Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/997225-04
Datum uitspraak: 26 maart 2009
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte Y],
geboren te [plaats] op [datum] 1954,
adres: [adres].
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21 november 2008, 4 december 2008 en 5 maart 2009. De strafzaak van verdachte is steeds gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [verdachte Z] (parketnummer 09/997226-04) en [verdachte X] (parketnummer 09/997224-04).
De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr A.F. Ammerlaan, advocaat te Dordrecht, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
1. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
2. Verloop van de terechtzittingen
2.1 De terechtzitting van 21 november 2008
De officier van justitie heeft de rechtbank en de verdediging bij brief van 25 september 2008 meegedeeld dat in het opsporingsdossier een geheimhoudersstuk, zijnde een e-mail , was ontdekt. Dit stuk is toen verwijderd. Dit bleek niet het enige geheimhoudersstuk in het opsporingsdossier te zijn. Ter zitting van 21 november 2008 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat zich in het dossier 106 geheimhoudersgesprekken en zes faxberichten van geheimhouders bevonden. Voor een deel van de gesprekken bleek al een bevel vernietiging te zijn afgegeven. Voor 56 gesprekken was dat nog niet het geval. Dat is op 20 november 2008 alsnog gebeurd.
De verdediging heeft het preliminaire verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in de strafvervolging van verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe heeft zij aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat in strijd met de geldende regels geheimhoudersstukken in het procesdossier zijn opgenomen. Voorts heeft het openbaar ministerie in oktober en november 2004 stukken aan derden verstrekt buiten wetenschap en zonder overleg met en kennisgeving aan de rechter-commissaris.
2.2. De terechtzitting van 4 december 2008
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 4 december 2008 de officier van justitie verzocht - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - haar nader te informeren over de precieze werkwijze en de instructies met betrekking tot het uitwerken en screenen van gesprekken met geheimhouders, de vraag te beantwoorden waarom begin 2005 een deel van de geheimhoudersgesprekken wel is vernietigd en een ander deel niet, en in een nader proces-verbaal te relateren over de uitkomsten van het onderzoek naar de aanwezigheid van geheimhoudersinformatie in een stellingkast met gegevens en het digitale dossier, zoals dat zich bevindt bij de FIOD-ECD te Utrecht. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie een proces-verbaal overgelegd van officier van justitie mr. Mol van 3 december 2008, waarin wordt gerelateerd dat deze officier van justitie het verzamelde onderzoeksmateriaal ten kantore van de FIOD-ECD te Utrecht in de zogenoemde Tulpenbollenzaak op geheimhoudersinformatie heeft doorgenomen, wat de resultaten daarvan waren en dat daarin aangetroffen geheimhoudersinformatie is vernietigd.
2.3. De terechtzitting van 5 maart 2009
De officier van justitie heeft de vragen van de rechtbank beantwoord en heeft daartoe een proces-verbaal van officier van justitie mr. Mol van 11 februari 2009, met bijlagen, aan de rechtbank doen toekomen.
In een van deze bijlagen, een memo van 10 februari 2009 van de teamleider FIOD-ECD [A] en de opsporingsambtenaar bij de FIOC-ECD [B], is naar aanleiding van de desbetreffende vragen van de rechtbank naar voren gebracht dat geheimhoudersgesprekken abusievelijk niet altijd als zodanig zijn onderkend. In een aantal gevallen betrof het voor het onderzoeksteam nieuwe geheimhouders.
De verdediging heeft ter terechtzitting van 5 maart 2009 gesteld dat naast de door het openbaar ministerie gesignaleerde 124 geheimhoudersgesprekken nog 70 geheimhoudersgesprekken zijn opgenomen en niet zijn vernietigd, zodat nog steeds geheimhoudersgesprekken in het dossier voorkomen. Het gaat hierbij om gesprekken met andere geheimhouders dan de raadslieden van de verdachten in het Tulpenbollenonderzoek. Het openbaar ministerie gaat er volgens de verdediging ten onrechte van uit dat alleen de raadslieden van de verdachten in deze zaak als geheimhouder moeten worden aangemerkt. De verdediging heeft voorts -wederom- gesteld dat onder de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie stukken aan derden zijn verstrekt, waarvan de schriftelijke weergave van telefoongesprekken tussen medeverdachte [X] en zijn raadsvrouw, derhalve geheimhoudersinformatie, deel uitmaken.
Daarnaast heeft de verdediging erop gewezen dat zich onder de in beslag genomen digitale gegevens ten minste 182 e-mailberichten bevinden die zijn gewisseld tussen advocaat en cliënt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ook om andere redenen de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie dient te worden uitgesproken, te weten:
- de zaak van verdachte is niet berecht binnen de redelijke termijn van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
- de officier van justitie heeft artikel 253 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet nageleefd, want de kennisgeving van verdere vervolging is niet onverwijld aan verdachte betekend;
- in strijd met artikel 51a en volgende Sv dan wel met de artikelen 39b en 39f van de Wet verstrekking justiti ële en strafvorderlijke gegevens zijn door het openbaar ministerie althans opsporingsambtenaren schriftelijke gegevens afkomstig uit het opsporingsonderzoek aan derden verstrekt. Hierbij ging het ook om uitgewerkte verslagen van getapte telefoongesprekken met geheimhouders;
- de toenmalige zaaksofficier van justitie heeft bij brief van 11 november 2004 leugenachtig verklaard dat er geen stukken door het openbaar ministerie aan derden zijn verstrekt.
De rechtbank heeft ambtshalve opsporingsambtenaar [B], die ter terechtzitting aanwezig was, ter terechtzitting als getuige gehoord.
3. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1. Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat laakbaar en in strijd met geldende regels over de behandeling van geheimhoudersgesprekken is gewerkt. Er is echter geen sprake van opzettelijk handelen of handelen met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte. De sanctie die dan in aanmerking komt is die van constatering van de normschending dan wel van strafvermindering. Ook de overige aangevoerde gronden kunnen naar het oordeel van de officier van justitie niet tot de conclusie leiden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.2. Standpunt verdediging
De verdediging heeft samenvattend geconcludeerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dit om de genoemde redenen, in combinatie, maar ook om elke reden afzonderlijk.
3.3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
3.3.1. Vaststelling van de feiten
Verdachte wordt er kort gezegd van verdacht dat zij betrokken is geweest bij een omvangrijke fraude in de tulpenbollenmarkt, waardoor beleggers op die markt voor een totaalbedrag van ongeveer 85.200.000 euro zouden zijn benadeeld.
In het kader van het opsporingsonderzoek in deze zaak zijn in de periode van 25 augustus 2004 tot en met 7 september 2004 telefoongesprekken op diverse telefoonnummers van de verdachten in het onderzoek opgenomen. Op grond van de behandeling ter terechtzittingen van 21 november 2008, 4 december 2008 en 5 maart 2009 stelt de rechtbank vast dat daarbij gesprekken zijn opgenomen tussen verdachten en geheimhouders. Gelet op het door het openbaar ministerie ter terechtzitting van 5 maart 2009 in het geding gebrachte excellbestand stelt de rechtbank in ieder geval 124 geheimhoudersgesprekken en faxberichten van geheimhouders vast, inclusief één geval van dubbeltelling, zodat het in feite in ieder geval 123 gesprekken en faxberichten betreft.
De verdediging heeft er evenwel terecht op gewezen dat het criterium dat het openbaar ministerie bij het tellen van het aantal geheimhoudersgesprekken heeft gehanteerd, te beperkt is. Anders dan het openbaar ministerie ter terechtzitting van 5 maart 20009 heeft gesteld, ziet artikel 126aa Sv niet alleen op gesprekken die door de advocaat van de verdachte in de strafzaak zijn gevoerd, maar kunnen ook andere geheimhouders, zoals in casu andere advocaten (die niet de verdachte bijstaan) worden aangemerkt als geheimhouder, namelijk voor zover zij uit hoofde van hun beroep tot geheimhouding verplicht zijn in de zin van artikel 218 Sv .
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat naast het hiervoor genoemde aantal van 123 gesprekken en faxberichten, nog een onbekend aantal geheimhoudersgesprekken bestaat. Laatstgenoemde gesprekken zijn niet vernietigd.
Van voornoemde 123 gesprekken is op 19 januari 2005 - ruim vier maanden na het opnemen van de gesprekken - een aantal van 65 gesprekken vernietigd. Op 20 november 2008 - ruim vier jaar na het opnemen van de gesprekken - zijn nog eens 58 gesprekken vernietigd.
Voorts is gebleken dat ambtenaren van de FIOD-ECD een deel van deze geheimhoudersinformatie aan derden hebben verstrekt, namelijk de schriftelijke weergave van afgetapte telefoongesprekken met de raadsvrouw van medeverdachte [X], mr. Koerselman.
In het kader van het opsporingsonderzoek heeft voorts een aantal doorzoekingen plaatsgevonden waarbij materiaal, waaronder digitale bestanden, in beslag is genomen. Officier van justitie mr. Mol heeft verklaard dat zij op 1 december 2008 ten kantore van de FIOD-ECD het verzamelde onderzoeksmateriaal heeft doorgenomen. Dit materiaal bestaat enerzijds uit een groot aantal ordners en dozen papier die in een stellingkast zijn opgeborgen en anderzijds uit een groot aantal digitale bestanden.
Wat betreft het digitale onderzoeksmateriaal heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat het gaat om kopieën/images van computers, laptops, floppy disks en andere digitale gegevensdragers die in de loop van het onderzoek in beslag zijn genomen. Met behulp van een aantal vooraf besproken zoektermen is onderzocht of hierin geheimhoudersinformatie is opgenomen. De opgegeven zoektermen kwamen in ongeveer 1.100 bestanden voor. De officier van justitie heeft 15 á 20 van die bestanden bekeken en daarin geheimhoudersinformatie aangetroffen die niet in het procesdossier zat. Gezien de tijd die hiermee gemoeid zou zijn, heeft zij afgezien van het bekijken en beoordelen van de overige bestanden. De officier van justitie heeft opdracht gegeven alle digitale gegevensdragers te vernietigen. Teneinde de mogelijkheid van eventueel nader onderzoek op verzoek van de rechtbank of de verdediging open te houden, is vanaf het netwerk van de FIOD-ECD al het digitale onderzoeksmateriaal op aparte harde schijven gezet en aan de officier van justitie overhandigd. Deze schijven zijn bij het openbaar ministerie verzegeld opgeslagen.
Voorts heeft de officier van justitie de stellingkast met onderzoeksmateriaal bij de FIOD-ECD beoordeeld. Uit zich daarin bevindende mappen heeft de officier van justitie een aantal stukken verwijderd. Dit betrof geprinte e-mails tussen een verdachte en diens advocaat, correspondentie tussen cliënt en advocaat, memo's opgesteld door [verdachte Y] en (mede) gericht aan haar advocaat en brieven van mr. Koerselman betreffende [C]/Advies. Ter terechtzitting van 5 maart 2009 heeft de officier van justitie verklaard dat deze stukken in meerdere mappen voorkwamen; indien een stuk van belang kon zijn voor meerdere verdachten, dan werd destijds een kopie van hetzelfde stuk in meerdere mappen opgenomen.
Ter terechtzitting van 5 maart 2009 heeft de onderzoekscoördinator, [B], opsporingsambtenaar bij de FIOD-ECD, verklaard dat wanneer bij het uitwerken van de opgenomen telecommunicatie werd vastgesteld dat sprake was van een gesprek met een geheimhouder, in het proces-verbaal werd opgemerkt dat het een zodanig gesprek betrof. Het gesprek werd dan steeds door dezelfde opsporingsambtenaar afzonderlijk uitgewerkt ten behoeve van de officier van justitie. [B] ontving de uitgewerkte gesprekken van deze opsporingsambtenaar en stuurde de uitwerkingen naar de officier van justitie. Hij heeft verklaard dat hij daarbij kennis kreeg van de inhoud van die gesprekken door daar doorheen te bladeren en erin te lezen. Ten aanzien van prints van e-mailberichten, gewisseld tussen verdachte en advocaat heeft [B] verklaard dat het zou kunnen dat deze prints werden opgenomen in zogenaamde verhoormappen. De inhoud van deze verhoormappen werd gebruikt door de opsporingsambtenaren ter voorbereiding van de verhoren van verdachten. De officier van justitie mr. Mol heeft ter terechtzitting van 5 maart 2009 bevestigd dat uitgeprinte e-mails in verhoormapjes waren opgenomen.
3.3.2. Beoordeling
Voor de beoordeling is het volgende wettelijke kader van belang:
Artikel 126aa Sv luidt, voor zover hier van belang:
1. De officier van justitie voegt de processen-verbaal en andere voorwerpen waaraan gegevens kunnen worden ontleend die zijn verkregen door de uitoefening van een van de bevoegdheden, genoemd in de titels IVa tot en met Vc, dan wel door de toepassing van artikel 126ff, voorzover die voor het onderzoek in de zaak van betekenis zijn, bij de processtukken.
2. Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen vernietigd. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent voorschriften gegeven. Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen andere mededelingen dan bedoeld in de eerste volzin behelzen gedaan door of aan een in die volzin bedoelde persoon, worden zij niet bij de processtukken gevoegd dan na voorafgaande machtiging door de rechter-commissaris.
3. [.]
Artikel 218 Sv luidt:
Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschoonen zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd.
Het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken (het Besluit) luidt, voor zover van belang:
Artikel 4
1. De opsporingsambtenaar die door de uitoefening van een van de bevoegdheden, genoemd in de titels IVa tot en met Va van het Wetboek van Strafvordering, kennisneemt van mededelingen waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze zijn gedaan door of aan een geheimhouder, stelt hiervan de officier van justitie onverwijld in kennis.
2. Indien de officier van justitie vaststelt dat de mededelingen, bedoeld in het eerste lid, mededelingen zijn als bedoeld in artikel 126aa, tweede lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering , beveelt hij terstond de vernietiging van de processen-verbaal en andere voorwerpen, voorzover zij deze mededelingen behelzen. Het bevel tot vernietiging is schriftelijk. Van de vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt, dat wordt gezonden aan de officier van justitie.
[..]
Artikel 5
1. Indien het proces-verbaal is opgeslagen op een afzonderlijke gegevensdrager, staat met de vernietiging van het proces-verbaal gelijk het op zodanige wijze bewerken van de gegevensdrager dat de gegevens die daaraan voor die bewerking konden worden ontleend, niet meer kenbaar zijn.
2. Met vernietiging van een voorwerp staat gelijk het op zodanige wijze bewerken van een voorwerp dat de gegevens die daaraan voor de bewerking konden worden ontleend, niet meer kenbaar zijn.
Uit deze bepalingen volgt dat als bij een telefoontap gesprekken worden opgenomen waarbij een geheimhouder is betrokken, de officier van justitie daarvan onverwijld op de hoogte wordt gesteld. De officier van justitie beoordeelt of sprake is van een mededeling waarvan de inhoud valt onder het verschoningrecht van de geheimhouder. Als dat het geval is gelast de officier van justitie terstond de vernietiging daarvan.
Artikel 98 Sv luidt, voor zover hier van belang:
1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij artikel 218, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt.
2. [.]
Ook een bestand bevattende een of meer e-mails is als een geschrift aan te merken. E-mails die bij de cliënt zijn aangetroffen, zijn ook van inbeslagneming uitgesloten (HR 19 november 1985, NJ 1986, 533).
Vast staat dat de vernietigde gesprekken, alsmede de aangetroffen e-mails in de digitale gegevens betrekking hebben op mededelingen die aan geheimhouders zijn toevertrouwd in hun hoedanigheid. Zoals hiervoor reeds is overwogen, geldt dit ook ten aanzien van gesprekken met geheimhouders die niet optreden als de (vaste) raadsman of raadsvrouw van de verdachte.
In de onderhavige zaak zijn de hiervoor weergegeven wettelijke regels voor de justitiële behandeling van geheimhoudersinformatie in diverse opzichten niet nageleefd en op grote schaal geschonden, en wel doordat:
-de onderzoekscoördinator kennis heeft genomen van de inhoud van getapte telefoongesprekken met geheimhouders;
-de officier van justitie niet onverwijld op de hoogte is gesteld van alle telefoongesprekken waaraan door geheimhouders werd deelgenomen;
-geen van de geheimhoudersgesprekken terstond is vernietigd en een groot aantal gesprekken pas ruim vier jaar na het opnemen is vernietigd;
-nog steeds niet alle geheimhoudersgesprekken zijn vernietigd;
-er geheimhoudersinformatie (onder andere e-mails) zonder toestemming van de geheimhouder in beslag is genomen en gehouden;
-geheimhoudersinformatie in de vorm van uitgeprinte e-mails is opgenomen in zaaksmappen voor de voorbereiding door opsporingsambtenaren van verhoren van verdachten.
Het precieze aantal telefoongesprekken, faxberichten, e-mails, correspondentie en memo's dat onder het verschoningsrecht viel en waar op een onjuiste manier mee om is gegaan, is niet bekend. Vanwege de tijd die met het onderzoek daarnaar gemoeid zou zijn is dat onderzoek niet voltooid en is dit aantal niet vastgesteld. De rechtbank acht het niet noodzakelijk nu nog onderzoek hiernaar te doen, gelet op het reeds geconstateerde grote aantal verzuimen. Deze verzuimen zijn onomkeerbaar en onherstelbaar. Hierdoor is het belang van het vrije verkeer tussen verdachte en advocaat geschonden, alsmede het beginsel van equality of arms. Dit laatste door daadwerkelijk gebruik te maken prints van e-mails tussen een verdachte en diens advocaat, terwijl deze prints niet zijn opgenomen in het procesdossier.
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of deze verzuimen moeten leiden tot - zoals de verdediging heeft bepleit - de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de strafvervolging van verdachte.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Voor het openbaar ministerie kan het recht op strafvervolging eveneens verloren gaan wanneer door of onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie is gehandeld in strijd met fundamentele rechtsbeginselen, ook als de verdachte door die schending niet concreet in zijn belangen is geschaad.
Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat wat zij in vertrouwen met een advocaat bespreken ook vertrouwelijk blijft en dat -als uitgangspunt- ook in een justitieel onderzoek die vertrouwelijkheid gerespecteerd wordt. Het grote gewicht dat de wetgever aan het verschoningsrecht toekent blijkt ook hieruit dat zelfs met een beroep op het belang van de waarheidsvinding die vertrouwelijkheid in beginsel niet kan worden opgeheven. Het grote gewicht dat de wetgever aan het verschoningsrecht toekent wordt gewaarborgd met de uitwerking daarvan in de eerder aangehaalde wettelijke bepalingen.
Wettelijk heeft dit erin geresulteerd dat geschriften gericht aan of afkomstig van geheimhouders niet door justitie in beslag mogen worden genomen. Na onderkenning van het geheimhouderkarakter ervan dienen deze althans onverwijld te worden geretourneerd. Het hiervoor aangehaalde wettelijke samenstel van regels strekt ertoe dat gesprekken met geheimhouders zo snel mogelijk worden vernietigd, om te voorkomen dat gesprekken met geheimhouders openbaar worden.
Ten aanzien van de omvang van de verzuimen wordt het volgende overwogen.
De rechtbank stelt vast dat de regelgeving ten aanzien van geheimhoudersinformatie aan het begin van het onderzoek structureel is geschonden. De schending heeft betrekking op alle mogelijke vormen van geheimhoudersinformatie: digitale, schriftelijke en mondelinge (uitgeluisterde telefoongesprekken). Wat betreft de uitgeluisterde telefoongesprekken kan voorts geconstateerd worden dat ten aanzien van geen enkel gesprek conform de geldende regels is gehandeld; niet één gesprek is onverwijld vernietigd, en ten minste 58 opgenomen gesprekken zijn jarenlang onvernietigd gebleven.
Niet meer kan worden nagegaan welk concreet nadeel verdachte hierdoor heeft geleden.
De opgenomen gesprekken zijn - voor het overgrote deel - vernietigd. Ook de in de zaaksmappen gevoegde prints die in de stellingkast zijn aangetroffen zijn vernietigd. Daardoor kan niet meer worden achterhaald tot welk materiaal meerdere opsporingsambtenaren toegang hadden. Wel staat vast dat een groot aantal personen toegang heeft gehad tot de geheimhoudersinformatie -volgens de officier van justitie hadden 26 personen toegang tot de stelllingkast en 7 rechercheurs tot de digitale bestanden. Voorts constateert de rechtbank dat de opsporingsambtenaren de geheimhoudersinformatie in een aantal uitgeprinte e-mails in ieder geval zodanig van belang achtten dat deze in de verhoormappen zijn opgenomen.
Gezien de duur van de periode dat de geheimhoudersinformatie beschikbaar is geweest - in veel gevallen jarenlang -, gelet op het aantal personen dat hierover kon beschikken en het feit dat de inhoud van van geheimhoudersinformatie door opsporingsambtenaren van belang werd geacht bij de voorbereiding van verhoren met de verdachten in het onderzoek, en kennisname van die informatie ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, kan geenszins worden uitgesloten dat geheimhoudersinformatie mede richting heeft gegeven aan het strafrechtelijk onderzoek, in het bijzonder aan de wijze waarop verhoren van de verdachte hebben plaatsgevonden en dat verdachte daardoor is benadeeld.
Door de wijze waarop geheimhoudersinformatie is behandeld zijn de belangen van verdachte grof veronachtzaamd. Gelet op hetgeen hiervoor aan feiten en omstandigheden is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een omvangrijke, stelselmatige en langdurige schending van rechtsregels, zodat moet worden vastgesteld dat een zodanige grove veronachtzaming van de belangen van verdachte heeft plaatsgevonden dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat de belangen van verdachte in zijn strafzaak zijn geraakt, dan wel met strafvermindering. Weliswaar kan niet worden vastgesteld in hoeverre aan het recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan en welk concreet nadeel door verdachte is geleden, wel staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het recht op een eerlijke behandeling in zeer ernstige mate is geschonden, mede doordat geheimhoudersinformatie (e-mails) in het kader van de voorbereiding van verhoren door opsporingsambtenaren is gebruikt maar niet aan het procesdossier is toegevoegd en deze vaststelling, buiten verdachtes macht en door justitieel toedoen, niet meer adequaat kan plaatsvinden. Onder al deze omstandigheden dient naar het oordeel van de rechtbank van de mogelijkheid van een ingrijpende schending en van ernstig nadeel te worden uitgegaan en moet de daarbij passende sanctie van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie worden opgelegd.
De vele en veelomvattende schendingen van het verschoningsrecht, zoals daarvan in deze zaak is gebleken -waaronder ook het verstrekken aan derden van informatie over de inhoud van telefoongesprekken met een geheimhouder- ondermijnen het algemene vertrouwen dat wat een burger met een advocaat bespreekt ook tussen hen blijft. De geconstateerde justitiële handelwijze is naar het oordeel van de rechtbank dermate schadelijk voor het vertrouwen in de rechtsstatelijkheid van opsporing, vervolging en de zuiverheid van de strafrechtspleging in het algemeen dat zij uit het oogpunt van bescherming van dit algemene rechtsbelang met de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet worden gesanctioneerd.
De verdenkingen tegen verdachte houden onder meer in dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift en oplichting. De rechtbank heeft bij haar oordeelsvorming de ernst van deze tegen verdachte bestaande verdenkingen afgewogen tegen het eerder genoemde andere algemene belang. Zij is tot de conclusie gekomen dat in dit geval eerder genoemd belang moet prevaleren boven het belang dat verdachte voor deze verdenkingen wordt berecht.
Met deze uitkomst behoeft hetgeen overigens door de verdediging aan haar ontvankelijkheidsverweer ten grondslag is gelegd geen bespreking meer.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de strafvervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mrs H.P.M. Meskers, voorzitter,
H. Steenhuis en M.E. Honée, rechters,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2009.