De man heeft verzocht tot doorhaling van de akte van inschrijving van een rechterlijke uitspraak, ingeschreven in het register van echtscheidingen. De ambtenaar heeft geen verweer gevoerd, de vrouw wel. De vrouw is primair van mening dat het verzoek van de man nietig is, nu niet is voldaan aan de eisen die artikel 278 Rv aan een verzoekschrift stelt. Subsidiair heeft de vrouw gesteld dat de man wel degelijk zijn handtekening heeft gezet onder de akte van berusting. Tto slot heeft zij betoogd dat de man geen belang heeft bij de doorhaling van betreffende akte.
De rechtbank passeert de stelling van de vrouw dat het verzoekschrift nietig is, nu uit de stukken voldoende blijkt waar de man feitelijk verblijft en derhalve is voldaan aan de eisen van artikel 278 Rv. Vast staat dat de akte van berusting niet op correcte wijze is gelegaliseerd en dat de echtscheidingsbeschikking niet op de voorgeschreven wijze aan de man is betekend. De rechtbank kan niet vaststellen dat de handtekening op de akte van berusting daadwerkelijk afkomstig is van de man. Nu het vereiste van ondubbelzinnigheid meebrengt dat de rechter zich terughoudend moet opstellen bij het aannemen van berusting in verband met de ingrijpende gevolgen die daaraan verbonden zijn, kan niet worden aangenomen dat de man daadwerkelijk in de echtscheidingsbeschikking heeft berust. De echtscheidingsbeschikking is derhalve niet in kracht van gewijsde gegaan en had niet ingeschreven mogen worden in de registers van de burgerlijke stand.
De rechtbank wijst het verzoek van de man toe.