E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBSGR:2009:BI2849
LJN BI2849, Rechtbank 's-Gravenhage, AWB 09/4404, 09/4405, 09/5503 en 09/5504 BEPTDN

Inhoudsindicatie:

Kort gezegd is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van het asielrelaas van de vreemdeling geen positieve overtuigingskracht uitgaat. Daartoe is in aanmerking genomen dat, zoals verweerder in het bestreden besluit, waarin de overwegingen uit het voornemen zijn ingelast, gemotiveerd uiteen heeft gezet, de vreemdeling geen concrete informatie heeft kunnen verschaffen over de persoon, functie en positie van [E], terwijl deze naar eigen zeggen van de vreemdeling een ex-schoolgenoot van hem was en zij met elkaar bevriend zijn geweest. (...) Verweerder heeft de asielaanvraag terecht afgewezen.

De vreemdeling heeft betoogd dat de aan hem opgelegde vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in artikel 6 van de Vw 2000 in strijd is met artikel 3 van het EVRM , omdat artikel 35 van de Richtlijn 2005 /85/EG van de Raad van Europa van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (Procedurerichtlijn) niet in de zogeheten GOC-procedure (de asielprocedure die de aanvrager ondergaat in een op grond van artikel 6 van de Vw 2000 gesloten opvan gcentrum ) is geïmplementeerd. De voortzetting van de asielprocedure in het grenshospitium is feitelijk een oneigenlijke verlenging van de zogenoemde AC-procedure, omdat daarvoor in strijd met de Procedurerichtlijn geen beperking van de detentieduur van vier weken geldt.

Op het moment van inwerkingtreding van de Procedurerichtlijn, te weten 2 januari 2006, was de GOC-procedure reeds in het Nederlandse vreemdelingenrecht van kracht, omdat artikel 6 van de Vw 2000 op 1 april 2001 in werking getreden is. Blijkens onderdeel 16 van de considerans en het tweede lid van artikel 35 van de Procedurerichtlijn kunnen de lidstaten bestaande procedures handhaven die afwijken van de fundamentele beginselen en waarborgen die in hoofdstuk II zijn omschreven. Uit de verwijzing die in het vierde lid wordt gemaakt naar ‘de in het tweede lid voorgeschreven procedures’ leidt de voorzieningenrechter af dat het bepaalde in het vierde lid alleen van toepassing is op nieuwe en dus niet op bestaande procedures. De bepaling dat aan de asielzoeker toegang tot het grondgebied van de lidstaat wordt verleend wanneer niet binnen vier weken een beslissing op het asielverzoek is genomen, mist in de Nederlandse GOC-procedure derhalve toepassing. De vrijheidsbeneming van de vreemdeling is dan ook niet onrechtmatig.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie