Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Zaak/rekestnummer: 343451 / JE RK 09-1978
Datum uitspraak: 13 april 2010
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Beschikking op de verzoekschriften van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, vestiging Zuid-Holland Midden (verder Bureau Jeugdzorg).
De verzoekschriften hebben betrekking op de minderjarigen:
1. [minderjarige], [sub 1], geboren op [datum] 1995 te [plaats A]
2. [minderjarige], [sub 2], geboren op [datum] 1996 te [plaats A]
3. [minderjarige], [sub3], geboren op [datum] 1998 te [plaats A]
4. [minderjarige], [sub 4] geboren op [datum] 2000 te [plaats A]
5. [minderjarige], [sub 5] geboren op [datum]r 2001 te [plaats B]
6. [minderjarige], [sub 6], geboren op [datum] 2003 te [plaats B]
kinderen uit het huwelijk van:
[de heer A] (verder de vader),
en
[mevrouw B] (verder de moeder),
beiden wonende te [plaats C]
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
Als belanghebbenden in deze procedure worden tevens aangemerkt:
- [de heer en mevrouw C] (verder de pleegouders van de minderjarige sub 3),
wonende te [plaats D],
- [de eher en mevrouw D] (verder de pleegouders van de minderjarigen sub 2, 3 en 5),
wonende te [plaats E],
- [de heeren mevrouw E] (verder de pleegouders van de minderjarigen sub 4 en 6),
wonende te 2[plaats F]1.
De minderjarigen verblijven feitelijk bij hun respectievelijke pleegouders.
Procesgang
Voor een overzicht van de procesgang en de feiten in onderhavige zaak vóór 17 september 2009 wordt verwezen naar de beschikking van de Meervoudige Kamer van deze rechtbank van laatstgenoemde datum, waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd. Bij voornoemde beschikking is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen en de aan Bureau Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, verlengd van 18 september 2009 tot 18 maart 2010; voor het overige is de zaak aangehouden. De reden voor de aanhouding was gelegen in het feit dat de rechtbank het voor de beoordeling van zowel de vraag of de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van alle minderjarigen nog langer ernstig worden bedreigd, als de vraag of het in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen noodzakelijk is dat de uithuisplaatsing wordt gecontinueerd, van belang achtte dat er meer inzage zou komen in de psychische gesteldheid van vader. De rechtbank heeft de vader daartoe in overweging gegeven toestemming te verlenen aan de behandelaars/onderzoekers van de GGZ tot het verstrekken van informatie aan Bureau Jeugdzorg dan wel zelf rapportages/gegevens betreffende het psychiatrisch onderzoek dat hij in het verleden heeft ondergaan, aan de rechtbank te (doen) overleggen, bij gebreke waarvan de rechtbank zou uitgaan van de juistheid van de door Bureau Jeugdzorg verstrekte informatie.
Voorts achtte de rechtbank het van belang te weten:
- of en in hoeverre de geestelijke ontwikkeling van de minderjarigen bedreigd is door het gedrag van hun ouders,
- of en in hoeverre de ontwikkeling van de minderjarigen in gevaar komt indien de minderjarigen weer bij hun ouders zouden wonen,
- of het belang van de minderjarigen sub 2 tot en met sub 7 gediend is bij een wijziging van hun verblijfplaats c.q. een terugplaatsing bij hun ouders, mede gelet op het gedrag van hun ouders en de hechting van de minderjarigen binnen hun huidige pleeggezinnen.
De rechtbank heeft mevrouw dr. A.M. Weterings, orthopedagoge, verzocht daartoe een orthopedagogisch deskundigenonderzoek te verrichten en aan de rechtbank daarover te rapporteren.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook:
- de brief d.d. 16 februari 2010 van Bureau Jeugdzorg met als bijlage een GGZ-verslag d.d. 24 december 2008 met betrekking tot de vader;
- het rapport d.d. 15 maart 2010 van dr. Weterings voornoemd en dr. P.M. van den Bergh, eveneens orthopedagoog en een collega van dr. Weterings;
- de beschikking d.d. 15 maart 2010 van de kinderrechter in deze rechtbank waarbij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing met betrekking tot de minderjarigen ambtshalve is verlengd van 18 maart 2010 tot 31 maart 2010.
De verzoekschriften zijn op 30 maart 2010 opnieuw ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- mevrouw J. Kradolfer, de heer J. Pappers, mevrouw S.N. Schelen en
mevrouw mr. L. Goei namens Bureau Jeugdzorg;
- de vader;
- de moeder;
- de minderjarigen sub 1 en 2;
- mr. B.C.V.J. van Leur, bijzondere curator van de minderjarigen, en mr. S. Zijdenbos, kantoorgenote van mr. Van Leur;
- de pleegouders van de minderjarige sub 1;
- de pleegouders van de minderjarigen 2,3 en 5;
- de pleegouders van de minderjarigen 4 en 6.
Zowel van de zijde van Bureau Jeugdzorg als van mr. Van Leur zijn pleitaantekeningen overgelegd.
De minderjarigen sub 1 en 2 zijn op 30 maart 2010 ook in raadkamer gehoord.
Tevens is de minderjarige [Z], geboren op [datum] 1993 te [plaats A] (hierna: [Z]) in raadkamer gehoord over de vraag of hij in deze zaak als belanghebbende dient te worden aangemerkt. Hij werd bijgestaan door mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem.
De minderjarigen sub 3 tot en met 5 hebben schriftelijk hun mening kenbaar gemaakt.
In verband met de termijn benodigd om te beslissen en nu zij de gronden daartoe aanwezig
achtte, heeft de rechtbank ter zitting de ondertoezichtstelling en de machtiging tot
uithuisplaatsing met betrekking tot deze minderjarigen verlengd van 31 maart 2010 tot 14
april 2010.
Beoordeling
Verzoek bijwonen zitting door de heer [F] broer van de vader, en zijn echtgenote [mevrouw F] als informanten
Van de kant van de vader is het verzoek gedaan om de heer [F] en mevrouw [F] (resp. broer en schoonzuster van de vader) als informanten de zitting bij te laten wonen. Bij de zitting van 17 september 2009 heeft laatstgenoemde de zitting als informant bijgewoond en ook kort het woord gevoerd. Nu van de kant van Bureau Jeugdzorg en van de kant van de pleegouders bezwaar is gemaakt tegen hun aanwezigheid bij de zitting en de rechtbank zelf ook geen vragen aan de betrokkenen heeft, ziet de rechtbank geen meerwaarde in hun aanwezigheid en is dit verzoek afgewezen.
Minderjarige [Z] belanghebbende?
De minderjarige [Z], oudste broer van de minderjarigen sub 1 tot en met 6, heeft verzocht voor wat betreft het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarigen als belanghebbende te worden aangemerkt. Hij heeft in dit verband gewezen op de Conclusie van de AG mr. E.M. Wesseling-van Gent d.d. 2 maart 2010 in het door hem ingestelde cassatieberoep tegen de beschikking van het Hof 's-Gravenhage van 9 juni 2009. Het hof heeft in genoemde beschikking de bij beschikking van deze rechtbank van 4 november 2008 verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [Z] vernietigd, en [Z] voor wat betreft het verzoek tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover dit betrekking heeft op de uithuisplaatsing van zijn broertjes en zusjes (de minderjarigen sub 1 tot en met 6) niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij naar het oordeel van het hof bij die uithuisplaatsing geen belanghebbende is in de zin van artikel 798 Rv . In genoemde conclusie merkt de AG op dat in beginsel kan worden aangenomen dat een broer of zus zodanig door de uitkomst van een procedure tot uithuisplaatsing van zijn of haar boer(s) en/of zus(sen) in zijn of haar eigen belang kan worden getroffen dat deze daarin behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang.
De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt. Zoals door het Hof 's-Gravenhage in eerdergenoemde beschikking werd overwogen, wordt in het familierecht op grond van artikel 798 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks van toepassing is. Uithuisplaatsing is een maatregel die rechtstreeks ingrijpt in de rechten en verplichtingen van de uithuisgeplaatste minderjarige(n) en diens (gezag hebbende) ouders, maar niet (rechtstreeks) in de rechten en verplichtingen van overige - nog thuiswonende - minderjarige broers en/of zussen. In zijn algemeenheid zullen deze overige minderjarigen als gevolg hiervan niet als belanghebbende bij de uithuisplaatsing van hun broers en/of zussen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanleiding hier anders over te oordelen. De rechtbank is daarom met het Hof van oordeel, dat [Z] voor wat betreft de uithuisplaatsing van zijn broertjes en zusjes niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft deze beslissing op 30 maart 2010 aan [Z] medegedeeld.
Kennisneming GGZ-rapportage
Nu de vader ter terechtzitting zijn toestemming heeft gegeven dat niet alleen de rechtbank, maar ook de andere belanghebbenden kennis mochten nemen van de door Bureau Jeugdzorg overgelegde GGZ-rapportage d.d. 24 december 2008 die over hem is uitgebracht, heeft de rechtbank van deze rapportage kennisgenomen. Uit genoemde rapportage blijkt, dat bij ontslag na een korte observatieperiode (van 9 december 2008 tot 22 december 2008) geen diagnose van een psychiatrische stoornis is gesteld. De conclusie van de rapportage luidt:
"40-jarige Nederlandse man met extreme geloofsovertuigingen die zich in het leven volledig laat leiden door de weg waarvan hij denkt dat God die voor hem gebaand heeft.
Patiënt toont realiteitsbesef en inzicht in de consequenties die zijn levensopvattingen voor hem en zijn gezin hebben. Hij gelooft echter dat negatieve consequenties beproevingen zijn die hij blijkbaar moet doorstaan. Patiënt wordt wilsbekwaam geacht met betrekking tot de keuze voor zijn manier van leven. Het verplicht opnemen en eventueel behandelen van patiënt wordt niet zinvol geacht."
Rapport orthopedagogisch deskundigenonderzoek
De rechtbank heeft ontvangen het rapport van het door haar gelaste orthopedagogisch deskundigenonderzoek naar de ontwikkeling van de minderjarigen, verricht door mevrouw dr. A.M. Weterings en dr. P.M. van den Bergh, van de Universiteit Leiden, afdeling Orthopedagogiek, Expertisecentrum Kind in de Pleegzorg en Bureau Van den Bergh & Post, gedateerd 15 maart 2010. In genoemd rapport komen de deskundigen tot beantwoording van de door de rechtbank gestelde onderzoeksvragen, alsmede tot een advies aan de rechtbank. Samengevat komen de bevindingen van de deskundigen op het volgende neer.
Vraag 1: of en in hoeverre de geestelijke ontwikkeling van de minderjarigen bedreigd is door het gedrag van hun ouders
Voor de minderjarigen zijn hun ouders de eerst belangrijke personen in hun leven. Daarom lijden zij onder het feit dat de ouders hen sinds de uithuisplaatsing - ruim zestien maanden geleden - niet hebben willen bezoeken. De minderjarigen hebben meer dan een jaar iedere week opnieuw (bij het wekelijkse telefonisch contact) afwijzing door hun ouders ervaren en wel op twee manieren: de ouders tonen niet alleen weinig belangstelling voor hun activiteiten en belevenissen, maar de minderjarigen ervaren vooral emotionele afwijzing omdat de ouders hen niet komen opzoeken. De oudere kinderen begrijpen dat God dit de vader oplegt, maar voor hen heeft de God van de ouders geen betekenis. In hun beleving zegt de vader zelf dat de ouders hen niet komen bezoeken. Dit heeft de minderjarigen emotionele schade toegebracht omdat het vanzelfsprekend vertrouwen van kinderen in hun ouders is aangetast. Deze schade is de ouders aan te rekenen ook al zien zij dat zelf niet zo. De omstandigheid dat de ouders de richtlijn voor hun gedrag ontlenen aan God, maakt de schade aan de minderjarigen niet minder zwaar.
Vraag 2: of en in hoeverre de ontwikkeling van de minderjarigen in gevaar komt indien de minderjarigen weer thuis bij hun ouders zouden wonen
De ouders hebben op zich het vermogen om competente opvoeders te zijn en de minderjarigen zijn betrokken op hun ouders. De ouders houden van hun kinderen, maar stellen God toch op de eerste plaats. Dit heeft tot gevolg dat zij onvoldoende sensitief en responsief op de noden van de minderjarigen reageren en er zijn geen aanwijzingen gevonden dat dit mogelijk zou kunnen veranderen. Een terugplaatsing zal daarom een te groot risico voor de ontwikkeling van de minderjarigen vormen.
Vraag 3: of het belang van de minderjarigen gediend is bij een wijziging van hun verblijfplaats c.q. een terugplaatsing bij hun ouders, mede gelet op het gedrag van hun ouders en de hechting van de minderjarigen binnen hun huidige pleeggezinnen
Voor de minderjarigen is de huidige situatie zeer moeilijk, met name vanwege de volgende problemen. Zij lijden onder het feit dat zij hun ouders niet zien, terwijl zij niet begrijpen waarom de ouders niet komen. Een tweede probleem is dat zij verkeren in een dilemma. Zij hebben het goed in hun pleeggezin. Sommige van de minderjarigen willen daar eigenlijk ook wel blijven, terwijl zij tegelijkertijd ook hun ouders willen zien en bij hen wonen, al is dat bij veel van de minderjarigen niet onvoorwaardelijk. Dit dilemma, gepaard aan het verdriet, belemmert de verdere ontwikkeling van de relatie met de betreffende pleegouders, en daarmee ook de eigen ontwikkeling van de minderjarigen.
Voor wat betreft hun advies aan de rechtbank overwegen de deskundigen dat zij eerst een proefterugplaatsing hebben voorgesteld. De gedachte daarachter was dat de minderjarigen op termijn weer teruggeplaatst zouden kunnen worden als de ouders hun opvoedingsverantwoordelijkheid zouden nemen. De pleegouders en Bureau Jeugdzorg hebben aangegeven dat een proefplaatsing teveel onzekerheid voor de minderjarigen met zich meebrengt. Nu uit de door de ouders op het voorstel tot proefplaatsing gegeven reactie blijkt dat de ouders niet bereid die opvoedingsverantwoordelijkheid zijn te nemen, is de grond voor dit voorstel volgens de deskundigen komen te vervallen. De deskundigen komen tot de conclusie dat de minderjarigen in hun pleeggezinnen moeten blijven. Zij motiveren dit advies als volgt:
"De ouders stellen stelselmatig hun eigen belang - dat wil zeggen hun beleving van God - boven het belang van de kinderen. Het belang van de kinderen - in het verleden voldoende warmte en eten, in de afgelopen tijd belangstelling voor datgene wat de kinderen bezighoudt en het ingaan op hun vragen - is ondergeschikt aan het belang van de ouders in de vorm van hun Godsbeleving. Dit heeft de afgelopen jaar vooral de emotionele ontwikkeling van de kinderen schade toegebracht. In de toekomst kan de schade nog groter worden, deels omdat het lijden van de kinderen niet voldoende wordt onderkend maar ook omdat de belangstelling en de behoeften van de kinderen veranderd zijn en, naarmate zij ouder worden, nog meer zullen gaan veranderen. De kans bestaat dat de ouders daar onvoldoende sensitief op in zullen kunnen gaan - hoewel dat uiteraard niet betekent dat in al de wensen van de kinderen tegemoet gekomen moet worden.
Het bovenstaande betekent dat een terugplaatsing van de kinderen niet alleen problemen zal geven maar dat de kans redelijk groot is dat hun ontwikkeling belemmerd zal worden. Bij de huidige houding van de ouders is een terugplaatsing niet in het ontwikkelingsbelang van de kinderen (..)"
Standpunten van partijen
Namens Bureau Jeugdzorg heeft mevrouw Kradolfer de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de verzoeken tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor alle minderjarigen gehandhaafd. Zij heeft het woord gevoerd overeenkomstig de ter terechtzitting overgelegde pleitnota, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd. Bureau Jeugdzorg kan zich vinden in de conclusies en het advies van het orthopedagogisch onderzoek, en is van mening dat het belang van de minderjarigen een perspectiefbiedende uithuisplaatsing vergt. Indien deze wordt uitgesproken, zal Bureau Jeugdzorg een verzoek doen aan de Raad voor de Kinderbescherming om een onderzoek te verrichten naar een verderstrekkende maatregel.
Mevrouw Kradolfer heeft voorts toegelicht dat Bureau Jeugdzorg heeft geprobeerd contact tussen de ouders en de minderjarigen tot stand te brengen, maar dat het maken van afspraken daarover met Bureau Jeugdzorg voor de vader geen optie was. Ook het laten plaatsvinden van contact op een ander (neutraal) adres bood geen opening. Bureau Jeugdzorg ziet nu nog twee mogelijkheden: onderzoeken of een door de rechter vastgestelde omgangsregeling tot contact zal kunnen leiden, of het laten afleggen van "spontane" bezoeken door de minderjarigen aan de ouders. Aan beide opties kleven risico's dus zij vergen een bijzondere afweging.
De vader heeft verklaard dat hij vele gesprekken heeft gevoerd, maar dat het enige wat hij kan begrijpen is het verwijt dat hij de minderjarigen niet opzoekt. Hij heeft geprobeerd het uit te leggen, maar het ligt nu bij de rechtbank. Hij gelooft dat er een moment komt dat de weg voor het bezoeken van de minderjarigen geopend wordt. De moeder en hij hebben de uithuisplaatsing gezien als een schuld, en het bezoeken van de minderjarigen ook. Zij wachten totdat hier een eind aan komt. Op de vraag van de rechtbank of de minderjarigen ook hebben gezondigd heeft de vader verklaard dat dat weliswaar zo lijkt, maar dat hij de verantwoordelijkheid op zich neemt. Hij heeft wel de belofte van God gekregen dat er voor het verdriet van de minderjarigen zal worden gezorgd, anders had hij het niet kunnen verdragen. Hij heeft verklaard dat hij nog steeds niet zijn schuld ziet als hij alles in handen van de Heer laat.
De moeder heeft verklaard dat de minderjarigen altijd thuis op bezoek mogen komen, natuurlijk mag dat. De deur staat wijd open. Zij begrijpt dat het lastig zal zijn als de minderjarigen weer terug zouden komen nu ze een heel ander leven hebben geleid.
Voor wat betreft het contact met de minderjarigen heeft de vader verklaard dat hij de deur nooit dicht heeft gedaan. Hij wil echter niet akkoord gaan met de uithuisplaatsing. Als de rechtbank zou beslissen dat de minderjarigen blijven waar ze zijn, gelooft hij wel dat de minderjarigen op bezoek mogen komen. Hij heeft altijd gezegd dat dat mocht. Desgevraagd heeft de vader verklaard dat hij het moeilijk vindt om aan te geven of het verschil maakt als de rechtbank een contactregeling zou vaststellen. Een Christen buigt meestal voor de rechtbank, maar het is ook wel eens anders, aldus vader. Hij moet daarover nadenken. Het voorstel van de deskundigen voor een intensieve contactregeling in de weekenden, toewerkend naar proefplaatsing heeft hij geaccepteerd, maar daar wel voorwaarden aan verbonden in verband met de zondagsrust. Op andere voorstellen moet de vader zich beraden.
Mr. Van Leur heeft als bijzondere curator van de minderjarigen het woord gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd. Zij is van mening dat grondig en zorgvuldig onderzoek is gedaan en zij kan zich vinden in het advies van de deskundigen. Alle minderjarigen hebben bij haar aangegeven dat zo snel mogelijk persoonlijk contact met de ouders mogelijk moet worden gemaakt.
Dr. Weterings heeft toegelicht dat deze minderjarigen zich, anders dan in veel andere situaties, van meet af aan goed hebben ontwikkeld in de pleeggezinnen en daar vooruit zijn gegaan, hetgeen betekent dat het in de thuissituatie niet honderd procent goed is gegaan. De deskundigen zijn van oordeel dat terugplaatsing ineens een te groot risico vormde, reden waarom in eerste instantie een hele intensieve omgangsregeling en daarna eventueel terugplaatsing werd overwogen om te bekijken of een verandering teweeg zou kunnen worden gebracht in de manier waarop de ouders naar de minderjarigen kijken. Op alles wat de deskundigen vroegen kwam God bij de ouders op de eerste plaats; het woord van God is belangrijker dan de minderjarigen. De ouders geven zelf geen antwoord, maar gaan eerst in overleg met God. Zij zijn niet rechtstreeks aanspreekbaar voor de minderjarigen. Dat betekent dat de ouders er niet als ouder voor de minderjarigen zijn, en de minderjarigen zich niet op hen als ouders kunnen verlaten. Zij zijn afhankelijk van wat God via de ouders laat weten. Dat is de crux geweest waarom de deskundigen hebben gezegd dat de minderjarigen zo niet kunnen leven.
Dat ouders niet komen als kinderen daar om schreeuwen is verschrikkelijk. De ouders voelen onvoldoende aan wat hun kinderen nodig hebben. Weliswaar zijn de oudste minderjarigen wat weerbaarder en in staat tot enige abstractie, maar de jongeren niet. Zij reageren heel emotioneel.
In geval van terugplaatsing maken de deskundigen zich dan ook zorgen over de methode van conflicthantering. De minderjarigen zullen voortdurend strijd moeten leveren over wat ze willen. Zij hebben zestien maanden een ander leven geleid waar ze van hebben genoten. De deskundigen hebben grote twijfel in hoeverre de ouders zullen kunnen ingaan op de noden van de minderjarigen.
Dr. Van den Bergh heeft desgevraagd verklaard dat de deskundigen geen voorstander zijn van scheiding van de minderjarigen, maar er voor kiezen hen te laten in de huidige situatie, waar het goed gaat. De minderjarige sub 1 is de enige die ongeconditioneerd zegt dat ze naar huis wil. De andere minderjarigen verbinden allerlei voorwaarden aan een terugkeer naar de thuissituatie.
De heer [adres], pleegvader van de minderjarige sub 1 heeft verklaard dat naar aanleiding van het rapport van de deskundigen hij met de minderjarige heeft gesproken over haar toekomst. Zij wil graag dichtbij haar broertjes en zusjes blijven zodat het, indien zij niet terug naar huis gaat, wellicht handiger is als zij in de buurt van haar familie verblijft. Zij blijft echter zeker welkom in zijn gezin.
De heer [D] grootvader moederszijde en tevens de pleegvader van de minderjarigen sub 2, 3 en 5, heeft medegedeeld dat hij en zijn echtgenote het rapport onderschrijven. Het is van belang dat er snel een uitspraak zal komen, het duurt voor de minderjarigen veel te lang. Mevrouw [D] heeft hier aan toegevoegd dat het heel goed gaat met de minderjarigen en dat de minderjarigen elkaar onderling, met behulp van de pleegouders, veel zien.
De pleegouders van de minderjarigen sub 4 en 6 hebben eveneens bevestigd dat het heel goed gaat met de minderjarigen. Zij hebben nog eens het belang van een bezoekregeling onderstreept.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstellingen te verlengen als verzocht.
Voor wat betreft de verzochte verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing is de rechtbank, gelet op het dossier en al hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, en in het bijzonder gelet op het in deze door de deskundigen uitgebrachte orthopedagogisch rapport en de daarop ter zitting gegeven uitgebreide toelichting, van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen nog steeds noodzakelijk is dat zij uit huis geplaatst blijven. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de taak van de opvoeding en verzorging van minderjarigen allereerst berust bij de ouders. Aan ouders komt een aanzienlijke, maar niet onbegrensde mate van vrijheid toe ten aanzien van de wijze waarop zij aan hun opvoedingstaak invulling geven. Ouders zijn voorts vrij om hun geloof te belijden zoals zij dit wensen, zolang daarbij de grenzen van de wet niet worden overschreden. Eén en ander brengt met zich mee, dat de geloofsbelijdenis van de ouders er in een concreet geval niet toe mag leiden, dat ouders hun verplichting tot verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen niet of onvoldoende nakomen. Doet een dergelijke situatie zich voor, dan kan het noodzakelijk zijn de minderjarige kinderen in het belang van hun verzorging en opvoeding uit huis te plaatsen.
In het onderhavige geval brengt de geloofsovertuiging van de vader met zich mee, dat hij zich in alles primair laat leiden door de Heer. De moeder volgt hem in deze overtuiging. Dit betekent, dat de ouders hun handelen laten bepalen door de weg die God hen in een bepaald geval wijst of die hij voor hen openstelt. Niet de ouders zelf, maar God draagt aldus - in de beleving van de ouders - de verantwoordelijkheid voor wat er met de ouders en de minderjarigen gebeurt. De ouders vertrouwen er op dat God in hun behoeften zal voorzien. Dit heeft er toe geleid dat de vader enige jaren geleden zijn baan als makelaar heeft opgegeven teneinde zich geheel aan zijn predikantschap te kunnen wijden. Het gezin leeft sindsdien van giften. In 2008 is de toevoer van electriciteit en gas twee maanden afgesloten geweest omdat de rekeningen niet waren voldaan. Het jongste kind uit het gezin (geboren 6 februari 2006) is in juni 2006 met spoed in het ziekenhuis opgenomen omdat zij wegens onvoldoende borstvoeding niet groeide en de ouders geen bijvoeding wilden geven. Uit het uitgebrachte deskundigenrapport blijkt dat de pleegouders allen aangeven dat de minderjarigen na aankomst in de pleeggezinnen in het begin veel en gulzig aten: zij schrokten het eten naar binnen. De minderjarigen hadden geen ziektekostenverzekering. Uit de overgelegde GGZ-rapportage die over de vader is uitgebracht blijkt, dat de vader wel realiteitsbesef toont en inziet dat de keuze voor deze wijze van leven consequenties heeft voor het gezin, maar die consequenties worden door hem aanvaard als beproevingen die de ouders en de minderjarigen hebben te doorstaan.
Uit het orthopedagogisch deskundigenrapport dat door dr. A.M. Weterings en dr. P.M. van den Bergh over de minderjarigen is uitgebracht, blijkt voorts dat de geloofsovertuiging van de ouders, en in het bijzonder het feit dat de ouders als gevolg van die overtuiging sinds de uithuisplaatsing van de minderjarigen niet bij hen op bezoek zijn gekomen - ondanks de herhaald en uitdrukkelijk geuite wens van de minderjarigen - schade aan de emotionele ontwikkeling van de minderjarigen heeft toegebracht. De ouders hebben tot nu toe stelselmatig het belang van hun eigen Godsbeleving zwaarder laten wegen dan het belang van de minderjarigen. De minderjarigen kunnen zich door het feit dat de ouders niet zelf beslissingen nemen, maar eerst in overleg met God moeten treden, niet verlaten op hun ouders, als gevolg waarvan de ouders er niet als ouder voor de minderjarigen "zijn".
De rechtbank is van oordeel, dat door aldus geen verantwoordelijkheid als ouder te nemen, de grens van de vrijheid die aan ouders toekomt voor wat betreft de invulling van de opvoeding van hun minderjarige kinderen, is overschreden.
Dat de ouders in de toekomst tot een andere afweging zouden komen is de rechtbank niet gebleken. Dit betekent dat de rechtbank met de deskundigen van oordeel is dat de kans groot is dat in geval van terugplaatsing van de minderjarigen verdere schade aan hun sociaal-emotionele ontwikkeling zal worden toegebracht. Hier staat tegenover, dat de minderjarigen zich in hun respectievelijke pleeggezinnen goed ontwikkelen. Het belang van de minderjarigen brengt naar het oordeel van de rechtbank dan ook mee, dat de machtigingen tot uithuisplaatsing behoren te worden verlengd zoals verzocht.
De rechtbank overweegt in dit verband nog, dat uit het deskundigenrapport en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het op zo kort mogelijke termijn tot stand brengen van - anders dan telefonisch - contact tussen de ouders en de minderjarigen voor hen van het grootste belang is. De rechtbank doet dan ook een beroep op alle partijen zich hiervoor - in het belang van de minderjarigen - tot het uiterste in te spannen.
Kosten deskundigenonderzoek
De rechtbank zal het aan de deskundigen voor de door hen verrichte werkzaamheden toekomende bedrag bepalen op € 10.000,- (inclusief BTW). Nu het deskundigenonderzoek ambtshalve is gelast door de rechtbank en het hier gaat om een zaak betreffende de oplegging van een kinderbeschermingsmaatregel, zal de rechtbank voorts bepalen dat dit bedrag zal worden gebracht ten laste van 's Rijks kas.
In het licht van het bovenstaande wordt als volgt beslist.
Beslissing
De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen van 14 april 2010 tot
15 augustus 2010 met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg ,
verlengt de aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland verleende machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 14 april 2010 tot 15 augustus 2010, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van de aangehechte indicatiebesluiten d.d. 14 juli 2009;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
merkt de minderjarige [Z], geboren op [datum] 1993 te [plaats A] niet aan als belanghebbende ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de machtiging de minderjarigen dag en nacht uit huis te plaatsen, welke beslissing hem op 30 maart 2010 is medegedeeld;
bepaalt het aan de deskundigen toekomende honorarium op € 10.000,- (inclusief BTW), te brengen ten laste van 's Rijks kas, en gelast de griffier dit bedrag aan de deskundigen te voldoen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.D. Veenendaal (voorzitter), M. Rootring en
R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2010, in tegenwoordigheid van mr. B. Laterveer als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te
's-Gravenhage.