Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 09/21539 (beroep)
AWB 09/18807 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 19 november 2009
in de zaak van:
[eiser]
geboren op [geboortedatum]
van Rwandese, dan wel Nigerese, dan wel Franse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. H. Loth, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: C. Prins, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verweerder heeft eiser bij brief van 24 oktober 2008 een aanbod gedaan voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (hierna: de Regeling) zoals neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2007/11.
1.2 Dit aanbod heeft verweerder bij besluit van 18 december 2008 ingetrokken.
1.3 Op 22 december 2008 heeft eiser hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
1.4 Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 14 mei 2009 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 12 juni 2009 beroep ingesteld.
1.5 Eiser heeft op 12 juni 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.6 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.7 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) is Onze Minister bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen.
2.3 Ingevolge artikel 3.6, tweede lid, Vreemdelingenbesluit (Vb), kunnen bij ministeriële regeling andere beperkingen dan genoemd in het eerste lid van dit artikel worden aangewezen waaronder de verblijfsvergunning ambtshalve kan worden verleend.
2.4 In artikel 3.17 a, aanhef en onder b Voorschrift Vreemdelingen (Vv), voor zover hier van belang, is bepaald dat als beperking, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, wordt aangewezen de beperking verband houdende met de afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet.
2.5 In WBV 2007/11, thans neergelegd in B14/5 Vreemdelingencirculaire (Vc), is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
In het Coalitieakkoord van het kabinet Balkenende IV van 7 februari 2007 is besloten om de nalatenschap van de Vw (oud) af te wikkelen. Daartoe is een regeling getroffen waarbij onder voorwaarden een verblijfsvergunning wordt verleend aan vreemdelingen die onder de Vw (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en die nog immer in Nederland zijn. (…).
Onder 5.3.5: ’Twijfel omtrent identiteit of nationaliteit’ is het volgende opgenomen: Aan vreemdelingen die in verschillende procedures verschillende identiteiten of nationaliteiten hebben opgegeven waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht wordt geen verblijf op grond van deze regeling verleend.
In de overige gevallen waarin twijfel bestaat omtrent de daadwerkelijke identiteit of nationaliteit van de vreemdeling en dit in rechte is vastgesteld, wordt de vreemdeling gedurende een periode van twee maanden in de gelegenheid gesteld de juiste identiteitsgegevens alsnog naar voren te brengen. Op deze wijze kan op basis van de juiste identiteits- en nationaliteitsgegevens een vergunning worden verleend.
(…)
2.6 Blijkens het verslag van het schriftelijk overleg van 6 juni 2007 van de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris naar aanleiding van de vraag om nadere uitleg over het gekozen criterium inzake identiteit en nationaliteit aangegeven dat bij het opstellen van de regeling gekozen is voor een wijze van beoordelen die recht doet aan de uitgangspunten van de regeling en tegelijk goed uitvoerbaar is. Daarom is besloten dat personen die éénmaal een identiteit hebben opgegeven waarvan in rechte is vastgesteld dat die onjuist is, de mogelijkheid krijgen dit te herstellen. In de gevallen dat één onjuiste verklaring betrekking heeft op meerdere procedures, wordt ook de mogelijkheid van herstel geboden. Personen die verschillende malen in verschillende procedures onjuist hebben verklaard over de identiteit wordt deze mogelijkheid niet geboden. De staatssecretaris meent dat bij personen die meervoudig bewust onjuist hebben verklaard, geen aanleiding meer moet bestaan de mogelijkheid tot herstel te bieden. (…)
2.7 Verweerder heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat eiser, na in het kader van de Regeling gebruik te hebben gemaakt van de mogelijkheid om zijn identiteit te herstellen, in drie verschillende procedures drie verschillende identiteiten heeft gebruikt. Hierdoor is volgens verweerder sprake van meervoudige identiteitsfraude. Dat eiser ook zonder EU-verblijfsdocument in Nederland had kunnen werken, doet daaraan volgens verweerder niet af. Op grond hiervan dient aan eiser dan ook geen aanbod te worden gedaan in het kader van de Regeling.
2.8 Eiser heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat hij in het kader van de procedure van de Regeling gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid zijn identiteit te herstellen door een verklaring in te vullen onder zijn eigen identiteit en nationaliteit, te weten [naam], geboren op [datum] van Nigerese nationaliteit. Hij heeft ter staving daarvan een kopie van zijn Nigerese paspoort overgelegd. Dat hij in de tussen tijd de naam [naam] en de Franse nationaliteit heeft gebruikt voor het verkrijgen van een EU-verblijfsdocument doet hier volgens eiser niet aan af, nu hij die identiteit niet in een procedure heeft gebruikt en er in rechte geen oordeel is geveld over zijn identiteit dan wel nationaliteit. Van meervoudige identiteitsfraude in een procedure is dan ook geen sprake, aldus eiser. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning in het kader van de Regeling.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 Niet in geschil is, zoals ter zitting door de gemachtigde van eiser is erkend, dat eiser op 29 november 2000 onder de naam [naam], van Rwandese nationaliteit, in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, dat hij op 23 januari 2006 onder de naam [naam], van Franse nationaliteit, een EU-verblijfsdocument heeft aangevraagd en op 31 mei 2006 ook heeft gekregen, en dat hij in het kader van de Regeling op 20 november 2008 heeft verzocht zijn identiteit te herstellen in de naam [naam], van Nigerese nationaliteit.
2.10 Evenmin in geschil is dat [naam] de werkelijke naam van eiser is en dat hij van Nigerese afkomst is. Ter staving daarvan is door eiser een kopie van zijn Nigerese paspoort overgelegd.
2.11 Tussen partijen is evenwel in geschil of de omstandigheid dat eiser de naam [naam] in het kader van het verkrijgen van een EU-verblijfsdocument heeft gebruikt kan worden meegenomen bij de bepaling of eiser zich schuldig heeft gemaakt aan meervoudige identiteitsfraude.
2.12 De rechtbank volgt de stelling van eiser dat de aanvraag van een EU-verblijfsdocument niet als procedure kan worden aangemerkt niet. Immers, een dergelijk verblijfsdocument wordt op aanvraag verkregen en tegen het al dan niet verkrijgen van een dergelijk document staat de mogelijkheid van bezwaar en beroep open. Niet valt in te zien waarom in dat geval geen sprake zou zijn van een (verblijfs) procedure.
2.13 Uit het beleid van verweerder volgt verder dat aan iemand die in verschillende procedures verschillende identiteiten of nationaliteiten heeft opgegeven waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht, geen verblijf op grond van de Regeling wordt verleend. Gelet op het doel en de strekking van de Regeling legt de rechtbank dit beleid zo uit dat, om te kunnen bepalen dat iemand niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van de Regeling, voldoende moet vaststaan dat in verschillende procedures verschillende identiteiten of nationaliteiten zijn gebruikt. In het onderhavige geval is niet in geschil dat eiser verschillende identiteiten en nationaliteiten heeft gebruikt. Met de verklaring van eiser – onder overlegging van een kopie van zijn Nigerese paspoort – dat hij in het kader van de Regeling aanpassing van zijn identiteit wenst onder zijn echte naam [naam], van Nigerese nationaliteit, geeft eiser immers juist aan dat de twee eerder door hem in de procedures gebruikte identiteiten en nationaliteiten niet juist waren. Daarmee is dan ook naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat eiser in verschillende procedures verschillende identiteiten en nationaliteiten heeft gebruikt.
2.14 De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van de Regeling. Verweerder heeft het eerdere aanbod aan eiser dan ook op goede gronden ingetrokken.
2.15 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog betoogd dat eiser vanwege de situatie waarin hij na afwijzing van zijn asielaanvraag was komen te verkeren noodgedwongen gebruik heeft moeten maken van een Frans paspoort op naam van [naam]. Volgens de gemachtigde had verweerder met die omstandigheid in het kader van artikel 4:84 Awb rekening mee moeten houden en daarom gebruik moeten maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid.
2.16 De rechtbank gaat aan dit beroep op artikel 4:84 Awb voorbij nu de gemachtigde hier eerst op zitting een beroep op heeft gedaan waardoor dit beroep, gelet op de ex tunc toets, niet bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken.
2.17 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.18 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Verzoek om een voorlopige voorziening
2.19 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.20 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.21 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Cichowski-van der Kleijn, rechter, tevens voorzieningenrechter, en op 19 november 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.