2 met de bevoegdheden en voorwaarden, bedoeld in JAR-FCL 1.010 en JAR-FCL 2.010 en Bijlage 1 bij het verdrag.

2.10 Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van de Regeling bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen voor luchtvarenden 2001 kan de houder van een bewijs van bevoegdheid de minister verzoeken de bewijzen van bevoegdheid en de bevoegdverklaringen, afgegeven in een ander JAA-land, zoals bedoeld in de Regeling aanwijzing JAA-landen, in overeenstemming met JAR-FCL, te laten opnemen in een door de minister afgegeven bewijs van bevoegdheid voorzover:

a. aanvrager werkzaam is of zal worden of vaste woon- of verblijfplaats als bedoeld in JAR-FCL 1.070 in Nederland heeft of zal krijgen, en

b. aanvrager zorg draagt dat het JAA-land dat de betreffende bewijzen van bevoegdheid of bevoegdverklaringen heeft afgegeven, het deel van het persoonlijk dossier dat daarop betrekking heeft, aan de minister overdraagt.

2.11 Op grond van artikel 16 van de Regeling bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen voor luchtvarenden 2001 wordt een LPE afgegeven indien de aanvrager beschikt over een door een erkende taalbeoordelingsinstantie afgegeven bewijs waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan de vereisten inzake taalvaardigheid, bedoeld in JAR-FCL 1.010 en JAR-FCL 2.010 en Bijlage 1 bij het op 7 december 1944 te Chicago gesloten Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109) (hierna: het verdrag).

2.12 In artikel 1, eerste lid, van de Regeling opleidingsinstellingen voor luchtvarenden 2001 is bepaald dat in deze regeling wordt verstaan onder erkende taalbeoordelingsinstantie: door de minister met betrekking tot het aanbieden en afnemen van de test ten behoeve van de taalvaardigheidsaantekening erkende opleidingsinstelling.

2.13 Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Regeling opleidingsinstellingen voor luchtvarenden 2001 erkent de minister een opleidingsinstelling met betrekking tot het aanbieden en afnemen van de test ten behoeve van de taalvaardigheidsaantekening indien de aanvrager voldoet aan de eis, bedoeld in artikel 11 a.

2.14 In artikel 11a van de Regeling opleidingsinstellingen voor luchtvarenden 2001 is bepaald dat, voor de erkenning van een opleidingsinstelling met betrekking tot het aanbieden en afnemen van de test ten behoeve van de taalvaardigheidsaantekening, de aanvrager dient te beschikken over een test waarmee de taalvaardigheid, bedoeld in JAR-FCL 1.010 en JAR-FCL 2.010 of Bijlage 1 bij het verdrag, kan worden aangetoond.

2.15 Ingevolge artikel 8 van de Regeling gelijkstelling buitenlandse bewijzen van bevoegdheid kunnen bewijzen van bevoegdheid afgegeven overeenkomstig de eisen van Annex I bij het verdrag in landen die geen lid zijn van de E.G. worden gelijkgesteld. Om voor afgifte van een bewijs van gelijkstelling in aanmerking te komen moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

(…)

c. voor de gelijkstelling van het buitenlandse bewijs van bevoegdheid en de daarin gestelde bevoegdverklaring(en) moet de aanvrager met gunstig resultaat een praktisch examen afleggen voor alle gewenste in het buitenlands bewijs van bevoegdheid gestelde bevoegdverklaring(en);

(…).

2.16 Bijlage 1 bij het verdrag vermeldt het volgende:

“1.2.9.1 Aeroplane, airship, helicopter and powered-lift pilots and those flight navigators who are required to use the radio telephone aboard an aircraft shall demonstrate the ability to speak and understand the language used for radiotelephony communications.

Note.— Pursuant to Article 42 of the Convention on International Civil Aviation, paragraph 1.2.9.1 does not apply to personnel whose licences are originally issued prior to 5 March 2004 but, in any case, does apply to personnel whose licences remain valid after 5 March 2008.

1.2.9.2 Air traffic controllers and aeronautical station operators shall demonstrate the ability to speak and understand the language used for radiotelephony communications.

1.2.9.3 Recommendation.— Flight engineers, and glider and free balloon pilots should have the ability to speak and understand the language used for radiotelephony communications.

1.2.9.4 As of 5 March 2008, aeroplane, airship, helicopter and powered-lift pilots, air traffic controllers and aeronautical station operators shall demonstrate the ability to speak and understand the language used for radiotelephony communications to the level specified in the language proficiency requirements in Appendix 1.

1.2.9.5 Recommendation.— Aeroplane, airship, helicopter and powered-lift pilots, flight navigators required to use the radiotelephone aboard an aircraft, air traffic controllers and aeronautical station operators should demonstrate the ability to speak and understand the language used for radiotelephony communications to the level specified in the language proficiency requirements in Appendix 1.

1.2.9.6 As of 5 March 2008, the language proficiency of aeroplane, airship, helicopter and powered-lift pilots, air traffic controllers and aeronautical station operators who demonstrate proficiency below the Expert Level (Level 6) shall be formally evaluated at intervals in accordance with an individual’s demonstrated proficiency level.

1.2.9.7 Recommendation.— The language proficiency of aeroplane, airship, helicopter and powered-lift pilots, flight navigators required to use the radiotelephone aboard an aircraft, air traffic controllers and aeronautical station operators who demonstrate proficiency below the Expert Level (Level 6) should be formally evaluated at intervals in accordance with an individual’s demonstrated proficiency level, as follows:

a) those demonstrating language proficiency at the Operational Level (Level 4) should be evaluated at least once every three years; and

b) those demonstrating language proficiency at the Extended Level (Level 5) should be evaluated at least once every six years.

.

Note 1.— Formal evaluation is not required for applicants who demonstrate expert language proficiency, e.g. native and very proficient non-native speakers with a dialect or accent intelligible to the international aeronautical community.

Note 2.— The provisions of 1.2.9 refer to Annex 10, Volume II, Chapter 5, whereby the language used for radiotelephony communications may be the language normally used by the station on the ground or English. In practice, therefore, there will be situations whereby flight crew members will only need to speak the language normally used by the station on the ground.”

2.17 Appendix 1 bij Bijlage 1 bij het verdrag (Requirements for proficiency in languages used for radiotelephony communications) vermeldt:

“To meet the language proficiency requirements contained in Chapter 1, Section 1.2.9, an applicant for a licence or a licence holder shall demonstrate, in a manner acceptable to the licensing authority, compliance with the holistic descriptors at Section 2 and with the ICAO Operational Level (Level 4) of the ICAO Language Proficiency Rating Scale in Attachment A.”

3 Eiser heeft in beroep -samengevat- het volgende aangevoerd.

Eiser beschikt over een door de luchtvaartautoriteiten van Hong Kong afgegeven CPL met daarop een taalvaardigheidsaantekening vastgesteld op het ICAO niveau 6. Tevens beschikt eiser over een door de Verenigde Staten uitgegeven ATPL met daarop een zogenaamde “English proficient” aantekening, waaruit blijkt dat ook de luchtvaartautoriteiten van de Verenigde Staten vinden dat eiser over voldoende kennis, bedrevenheid, ervaring en opleiding beschikt om de Engelse taal te beheersen. Eiser voldoet aan de eisen die voortvloeien uit het verdrag. Hong Kong en de Verenigde Staten zijn aangesloten bij dit verdrag. Eiser heeft zich beroepen op de rechtstreekse werking van dit verdrag. Eiser heeft tijdens zijn sollicitatieprocedure bij de luchtvaartmaatschappij Cathay Pacific in Hong Kong een taalvaardigheidstest conform de eisen van Bijlage 1 bij het verdrag afgelegd. Er wordt voldaan aan artikel 11a van de Regeling opleidingsinstellingen voor luchtvarenden 2001 .

Het bestreden besluit is voorts in strijd met artikel 3:2 van de Awb totstandgekomen, nu verweerder niet de nodige kennis heeft vergaard over de kwaliteitseisen van de door eiser afgelegde taalvaardigheidstest en de implementatie van het verdrag door de autoriteiten van Hong Kong. Verweerder dient eiser op basis van het verdrag een in Nederland geaccepteerde taalvaardigheidsaantekening niveau 6 toe te kennen. In andere JAA-landen, zoals het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, wordt een LPE niveau 6 wel erkend op grond van de bewijzen van bevoegdheid en taalvaardigheidsaantekeningen die eiser bezit. Voorts zullen er mogelijk beleidsregels opgesteld worden om complexe aanvragen zoals deze op een deugdelijke manier af te doen. Vooruitlopend op dit beleid dient eiser de benodigde aantekening te ontvangen. Voorts had verweerder toepassing moeten geven aan artikel 2.1, vierde lid, van de Wet luchtvaart . Het doel van de taalvaardigheidsaantekening is het voorkomen van ongelukken door het spreken van uniform, kwalitatief hoogwaardig Engels. Eiser beheerst de Engelse taal uitstekend. Hij is fulltime werkzaam in Hong Kong. Dat hij een gezin in Nederland heeft en eens per maand in Nederland aanwezig is betekent niet dat het praktisch is een test af te leggen bij een in Nederland gevestigde taalbeoordelingsinstantie.

Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder in een niet al te ver verleden een LPE niveau 6 heeft afgegeven op basis van de bewijzen van bevoegdheid en taalvaardigheidsaantekeningen die eiser bezit. Verweerder heeft voorts de verwachting gewekt dat bij het overleggen van de in Hong Kong afgelegde taalvaardigheidstest alsnog een bijschrijving LPE niveau 6 zou kunnen plaatsvinden. Daarnaast schrijven andere JAA-landen op basis van een examenformulier uit Hong Kong LPE niveau 6 bij op het bewijs van bevoegdheid. Door zijn bewijs van bevoegdheid eerst om te zetten naar een ander JAA-land en vervolgens weer naar Nederland zou eiser alsnog een legitieme bijschrijving kunnen krijgen. Bij brief van 16 juli 2010 heeft eiser in dit verband een verklaring van [X] overgelegd. Eiser heeft op 4 april 2010 in de rol van First Officer een vlucht uitgevoerd voor Cathay Pacific. De gezagvoerder tijdens deze vlucht, een UK flight examiner, heeft het taalvaardigheidsniveau van eiser kunnen beoordelen. Eiser heeft een verklaring van de gezagvoerder overgelegd. In andere JAA-landen worden verklaringen van flight examiners geaccepteerd. Ten slotte heeft eiser contact gezocht met de International Civil Aviation Organization (ICAO) om uitleg te vragen over de LPE en lopende implementatietrajecten en wat zij als organisatie wenselijk achten voor een uniform implementatietraject. De ICAO wilde echter geen uitleg geven.

4 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse wet- en regelgeving zich er tegen verzet om aan eiser een LPE niveau 6 te verlenen. Gesteld noch gebleken is dat eiser beschikt over een bewijs als bedoeld in artikel 16 van de Regeling bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen voor luchtvarenden 2001. Gelet hierop is verweerder niet bevoegd om aan eiser een LPE te verlenen. Artikel 11a van de Regeling opleidingsinstellingen voor luchtvarenden 2001 , dat betrekking heeft op de erkenning van opleidingsinstellingen, is niet van toepassing op de aanvraag van eiser. Gezien de systematiek van de regelgeving ziet verweerder niet in waarom hij de nodige kennis had moeten vergaren over de kwaliteitseisen van de door eiser in Hong Kong afgelegde taalvaardigheidstest en de implementatie van het verdrag door de autoriteiten van Hong Kong. Daargelaten dat eiser niet heeft aangegeven op welke rechtstreeks werkende bepalingen van het verdrag hij zich beroept, wordt een bevoegdverklaring op grond van nationaal recht afgegeven. De afgifte van de bevoegdverklaring moet in beginsel in overeenstemming zijn met de minimumnormen die in Annex 1 bij Bijlage 1 bij het verdrag staan vermeld. Eiser voldoet niet aan de eisen als bedoeld in JAR-FCL 1.010 en JAR-FCL 2.010. JAR-FCL 1.010 en JAR-FCL 2.010 worden niet toegepast in de Verenigde Staten en Hong Kong. Eiser heeft de stelling dat het Verenigd Koninkrijk een LPE niveau 6 wel erkent niet nader geconcretiseerd. Bovendien gaat het in deze procedure niet om erkenning van een LPE, maar om afgifte daarvan. Verweerder heeft ten overvloede getoetst of eiser in aanmerking komt voor ontheffing op grond van artikel 2.1, vierde lid, van de Wet luchtvaart .

5.1 De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

De rechtbank stelt vast dat de van toepassing zijnde regelgeving in beginsel geen ruimte biedt om LPE niveau 6 in het bewijs van bevoegdheid van eiser bij te schrijven. Eiser beschikt immers niet over een door een erkende taalbeoordelingsinstantie afgegeven bewijs waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten inzake taalvaardigheid, bedoeld in JAR-FCL 1.010 en JAR-FCL 2.010 en Bijlage 1 bij het verdrag, en voldoet derhalve niet aan de voorwaarde van artikel 16 van de Regeling bewijzen van bevoegdheid en bevoegdverklaringen voor luchtvarenden 2001. Eiser komt ook niet in aanmerking voor gelijkstelling, nu hij geen praktisch examen als bedoeld in artikel 8 van de Regeling gelijkstelling buitenlandse bewijzen van bevoegdheid heeft afgelegd. Evenmin kan eisers in Hong Kong afgegeven bewijs van bevoegdheid worden erkend op grond van artikel 2.8 van de Wet luchtvaart .

5.2 Eiser heeft niet aangegeven op welke rechtstreeks werkende bepalingen van het verdrag hij zich beroept. Niet valt in te zien dat het verdrag zich ertegen verzet dat verweerder van eiser eist dat hij bij een door de minister erkende taalbeoordelingsinstantie een test doet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het verdrag minimumnormen geeft. Bovendien wordt in de Appendix 1 bij Bijlage 1 bij het verdrag aangegeven dat een aanvrager van een bewijs van bevoegdheid moet aantonen dat hij voldoet aan de vereisten van de ICAO, op een wijze die aanvaardbaar is voor de bevoegde autoriteit (“in a manner acceptable to the licensing authority”).

5.3 Nu eiser op grond van de regelgeving niet in aanmerking komt voor een LPE niveau 6 bestond er voor verweerder geen aanleiding informatie in te winnen over de kwaliteitseisen van de door eiser in Hong Kong afgelegde taalvaardigheidstest en de implementatie van het verdrag door de autoriteiten van Hong Kong.

5.4 Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat andere JAA-landen wel een LPE niveau 6 zouden verstrekken op basis van de tests die eiser in de Verenigde Staten en Hong Kong heeft afgelegd. Bovendien kan eisers stelling niet afdoen aan het feit dat hij op grond van de Nederlandse regelgeving niet in aanmerking komt voor bijschrijving van LPE niveau 6.

5.5 Dat verweerder mogelijk nog beleid zal gaan vormen inzake de afgifte van de LPE maakt niet dat verweerder gehouden is om, vooruitlopend op dit beleid, de aanvraag van eiser thans te honoreren.

5.6 Een verzoek om bijschrijving van LPE niveau 6, zoals eiser heeft gedaan, leidt er niet toe dat verweerder gehouden is ambtshalve te onderzoeken of er gronden zijn om een ontheffing als bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet luchtvaart te verlenen. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 oktober 2006 (LJN AY9902).

5.7 Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidbeginsel tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt in dit verband dat eiser heeft verwezen naar een door hem ingesteld onderzoek, zonder overlegging van de daaraan ten grondslag liggende stukken.

5.8 De omstandigheid dat verweerder eiser heeft verzocht zijn in Hong Kong afgegeven bewijs van bevoegdheid over te leggen, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat eiser er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat bijschrijving van LPE niveau 6 zou volgen.

5.9 De door eiser overgelegde verklaring van de UK flight examiner brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu het niet afdoet aan het feit dat niet aan de regelgeving wordt voldaan.

5.10 De rechtbank overweegt dat het weliswaar merkwaardig is dat een medewerker van de ICAO, die bij uitstek de instantie is die uitleg zou kunnen en moeten geven over het verdrag, aan eiser geen uitleg heeft gegeven, maar ook deze omstandigheid kan niet tot een ander oordeel leiden.

6 Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden de aanvraag van eiser afgewezen. Er is geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand is gekomen.

7 Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de aanvrager van een LPE ingevolge artikel 16 van de Regeling bewijzen bevoegdheid en bevoegdverklaringen voor luchtvarenden 2001 dient te beschikken over een door een erkende taalbeoordelingsinstantie afgegeven bewijs waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan zowel de vereisten inzake taalvaardigheid bedoeld in JAR-FCL 1.010 en JAR-FCL 2.010 als de vereisten genoemd in Bijlage 1 bij het verdrag. Op grond van artikel 11a van de Regeling opleidingsinstellingen voor luchtvarenden 2001 dient een opleidingsinstelling voor de erkenning met betrekking tot het aanbieden en afnemen van de test ten behoeve van de taalvaardigheidsaantekening enkel te beschikken over een test waarmee de taalvaardigheid, bedoeld in JAR-FCL 1.010 en JAR-FCL 2.010 of Bijlage 1 bij het verdrag kan worden aangetoond. Dit zou betekenen dat een in Nederland afgenomen test nooit kan leiden tot afgifte van een LPE, omdat niet vaststaat dat de aanvrager voldoet aan zowel de vereisten inzake taalvaardigheid bedoeld in JAR-FCL 1.010 en JAR-FCL 2.010 als de vereisten genoemd in Bijlage 1 bij het verdrag, tenzij de opleidingsinstelling een test conform de JAR-vereisten (waarin de vereisten van Bijlage 1 bij het verdrag zijn opgenomen) heeft gehanteerd.

8 Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III BESLISSING

De Rechtbank 's-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.W.H.B. Sentrop, mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel en mr. S.M. Krans, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. de Graaf.

Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature