Uitspraak
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 09/8019
Datum uitspraak: 26 november 2009
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000)
inzake
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Algerijnse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. I.J.M. Oomen,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Op 19 februari 2008 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve weigering van verweerder om hem een aanbod te doen op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (hierna: de pardonregeling).
Op 2 maart 2009 is eiser in de gelegenheid gesteld zijn bezwaarschrift nader toe te lichten, ten overstaan van een ambtelijke commissie. Van dit gehoor is een verslag gemaakt.
Bij besluit van 3 maart 2009, verzonden op 5 maart 2009, heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Op 9 maart 2009 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 31 augustus 2009. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.E.P. Pijnenburg.
De feiten
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten:
- Eiser heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend op 18 december 1996. Hij heeft deze aanvraag ingediend onder de naam [naam ], geboren op [geboortedatum].
- Deze aanvraag is op 6 augustus 1997 afgewezen omdat uit ingesteld onderzoek door het Schengenbureau zou zijn gebleken dat eiser ten tijde van het door hem gestelde asielrelaas niet in Algerije woonde, maar een asielprocedure in Duitsland doorliep.
- Tegen deze beschikking heeft eiser bezwaar gemaakt en bij brief van 5 november 1997 heeft hij bekend gemaakt dat hij zowel bij de eerdere aanvraag in Duitsland, als bij zijn aanvraag in Nederland, niet zijn ware achternaam bekend heeft gemaakt. Hij heeft daarbij verklaard dat zijn achternaam niet [naam 1] is maar [naam 2].
- Vervolgens is op 12 november 1997 uit dactyloscopisch onderzoek gebleken dat eiser op 8 maart 1993 in Duitsland een asielaanvraag had ingediend onder de naam [naam 3], geboren op [geboortedatum]. Deze asielprocedure was op 12 augustus 1994 afgesloten.
- Op 15 juli 1998 is het bezwaar tegen de afwijzing van eisers asielaanvraag afgewezen. Daarbij is onder meer overwogen dat eiser zijn identiteit en personalia geenszins aannemelijk had gemaakt nu hij zowel in Duitsland als in Nederland onjuiste personalia had opgegeven.
- Op 21 oktober 1998 heeft eiser het tegen dit besluit gerichte beroep en het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb , dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder heeft geweigerd eiser ambtshalve een aanbod te doen op grond van de pardonregeling omdat eiser in verschillende procedures verschillende identiteiten heeft opgegeven waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht.
Uit de beschikking van 15 juli 1998 volgt immers dat eiser zowel in zijn Duitse als in zijn Nederlandse asielprocedure onjuiste identiteiten heeft opgegeven. Dit besluit staat in rechte vast. Ter zitting heeft verweerder nog betoogd dat het vereiste van ‘verschillende procedures’ een bepaling ten overvloede is en dat het opgeven van meerdere onjuiste identiteiten in één procedure reeds aanleiding vormt voor het niet verlenen van een pardonvergunning. Evenmin bestaat er volgens verweerder aanleiding om op grond van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van het beleid.
3. Hiermee kan eiser zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende aangevoerd. Eiser bestrijdt dat hij in verschillende procedures verschillende identiteiten heeft opgegeven waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht. Immers, er is maar één procedure in Nederland geweest en hangende die procedure heeft hij zijn ware identiteit vermeld. Verder heeft geen beoordeling door de rechter plaatsgevonden zodat niet in rechte is vastgesteld dat aan zijn identiteit geen geloof kon worden gehecht. Dat eiser in dit geval eerder al een asielverzoek had ingediend in Duitsland en daar de naam [naam 3] heeft opgegeven is niet relevant in het kader van de pardonregeling. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat de Duitse procedure vóór 1 april 2001 heeft plaatsgevonden, zodat het opgeven van onjuiste personalia in die procedure niet kan worden tegengeworpen, net zo min als ‘onderbroken verblijf’ voorafgaand aan 1 april 2001 relevant is. Om al deze redenen stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder het beleid niet goed heeft toegepast. Verder beroept eiser zich op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar twee concept-minuten. Ten slotte meent eiser met toepassing van art 4:84 van de Awb in aanmerking te komen voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser verblijft al lang in Nederland, is ingeburgerd in de Nederlandse samenleving en heeft hier diverse opleidingen gevolgd en diploma’s behaald.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. In afdeling B14/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van WBV 2008/31 waarbij de pardonregeling per 1 januari 2009 is beëindigd, is de Regeling afwikkeling nalatenschap Vw (oud) opgenomen.
Paragraaf 5.1 bepaalt dat in het Coalitieakkoord van het kabinet Balkenende IV van 7 februari 2007 is besloten om de nalatenschap van de Vw (oud) af te wikkelen. Daartoe is een regeling getroffen waarbij onder voorwaarden een verblijfsvergunning wordt verleend aan vreemdelingen die onder de Vw (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en die nog immer in Nederland zijn.
Ingevolge paragraaf 5.3.5 wordt aan vreemdelingen die in verschillende procedures verschillende identiteiten of nationaliteiten hebben opgegeven waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht, geen verblijf op grond van deze regeling verleend. In de overige gevallen waarin twijfel bestaat omtrent de daadwerkelijke identiteit of nationaliteit van de vreemdeling en dit in rechte is vastgesteld, wordt de vreemdeling gedurende een periode van twee maanden in de gelegenheid gesteld de juiste identiteitsgegevens alsnog naar voren te brengen. Op deze wijze kan op basis van de juiste identiteits- en nationaliteitsgegevens een vergunning worden verleend.
6. In geschil is de uitleg van de woorden “in verschillende procedures verschillende identiteiten of nationaliteiten hebben opgegeven waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht”.
7. Ten aanzien van de woorden “in verschillende procedures” stelt de rechtbank voorop dat het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder, als zou het vereiste van verschillende procedures een bepaling ten overvloede zijn, niet slaagt. Zowel uit de tekst van de regeling als uit de parlementaire geschiedenis volgt dat wel degelijk sprake moet zijn van meer dan één procedure. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op het antwoord van de Staatssecretaris van Justitie op schriftelijke vragen van de Tweede Kamer:
In de gevallen waarin hiervan met betrekking tot verschillende nationaliteiten of identiteiten meervoudig sprake is geweest (dus verschillende opgaven, ook in verschillende procedures), wordt geen verblijf verleend.
(TK 2006-2007, 31 018, no. 3, p. 17)
En:
De leden van de SP-fractie hebben aangegeven een uitleg te wensen over de het gekozen criterium inzake identiteit en nationaliteit. Bij het opstellen van de regeling is in dit verband gekozen voor een wijze van beoordelen die recht doet aan de uitgangspunten van de regeling en tegelijk goed uitvoerbaar is. Daarom is besloten dat personen die één maal een identiteit hebben opgegeven waarvan in rechte is vastgesteld dat die onjuist is, de mogelijkheid krijgen dit te herstellen. In de gevallen dat één onjuiste verklaring betrekking heeft op meerdere procedures, wordt ook de mogelijkheid van herstel geboden. Personen die verschillende malen in verschillende procedures onjuist hebben verklaard over de identiteit wordt deze mogelijkheid niet geboden. Ik meen dat er bij personen die meervoudig bewust onjuist hebben verklaard, geen aanleiding meer moet bestaan de mogelijk tot herstel te bieden.
(TK 2006-2007, 31 018, no. 3, p. 21)
Dit is door de Staatssecretaris van Justitie nog bevestigd in een debat met de Tweede Kamer op 7 juni 2007:
Ik heb gekozen voor het redelijke objectieve verschil tussen de notoire kwaadwillende leugenaars die herhaaldelijk in verschillende procedures met verschillende identiteiten de boel hebben willen bedonderen, en de andere mensen bij wie ik dat gevoel niet heb. Dat is een werkbaar onderscheid voor mij.
(Handelingen 2006-2007, nr. 78, Tweede Kamer, pagina 4181)
8. Met de vaststelling dat sprake moet zijn van meer dan één procedure staat nog niet vast wat moet worden verstaan onder ‘procedure’. De rechtbank stelt vast dat de tekst van de regeling geen uitsluitsel biedt over de vraag of daarmee ook buitenlandse procedures worden bedoeld, maar dit in ieder geval niet uitsluit. Evenmin blijkt dit expliciet uit de parlementaire geschiedenis. Daaruit blijkt wel dat:
met de toevoeging ‘in rechte’ is bedoeld aan te geven dat de omstandigheid dat geen geloof kan worden gehecht aan de identiteit of nationaliteit in een beschikking van de IND is neergelegd en de rechter dit heeft gesanctioneerd.
(TK 2006-2007, 31 018, no. 3, p. 17)
Dit ziet echter op de vraag wanneer de ongeloofwaardigheid in rechte is vastgesteld, niet op de vraag wanneer sprake is van een procedure.
Uit de parlementaire geschiedenis leidt de rechtbank echter wel af dat de strekking van de regeling is een onderscheid te maken tussen diegenen die eenmaal een onjuiste naam hebben opgegeven en diegenen die dat herhaaldelijk hebben gedaan. Dit blijkt uit het in de vorige paragraaf weergegeven antwoord op vragen van de leden van SP-fractie en ook uit het antwoord op vragen van de leden van de VVD fractie:
Daarbij is in het licht van de wens om te komen tot afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet te komen, geoordeeld dat in die gevallen dat er eenmalig onjuist is verklaard, dit onvoldoende grond vormt om geen verblijf toe te staan.
(TK 2006-2007, 31 018, no. 3, p. 27 )
In het debat met de Tweede Kamer op 7 juni 2007 heeft Staatssecretaris van Justitie hierover het volgende gezegd:
Ik heb bekeken hoe het rechtsgevoel ook op dit terrein zo goed mogelijk kan worden gediend. Dat heb ik op twee manieren gedaan.
De ene is de volgende. Hierbij gaat het om mensen die evident kwaadwillend herhaaldelijk de boel bedonderd hebben in verschillende procedures door andere namen en andere identiteiten te geven. In de dossiers staat wat hun is tegengeworpen. Bij dit soort kwaadwillende mensen zie ik geen reden om ze een verblijf toe te kennen.
Iets anders is de groep waarbij er ook twijfel omtrent de identiteit is, maar waarbij men vasthoudt aan één identiteit. Misschien is de twijfel omtrent die identiteit hun ook tegengeworpen. Die mensen houden ook vast aan één vluchtverhaal. Enkele Kamerleden hebben hierover gesproken. Dit is zo inherent aan de restgroep van de oude Vreemdelingenwet dat ik heb besloten dat wij hun dit niet gaan tegenwerpen.
(Handelingen 2006-2007, nr. 78, Tweede Kamer, pagina 4154)
Nu de regeling noch de parlementaire geschiedenis expliciet bepaalt dat buitenlandse procedures buiten beschouwing blijven en het doel van de contra-indicatie is om hen die herhaaldelijk hebben geprobeerd een verblijfsvergunning te verkrijgen door het verstrekken van valse gegevens, uit te sluiten van de pardonregeling, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien waarom het in verschillende procedures in verschillende landen opgeven van onjuiste gegevens anders beoordeeld zou moeten worden dan het opgeven van onjuiste gegevens in verschillende procedures in één land. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiser in verschillende procedures verschillende identiteiten heeft opgegeven.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is ook “in rechte vastgesteld” dat aan deze identiteiten geen geloof kan worden gehecht. Immers, dit is opgenomen in het besluit van 15 juli 1998 en het daartegen ingestelde beroep is ingetrokken. Niet in te zien valt waarom het opgeven van valse identiteiten wél zou kunnen worden tegengeworpen indien het beroep tegen het besluit ongegrond wordt verklaard, maar niet als tegen dat besluit nimmer beroep is ingesteld of een ingesteld beroep is ingetrokken. Er bestaat dan ook geen aanleiding om onder “in rechte vastgesteld” iets anders te verstaan dan “in rechte vaststaand”. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat eiser zelf heeft erkend meerdere keren een valse naam te hebben opgegeven.
10. De regeling bevat verder geen aanknopingspunt voor de stelling dat het opgeven van onjuiste gegevens slechts kan worden tegengeworpen als dat na 1 april 2001 is gebeurd. De vergelijking met het criterium ‘onderbroken verblijf’ faalt nu dat criterium wél een dergelijke referteperiode kent, evenals de verjaringsbepaling bij het criterium openbare orde en de regels over gezinshereniging. Een dergelijke referteperiode zou zich ook slecht verhouden met de aard van de pardonregeling die immers ziet op vreemdelingen die al vóór 2001 één of meer asielprocedure(s) zijn begonnen. Waarom hun handelen tijdens die procedures dan niet zou kunnen worden tegengeworpen valt niet in te zien.
11. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel, waartoe hij heeft gewezen op twee concept-minuten in andere zaken, slaagt evenmin.
De minuut met IND nummer 9803.01.2139 betreft een vreemdeling die met een vervalst paspoort was aangehouden in België. Hij is vervolgens met een Dublinclaim ‘in’ aan Nederland overgedragen. Uit de minuut blijkt niet dat de betrokken vreemdeling ook in België een asielprocedure heeft doorlopen waarin hij die valse identiteit heeft opgegeven, zodat niet blijkt dat in zijn geval sprake is van verschillende procedures. Dit is dus geen rechtens gelijk geval.
Uit de minuut met IND nummer 9403.04.0415 volgt evenmin dat sprake is van verschillende procedures. Uit de minuut blijkt immers dat de valse namen zijn opgegeven na aanhouding wegens een snelheidsovertreding. De door die vreemdeling in een daaropvolgende bewaringszaak opgegeven identiteit werd verder wel geloofwaardig geacht zodat ook op dit punt een verschil bestaat met eiser, van wie geen enkele opgegeven identiteit geloofwaardig is bevonden. Dit is dus evenmin een gelijk geval.
12. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht aan eiser heeft tegengeworpen dat hij in verschillende procedures verschillende identiteiten heeft opgegeven waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht. Het hiertegen ingestelde beroep slaagt dus niet.
13. Eiser heeft verder nog een beroep gedaan op de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb . Ter onderbouwing is gewezen op de lange duur van eisers verblijf in Nederland en zijn hoge mate van inburgering. Beide zijn omstandigheden die reeds bij de totstandkoming van de pardonregeling zijn betrokken zodat het geen bijzondere omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:84 van de Awb . Ook deze beroepsgrond faalt.
14. Derhalve is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten in tegenwoordigheid van M.L. Waanders als griffier.
?
de griffier
de rechter
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2009
?
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).