Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 10-1957
Zaaknummer: 371021
Datum beschikking: 18 augustus 2010
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Beschikking op de op 12 juli 2010 ingekomen verzoekschriften van:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, vestiging Zuid-Holland Midden (verder Bureau Jeugdzorg).
De verzoekschriften hebben betrekking op de minderjarigen:
1. [minderjarige] [sub 1], geboren op [datum] 1995 te [plaats A]
2. [minderjarige] [sub 2], geboren op [datum] 1996 te [plaats A]
3. [minderjarige] [sub 3], geboren op [datum] 1998 te [plaats A]
4. [minderjarige] [sub 4] geboren op [datum] 2000 te [plaats A]
5. [minderjarige[sub 5] geboren op [datum] 2001 te [plaats B]
6. [minderjarige] [sub 6] geboren op [datum]r 2003 te [plaats B]
kinderen uit het huwelijk van:
[de heer A] (verder de vader),
en
[mevrouw B] (verder de moeder),
beiden wonende te [plaats C]
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
Als belanghebbenden in deze procedure worden tevens aangemerkt:
- De heer en mevrouw [C] (de pleegouders van de minderjarige sub 1) wonende te [plaats D]
- [de heer en mevrouw D] (verder de pleegouders van de minderjarigen sub 2, 3 en 5),
wonende te [plaats E]
- [de heer en mevrouw E] (verder de pleegouders van de minderjarigen sub 4 en 6),
wonende te [plaats F]
De minderjarigen verblijven feitelijk bij hun respectievelijke pleegouders.
Procedure
Bij beschikking d.d. 2 augustus 2010 – welke beschikking als hier ingelast dient te worden beschouwd – heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van bovengenoemde minderjarigen, alsmede van[de minderjarige Z], geboren op [datum] 1993 te [plaats A] verlengd van 15 augustus 2010 tot 20 augustus 2010. Voorts heeft de kinderrechter de eerder aan Bureau Jeugdzorg verleende machtiging om de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 15 augustus 2010 tot 20 augustus 2010 en de behandeling van de verzoeken voor het overige aangehouden tot de terechtzitting van de meervoudige kamer. De reden voor de aanhouding was gelegen in het feit dat de behandeling door de meervoudige kamer om organisatorische redenen niet eerder plaats kon vinden dan op 17 augustus 2010.
Bij beschikking d.d. 4 augustus 2010 heeft de kinderrechter in deze rechtbank mr. B.C.V.J. van Leur in onderhavige procedure benoemd tot bijzondere curator over de minderjarigen.
Bureau Jeugdzorg heeft op 10 augustus 2010 het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling met betrekking tot [de minderjarige Z] weer ingetrokken.
Op 17 augustus is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw J. Kradolfer, de gezinsvoogd van de minderjarigen, namens Bureau Jeugdzorg;
- de vader;
- de moeder;
- de minderjarigen sub 1 en 2;
- mr. B.C.V.J. van Leur, de bijzondere curator van de minderjarigen;
- de pleegmoeder van de minderjarige sub 1;
- de pleegvader van de minderjarigen sub 2,3 en 5;
- de pleegvader van de minderjarigen sub 4 en 6.
Als informant was voorts aanwezig: de heer [F] voormalig pleegvader van de minderjarige sub 1.
De minderjarigen sub 1 en 2 zijn ook in raadkamer gehoord. De minderjarige sub 3 is in de gelegenheid gesteld zijn mening aan de rechtbank kenbaar te maken, doch heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Feiten
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 13 april 2010 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 14 april 2010 tot 15 augustus 2010. Voorts heeft de rechtbank de aan Bureau Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, zulks conform het verzoek van Bureau Jeugdzorg. Bij de beslissing op voornoemd verzoek heeft de rechtbank kennis genomen van de resultaten van een door dr. A.M. Weterings en dr. P.M. van den Bergh verricht orthopedagogisch onderzoek – weergegeven in een rapport d.d. 15 maart 2010 – naar de ontwikkeling van de minderjarigen. Dit onderzoek was eerder op verzoek van de rechtbank verricht.
Beoordeling
Bureau Jeugdzorg heeft de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de verzoeken tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de minderjarigen gehandhaafd. Bureau Jeugdzorg schaart zich nog steeds achter de conclusies van het orthopedagogisch onderzoek van dr. Weterings en dr. Van den Bergh en is van mening dat het belang van de minderjarigen een perspectiefbiedende uithuisplaatsing vergt. Onlangs heeft een “spontaan” bezoek plaatsgevonden van de minderjarigen sub 4 en 6 aan de ouders. Zowel de ouders als de kinderen hebben daar zeer goed op gereageerd en Bureau Jeugdzorg zoekt naar een manier dergelijke bezoeken vaker te laten plaatsvinden met alle uithuisgeplaatste kinderen.
Voor wat betreft de overplaatsing van de minderjarige sub 1 naar het nieuwe pleeggezin heeft Bureau Jeugdzorg verklaard dat het een lastige keuze was. De minderjarige had in het gezin van haar vorige pleegouders – haar oom en tante moederszijde – te kampen met een loyaliteitsconflict, mede ingegeven door de aanhoudende druk die op haar werd gelegd vanuit de familie van de vader. Dat leverde een spanningsvolle situatie op die voor geen van de betrokkenen goed was. Bureau Jeugdzorg zal proberen de minderjarige sub 1 in de nieuwe situatie zo goed mogelijk te begeleiden.
De vader heeft ter zitting verklaard dat hij het feit dat zijn kinderen aan hem onthouden worden beschouwt als een straf voor de zonden die hij heeft begaan, dat hij niet inziet voor welke zonde hij zo gestraft zou moeten worden, maar dat de Heer hem nog steeds niet toestaat om zijn kinderen op te zoeken, hoe graag hij zijn kinderen ook wil zien. Hij wacht nog immer tot aan deze situatie een einde komt en de Heer de kinderen weer terugvoert naar het gezin.
De moeder heeft verklaard dat zij erg blij was dat ze in ieder geval een deel van haar kinderen weer heeft mogen zien. Zij ervaart het nog steeds als een groot onrecht dat de kinderen uithuis geplaatst zijn. Zij benadrukt dat de financiële zorgen over zijn. De moeder volgt de vader volledig in zijn overtuigingen en zij vindt het onrechtvaardig dat zij, zo begrijpt zij de rechtbank althans, de kinderen boven God zouden moeten stellen. Zij kan zich geen leven zonder haar kinderen voorstellen en zij is ervan overtuigd dat als zij in hoger beroep waren gegaan – hetgeen de Heer hen niet toestaat – alle kinderen weer thuis waren geplaatst, net als bij [de minderjarige Z] is gebeurd. Zij ziet niet in waarom de situatie van de andere minderjarigen verschilt van die van [de minderjarige Z].
Mr. Van Leur heeft als bijzondere curator van de minderjarigen verklaard dat zij zich niet tegen de verzoeken van Bureau Jeugdzorg verzet en dat ook zij zich nog steeds schaart achter het advies van dr. Weterings en dr. Van den Bergh nu de situatie waar haar betreft onveranderd is. Zij wil zich de aankomende tijd samen met de gezinsvoogd inzetten dat het verblijf van de minderjarige sub 1 in het pleeggezin, maar ook dat van de andere kinderen in hun respectievelijke pleeggezinnen, zo aangenaam mogelijk is en dat het contact met de ouders gestimuleerd wordt.
De minderjarige sub 1 heeft ter zitting verklaard dat zij tot nu toe bang is geweest om mensen te kwetsen als haar gevraagd werd bij wie ze het liefste wilde wonen. Gezien de omstandigheden heeft ze het heel erg naar haar zin gehad in het gezin van haar oom en tante, maar zij wilde ook haar broer [de minderjarige Z] en haar grootouders van vaderszijde niet afvallen, die wensten dat zij zou blijven vechten om naar haar ouders terug te keren. Die situatie heeft dermate veel spanningen opgeleverd dat zij het gezin van haar oom en tante moest verlaten en naar een nieuw, voor haar vreemd, pleeggezin moest gaan. Zij realiseert zich dat haar nieuwe pleeggezin het beste met haar voor heeft, maar zij wil thans niets liever dan naar haar ouders terugkeren.
De heer [F] heeft verklaard dat de beslissing dat de minderjarige sub 1 niet langer in zijn gezin kon blijven en dus naar een ander pleeggezin moest worden overgeplaatst een hele moeilijke beslissing is geweest. De aanleiding hiertoe is aan niemand in het bijzonder te wijten. De minderjarige sub 1 had te maken met een loyaliteitsconflict, hetgeen het verblijf in het gezin van de heer [F] beladen heeft gemaakt. Gezien haar wens om dichtbij haar ouders, broertjes en zusjes te blijven, is het wellicht handiger als zij in de buurt van haar familie verblijft.
Mevrouw [C] heeft medegedeeld dat zij zich realiseert dat de nieuwe situatie heel moeilijk is voor [sub 1], maar dat zij hoopt dat ze zich snel thuis zal voelen in het gezin.
De heer [D] en de heer [E], hebben ieder voor zich verklaard dat het erg goed gaat met de minderjarigen binnen hun gezin.
De rechtbank is gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstellingen te verlengen als verzocht.
Voor wat betreft de verzochte verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing is de rechtbank, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, en in het bijzonder gelet op de conclusies van het in de vorige procedure door de deskundigen uitgebrachte orthopedagogisch rapport, die de rechtbank nog steeds geldend acht, van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen sub 2 tot en met 6 nog immer noodzakelijk is dat zij uit huis geplaatst blijven. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank bij haar beschikking d.d. 13 april 2010 heeft overwogen – welke overwegingen de rechtbank als hier ingelast beschouwt – overweegt de rechtbank ook thans dat het feit dat de ouders tot nu toe stelselmatig het belang van hun eigen Godsbeleving zwaarder laten wegen dan het belang van de minderjarigen en geen eigen verantwoordelijkheid voor de minderjarigen nemen, ertoe leidt dat zij onvoldoende invulling kunnen geven aan hun taak als opvoeders en verzorgers. Bovendien blijkt dat, afgezien van de minderjarige sub 1, de minderjarigen zich goed ontwikkelen in de huidige pleeggezinnen.
Ten aanzien van de minderjarige sub 1 overweegt de rechtbank dat zij de indruk heeft dat deze minderjarige, gelet op haar leeftijd en het beeld dat de rechtbank van haar heeft gekregen gedurende deze procedure, thans in staat is om een goede inschatting te maken van haar belangen en voor zichzelf op kan komen indien zulks noodzakelijk mocht blijken. Vaststaat dat zij het goed doet op school en zij wekt de indruk zich te ontwikkelen naar een zelfstandig individu. Daargelaten de vraag welke omstandigheden hebben geleid tot de overplaatsing van de minderjarige sub 1 naar het nieuwe pleeggezin, acht de rechtbank het niet in het belang van de minderjarige sub 1 dat zij wederom onthecht raakt van haar omgeving en aan een heel nieuw pleeggezin moet gaan wennen. In de gegeven omstandigheden acht de rechtbank het voor de ontwikkeling van de minderjarige sub 1 beter dat zij terugkeert naar haar ouders. De rechtbank neemt daarbij voorts in aanmerking dat de passage ten aanzien van [sub 1] in het rapport van dr. Weterings en dr. Van den Bergh waaruit bleek dat [sub 1] een positieve ontwikkeling doormaakte, was gebaseerd op plaatsing van [sub 1] in het gezin van de tante en de oom moederszijde, in welk gezin ook het jongste zusje, [de minderjarige Y] verblijft. De rechtbank realiseert zich dat de afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing bepaalde risico’s met zich meebrengt en dat de minderjarige sub 1 wellicht weer zal moeten wennen aan de wijze waarop haar ouders hun leven leiden. De rechtbank gaat er evenwel vanuit dat de gezinsvoogd de minderjarige sub 1 intensief zal begeleiden in de thuissituatie zodat problemen voortijdig worden gesignaleerd en zo mogelijk voorkomen zullen worden.
Gezien het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de minderjarige sub 1 afwijzen en het verzoek met betrekking tot de overige minderjarigen toewijzen.
De rechtbank betreurt het dat de ouders er om hen moverende redenen nog steeds niet voor hebben gekozen om contact te zoeken met de minderjarigen, maar hecht er belang aan te constateren dat het “spontane” bezoek van de minderjarigen sub 4 en 6 succesvol is geweest.
Derhalve zal worden beslist als na te melden.
Beslissing
De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige sub 1 tot en met 6 van 20 augustus 2010 tot 15 augustus 2011 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg ;
verlengt de aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland verleende machtiging de minderjarigen sub 2 tot en met 6 gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 20 augustus 2010 tot 15 augustus 2011, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van de aangehechte indicatiebesluiten d.d. 5 juli 2010;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing met betrekking tot de minderjarige sub 1.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G.J. Brink (voorzitter), M. Soffers en M. Rootring, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2010, in tegenwoordigheid van mr. B. Laterveer als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te
’s-Gravenhage.