Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08/8248 IB/PVV
Uitspraakdatum: 18 november 2009
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
IPROCESVERLOOP
1.1Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.497.
1.2Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2008 de aanslag gehandhaafd.
1.3Eiser heeft daartegen bij brief van 12 november 2008, ontvangen bij de rechtbank op 13 november 2008, beroep ingesteld.
1.4Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2009 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn als gemachtigde optredende broer mr. [A]. Namens verweerder is verschenen [B].
IIFEITEN
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1Eiser, geboren op [datum] 1954, ontving in het onderhavige jaar loon van de Stichting [C]. Het door hem genoten loon bedraagt € 24.741. Eiser lijdt aan lupus en het syndroom van Sjögren en is in het onderhavige jaar gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard.
2.2Eiser heeft over het jaar 2006 aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.395. In zijn aangifte heeft eiser een bedrag van € 6.366 als persoonsgebonden aftrek (hierna: PGA) opgevoerd, waaronder een bedrag van € 5.788 terzake van buitengewone uitgaven. Tot de buitengewone uitgaven behoort onder meer een bedrag van € 2.300 terzake van de aanschaf van een door eiser als gemakstoel aangeduide stoel (hierna: de stoel), een zogenoemde hocker (voetenbankje) en een computertafel.
2.3Na een verzoek daartoe van verweerder heeft eiser de buitengewone uitgaven gespecificeerd en voorts een aantal, tot de gedingstukken behorende, bewijsstukken overgelegd, waaronder een factuur van [D] Meubelen B.V. te [plaats], met factuurdatum 14 april 2006. Op de factuur staan de volgende meubelen vermeld:
tabel 1
2.4Verweerder heeft bij de aanslagregeling van de bovengenoemde aftrekpost van € 6.366 een gedeelte, groot € 4.412, niet in aftrek toegelaten. Voorts heeft verweerder een andere, thans niet in geschil zijnde correctie, aangebracht van € 1.690 en heeft hij aldus het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 22.497.
IIIGESCHIL
3.1In geschil is of eiser het onder 2.3 genoemde bedrag van (afgerond) € 2.300 in aftrek kan brengen. Meer specifiek is in geschil of de stoel, hocker en computertafel als andere hulpmiddelen in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) kunnen worden aangemerkt.
3.2Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.198.
3.3Verweerder concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.815.
3.4Eiser heeft aangevoerd dat hij lijdt aan lupus en aan het syndroom van Sjögren en dat deze ziekten zich bij hem met name uiten in vermoeidheidsklachten, ernstige rugpijn en overige gewrichtspijnen, met als gevolg dat hij hooguit drie kwartier op een gewone bank of stoel kan zitten. De stoel is van het merk Stressless. Op de stoel kan eiser een groot aantal uren zitten. Bovendien heeft eiser, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, sinds de aanschaf van de stoel bijna geen rugpijn meer. De stoel versterkt zijn lichaamsfunctie zoals ook rolstoel, rollator of krukken doen. De stoel is aldus voor hem een hulpmiddel dat hem in staat stelt een normale lichaamsfunctie als enigszins langdurig zitten te verrichten. Ter zitting heeft eiser voorts aangevoerd dat de computertafel aan de stoel is bevestigd hetgeen hem in staat stelt zijn computer, die op ongeveer 1,5 meter afstand staat, te bedienen met gebruikmaking van een draadloze muis die op de computertafel staat. Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de stoel niet een uitsluitend medische stoel is.
3.5Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken. Verweerder heeft aangevoerd dat de door eiser aangeschafte stoel niet is ontwikkeld om een door ziekte gestoorde elementaire functie over te nemen. De stoel wordt ook door mensen gebruikt die gezond zijn. In reclames voor de stoel op televisie, tijdschriften en kranten wordt het ontspannende karakter benadrukt. De stoel is aldus geen hulpmiddel. Dit geldt ook voor de hocker en de computertafel.
IVOVERWEGINGEN
4.1Blijkens artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Wet IB 2001 is de PGA het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en het gedeelte van de PGA van voorgaande jaren dat niet eerder in aanmerking is genomen. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat eiser de bewijslast heeft van de aan de beoogde aftrek ten grondslag liggende uitgaven, alsmede van het feit dat die uitgaven op hem drukken, in die zin dat zij daadwerkelijk door hem zijn gedaan.
4.2Naar het oordeel van de rechtbank is eiser in de onder 4.1 vermelde bewijslast niet geslaagd. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
4.3Ingevolge artikel 6.16 van de Wet IB 2001 zijn buitengewone uitgaven onder andere uitgaven wegens ziekte van de belastingplichtige, alsmede uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid of chronische ziekte van de belastingplichtige. Op grond van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 (tekst 2006) worden, voor zover hier van belang, als uitgaven wegens ziekte aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees-, en heelkundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer. Op grond van het tweede lid van het laatstgenoemde artikel wordt als hulpmiddel mede aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aard van de hulpmiddelen ter zake waarvan uitgaven in aanmerking kunnen worden genomen. Deze regels zijn opgenomen in het tot 1 januari 2009 geldende artikel 20a, lid b, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Op grond van dit artikel worden tot de andere hulpmiddelen, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 - voor zover hier van toepassing - gerekend, zaken en aanpassingen van zaken, niet zijnde een aanpassing van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 6.16, onderdelen a en g, van de Wet IB 2001 , voorzover deze zaken en aanpassingen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt.
4.4Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de wetgever de uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit heeft willen beperken tot die uitgaven die daarmee in direct verband staan. Het feit dat de invalide mens zich gesteld ziet voor extra - soms hoge - uitgaven brengt niet zonder meer mee dat die uitgaven het karakter dragen van de kosten waarop de wettelijke regeling ziet. Ten einde tot een bevredigende afbakening te komen heeft de wetgever zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de medische uitgaven zoals die zijn vervat in de verstrekkingenpakketten krachtens de Ziekenfondswet en de AWBZ.
4.5Blijkens vaste jurisprudentie kan op de voet van artikel 6.17, tweede lid van de Wet IB 2001 juncto artikel 20a, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit aftrek worden verleend, indien het hulpmiddel een bijzondere hoedanigheid bezit die meebrengt dat deze hoofd-zakelijk wordt gebruikt door zieke en/of invalide personen, dan wel naar haar aard een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie kan overnemen. Daartoe is onvoldoende dat er een causaal verband bestaat tussen de aanschaf en het gebruik van het middel en een vermindering van eisers klachten als gevolg waarvan een elementaire lichaamsfunctie beter kan worden uitgeoefend (vergelijk Hoge Raad 25 april 2001, nr. 36 029, LJN AB1297, Hoge Raad 5 maart 2004, nr. 38 428, LJN AO5054 en Hoge Raad 14 september 2007, nr. 41 597, LJN BB3439).
4.6Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de stoel, hocker en computertafel, gelet op de vorenvermelde wetsbepalingen, wetsgeschiedenis en jurisprudentie, niet als hulpmiddelen in de zin van de Wet IB 2001 worden aangemerkt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de stoel, mede gelet op hetgeen eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaard, alsmede de hocker en computertafel veeleer algemene - ook door gezonde personen - gebezigde gebruiksvoorwerpen zijn. Verweerder heeft de onder 2.3 vermelde kosten daarom terecht niet in aftrek toegelaten.
4.7Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
VPROCESKOSTEN
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
VIBESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.K.A. Efstratiades, in tegenwoordigheid van de griffier F.J. Crabbendam.
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.