Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/8429 IB/PVV
Uitspraakdatum: 2 september 2009
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
I PROCESVERLOOP
1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2005 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, aanslagnummer [nummer], opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.296.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 oktober 2007 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 9 november 2007, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2009. Namens eiseres is haar zoon, [Y], verschenen. Namens verweerder is verschenen [A].
1.7. Tevens is ter zitting het beroep van eiseres behandeld betreffende de aan haar opgelegde voorlopige aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over het jaar 2006. Voormeld beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 07/6476 ZVW.
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiseres, geboren op [datum] 1941, heeft de Nederlandse nationaliteit en is in Nederland woonachtig.
2.2. Eiseres heeft in 2005 een loon uit dienstbetrekking van € 6.811, een weduwenpensioen van € 4.633, een Anw-uitkering van € 9.078 en een "Witwerente" vanuit Duitsland van € 4.031 ontvangen. Zij heeft voor dat jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.296, namelijk € 24.533 minus de persoonsgebonden aftrek ad € 257.
2.3. Verweerder heeft het belastbare inkomen uit werk en woning, als ook het premie-inkomen, op € 24.296 vastgesteld. Ter zake van de in het belastbare inkomen uit werk en woning begrepen "Witwerente" van € 4.031 is aan eiseres een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend van € 166.
Geschil
3.1. In geschil is of over het ontvangen bedrag aan "Witwerente" terecht premie volksverzekeringen is geheven.
3.2. Eiseres stelt dat op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 juli 2006, nr. C-50/05, RSV 2006/301, voor recht is verklaard dat artikel 39 van het EG-Verdrag zich er tegen verzet dat het bedrag van de van organen van een andere lidstaat ontvangen pensioenen (de "Witwerente") in aanmerking wordt genomen, indien in deze andere lidstaat reeds bijdragen of premies werden betaald over de in die lidstaat ontvangen inkomsten uit arbeid.
3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van aanslag premie volksverzekeringen met € 543 (13,45% van € 4.031). Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
II OVERWEGINGEN
Relevante regelgeving
4.1. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres aldus dat op grond van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971, PbEGL 149, betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, zie zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (hierna: de Verordening) geen Awbz-premie over de "Witwerente" kan worden geheven. In dit verband zijn de volgende bepalingen van de Verordening van belang:
"Titel II
Vaststelling van de toe te passen wetgeving
Algemene regels
Artikel 1 3
1. Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
a.is op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere Lid-Staat;
b. is op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont;
c. is op degene die zijn beroepswerkzaamheden uitoefent aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een Lid-Staat vaart, de wetgeving van die Staat van toepassing;
d. is op ambtenaren en met hen gelijkgestelden, de wetgeving van toepassing van de Lid-Staat waaronder de dienst waarbij zij werkzaam zijn, ressorteert;
e. is op degene die wordt opgeroepen of opnieuw wordt opgeroepen voor militaire dienst of vervangende burgerdienst in een Lid-Staat, de wetgeving van die Staat van toepassing. Indien toepassing van deze wetgeving afhankelijk is van het vervullen van tijdvakken van verzekering vóór de opkomst in of na het verlaten van de militaire of de vervangende burgerdienst, worden de tijdvakken van verzekering welke krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat zijn vervuld, voorzover nodig, in aanmerking genomen alsof het tijdvakken van verzekering betrof, vervuld krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Staat. De werknemer of zelfstandige die voor militaire dienst of vervangende burgerdienst wordt opgeroepen of opnieuw wordt opgeroepen, behoudt de hoedanigheid van werknemer of zelfstandige;
f. is op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een Lid-Staat zonder dat hij op grond van één van de in de voorgaande punten genoemde regels of van één van de in de artikelen 14 tot en met 17 bedoelde uitzonderingen of bijzondere regels aan de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen..(...)
Titel III
Bijzondere bepalingen met betrekking tot de verschillende soorten prestaties
HOOFDSTUK 1
Ziekte en moederschap
(...)
AFDELING 5
Pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden
(...)
Bijdragen of premies voor rekening van pensioen- of rentetrekkers
Artikel 3 3
1. Het orgaan van een Lid-Staat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, is gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voorzover de prestaties krachtens de artikelen 27, 28, 28 bis, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van bedoelde Lid-Staat komen.
2. Wanneer de pensioen- of rentetrekker in de in artikel 28 bis bedoelde gevallen krachtens de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, uit hoofde van zijn woonplaats aldaar, premies of soortgelijke inhoudingen verschuldigd is voor de dekking van de kosten van prestaties wegens ziekte of moederschap, zijn deze niet invorderbaar.
Algemene bepalingen
Artikel 3 4
1. Voor de toepassing van de artikelen 28, 28 bis , 29 en 31 wordt degene die twee of meer pensioenen of renten ontvangt krachtens de wettelijke regeling van één enkele Lid-Staat, in de zin van deze bepalingen geacht rechthebbende op een pensioen of rente te zijn krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat.
2. De artikelen 27 tot en met 33 zijn niet van toepassing op de pensioen- of rentetrekker en zijn gezinsleden die op grond van de wettelijke regeling van een Lid-Staat wegens het verrichten van beroepswerkzaamheden recht op prestaties hebben. In dat geval wordt de betrokkene voor de toepassing van dit hoofdstuk als werknemer of zelfstandige of als gezinslid van een werknemer of zelfstandige aangemerkt.".
4.2. Vaststaat dat eiseres in het onderhavige jaar naast het bedrag aan "Witwerente" uit Duitsland ook loon uit dienstbetrekking in Nederland heeft genoten. Dit betekent dat artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening van toepassing is. Eiseres is immers als werknemer in die zin aan te merken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat artikel 33 van de Verordening, nog los van de vraag of dit artikel als een lex specialis ten opzichte van artikel 13 van Verordening dient te worden opgevat, hier niet aan de orde kan komen. Immers artikel 33 van de Verordening is op grond van artikel 34, tweede lid, van de Verordening niet van toepassing op werknemers die, zoals eiseres, ook in loondienst werkzaam zijn.
4.3. Gelet op het vorenstaande is op eiseres de Nederlandse wetgeving van toepassing. Niet in geschil is dat eiseres, naar Nederlands recht beoordeeld, verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen. Op grond van artikel 6 van de Wet financiering volksverzekeringen (hierna: Wfv) is zij dan als verzekerde premieplichtig voor de volkverzekeringen. Ingevolge de artikelen 7 en 8 van de Wfv wordt de premie geheven over het premie-inkomen en wordt dit premie-inkomen bepaald op het belastbaar inkomen uit werk en woning volgens de regels van hoofdstuk 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Gelet hierop is de premieheffing dan ook niet tot de Nederlandse inkomensbestanddelen beperkt. Nu de aanslag premie volksverzekeringen is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van de som van de Nederlandse pensioeninkomsten, de Anw-uitkering, het loon en de "Witwerente", is die aanslag naar het oordeel van de rechtbank naar het juiste premie-inkomen vastgesteld. Verweerder heeft dan ook terecht Awbz-premie over de "Witwerente" geheven.
4.4. De rechtbank verwerpt het beroep van eiseres op het Nikula-arrest van het Hof van Justitie van de EG van 18 juli 2006, nr. C-50/05, RSV 2006/301. Dit arrest ziet namelijk op de toepassing van artikel 33 van de Verordening. Nu artikel 33 van de Verordening, naar hiervoor onder punt 4.2 is overwogen, niet op eiseres van toepassing is, komt de rechtbank aan toetsing aan het Nikula-arrest derhalve niet meer toe.
4.5. Van strijdigheid met het in artikel 39 van het EG-verdrag vervatte recht op vrij verkeer van werknemers en het daaraan verbonden discriminatieverbod is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder gemotiveerd heeft gesteld dat een stelsel waarbij premies gedurende de werkzame periode worden betaald voor de financiering van uitkeringen voor ziektekosten ná pensionering binnen de Europese Unie, zo ook dus in Duitsland (en in Nederland), niet voorkomt. Gemachtigde van eiseres heeft dat voor het stelsel in Duitsland ook niet weersproken. Dat in Duitsland sprake zou zijn van een dergelijk opbouwstelsel valt overigens naar het oordeel van de rechtbank ook niet uit de door eiseres ingebrachte stukken af te leiden. De financiering vindt via het zogenoemde omslagstelsel plaats. Dit houdt in dat de jaarlijks op te brengen premies zijn afgestemd op het totaal van de in datzelfde jaar te verrichten uitkeringen. De premies worden dan hoofdelijk omgeslagen over de premieplichtigen. In zowel Duitsland als in Nederland zijn Rente- en Aow-gerechtigden (gepensioneerden) geen bijdragen voor ziektekosten verschuldigd over de Rente- en Aow-uitkering. Aan de omstandigheid dat premieplichtigen jonger dan 65 jaar aldus meer premies betalen, kan niet de conclusie worden verbonden dat toch premies zijn betaald voor de financiering van uitkeringen voor eigen ziektekosten ná pensionering. Anders dan eiseres heeft betoogd, is ook geen sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Indien eiseres in plaats van de "Witwerente" een Nederlands pensioen zou hebben genoten, zou ook in die situatie, naar verweerder terecht ter zitting heeft gesteld, eenzelfde premieheffing aan de orde zijn geweest.
4.6. De stelling van eiseres dat ten aanzien van de premieheffing bij haar (overleden) echtgenoot, die alleen pensioen en rente-inkomsten genoot, sprake zou zijn geweest van een ongeoorloofde belemmering van het vrije verkeer van werknemers, wat daar overigens ook van zij, brengt niet mee dat de premieheffing van Awbz over de "Witwerente" bij eiseres achterwege zou moeten blijven. Immers het gaat hier om de premieheffing bij eiseres en niet om die van haar echtgenoot.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. L. de Loor-Alwin, mr. J.M. Vink en mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van de griffier mr. U.A. Salomons.
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.