Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht Meervoudige kamer
Kenmerk: P 98680
Zaaknr. :313574/ FA RK 08-4719
Machtiging tot voortgezet verblijf
gelet op de verwijzing naar deze Kamer;
gezien het op 19 juni 2008 ingekomen verzoek van de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage d.d. 19 juni 2008, tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, i.c. een verpleeginrichting, van:
[betrokkene],
geboren op [datum] 1952,
verblijvende in Stichting [A] te [plaats] krachtens een machtiging d.d. 28 januari 2008 tot voortgezet verblijf uiterlijk tot en met 13 juli 2008;
gezien de bij het verzoek overgelegde stukken, waaronder de op 16 juni 2008 ondertekende en met redenen omklede verklaring van [B], geneesheer-directeur van het genoemde ziekenhuis, alsmede een afschrift van het behandelingsplan en een afschrift van de aantekeningen omtrent de geestelijke en lichamelijke toestand van de betrokkene en de op haar toegepaste behandeling en de effecten ervan;
gezien tevens het verslag d.d. 28 april 2008 van de niet-behandelend psychiater [C], die betrokkene op 25 april 2008 persoonlijk heeft onderzocht;
gelet op het proces-verbaal van het horen van de betrokkene door de rechter-commissaris op 18 juli 2008, in aanwezigheid van haar advocaat, mr. G.E.M. Later, alsmede van de verpleeghuisarts [D];
overwegende dat betrokkene sedert 2004 in het verpleeghuis verblijft, aanvankelijk op basis van sedert 14 mei 2004 lopende rechterlijke machtigingen en vervolgens enige tijd vrijwillig nadat een (nieuw) verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf door de rechtbank op 12 oktober 2006 was afgewezen, onder meer op grond van de overweging dat een door de rechtbank noodzakelijk geacht onderzoek niet was uitgevoerd, zodat het de rechtbank aan een voldoende basis voor haar oordeelsvorming ontbrak; dat ten aanzien van betrokkene vervolgens vanaf 13 juli 2007 weer rechterlijke machtigingen zijn gaan gelden, laatstelijk zijnde een bij beschikking van 28 januari 2008 verleende machtiging tot voortgezet verblijf uiterlijk tot en met 13 juli 2008; dat in laatstgenoemde beschikking uitdrukkelijk is overwogen dat een eventueel verlengingsverzoek na ommekomst van de geldende termijn gepaard dient te gaan niet het verslag van een onafhankelijk onderzoek naar de psychische toestand van betrokkene;
overwegende dat de advocaat van betrokkene ter zitting heeft verklaard dat de geneesheerdirecteur die de geneeskundige verklaring heeft opgemaakt daartoe niet bevoegd is, nu hij in het verleden de behandelend arts van betrokkene is geweest; dat de rechtbank verwijst naar haar voormelde beschikking van 28 januari 2008, waarin hetzelfde bezwaar is aangevoerd en door de rechtbank is verworpen, op grond van de overweging dat, mede gelet op HR 30 juni 1995, NJ 1996, 217, de geneesheer-directeur die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld in ieder geval sedert 2005 niet meer als behandelend arts van betrokkene is opgetreden, zodat hij als niet-behandelend arts kan worden aangemerkt; dat voorts het bezwaar van de advocaat dat een geneeskundige verklaring niet jaren achtereen door dezelfde persoon kan worden afgegeven geen steun vindt in de wet;
overwegende dat de advocaat tevens als bezwaar naar voren heeft gebracht dat de geneesheer-directeur geen psychiater is en derhalve onbevoegd is om de geneeskundige verklaring af te geven;
overwegende dat artikel 16 van de wet Bopz voorschrijft dat bij een verzoek als het onderwerpelijke moet worden overgelegd een geneeskundige verklaring, die krachtens het bepaalde in het van overeenkomstig van toepassing verklaarde artikel 5, eerste lid van diezelfde wet, dient te zijn opgesteld door een psychiater; dat blijkens inmiddels gevormde jurisprudentie voortvloeiende uit het op deze kwestie toegespitste zogeheten Varbanovarrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 5 oktober 2000, BJ 2001/26) onder omstandigheden wordt aanvaard dat deze eis in de praktijk in redelijkheid niet in alle gevallen is te handhaven (rechtbank 's-Gravenhage, 10 januari 2008, nr. P 0911416; rechtbank Breda, 24 december 2007, nr. 183732); dat zulks met name voortvloeit uit het gegeven dat de wetgever de wet Bopz niet alleen op de psychiatrische zorg, maar in gelijkluidende zin ook op de geriatrische- en zwakzinnigenzorg en op verpleeginrichtingen van toepassing heeft doen zijn; dat in inrichtingen bedoeld voor die drie laatstgenoemde categorieën niet steeds psychiaters werkzaam zijn, maar veeleer specifiek op die betreffende vakgebieden van zorg deskundige artsen; dat derhalve de vraag voorligt of in het onderhavige geval de betrokken arts- niet zijnde psychiater- kan worden aangemerkt als "medical expert" in de zin van het Varbanov-arrest;
overwegende dat de betreffende arts fungeert als geneesheer-directeur van de verpleeginrichting waar betrokkene verblijft; dat hij in de geneeskundige verklaring wordt vermeld als "Bopz-arts" en in het register van de wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) als "verpleeghuisarts"; dat de rechtbank van oordeel is dat betrokkene als geregistreerd verpleeghuisarts optredend in zijn functie van geneesheerdirecteur, voor het opmaken van een geneeskundige verklaring met betrekking tot iemand die wegens meervoudige problematiek in het verpleeghuis is opgenomen, kan worden aangemerkt als "medical expert" in de zin van het Varbanov-arrest en dat daarmee de betwiste medische verklaring op de juiste wijze tot stand is gekomen.
overwegende dat de verzochte machtiging slechts mag worden verleend wanneer de stoornis van de geestvermogens van de betrokkene ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn en deze stoornis betrokkene ook dan gevaar zal doen veroorzaken, en het gevaar niet door tussenkomst van personen en instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend;
overwegende dat uit de inhoud van overgelegde stukken en verklaringen van de gehoorde personen is gebleken dat het hiervoren bedoelde gevaar zich blijft voordoen;
overwegende dat betrokkene lijdend is aan psycho-organische stoornissen als gevolg van de ziekte schizofrenie en middelengebruik; dat betrokkene daarbij tevens onderhevig is aan uitgebreide oordeels- en kritiekstoornissen alsmede terugkerende wanen, die haar erg onrustig kunnen maken en die soms tot manie kunnen leiden; dat het aldus aangeduide psychiatrisch toestandsbeeld van betrokkene wordt onderschreven in bovenvermeld verslag van niet-behandelend psychiater [C]; dat de rechtbank van oordeel is dat met dit verslag, de in de beschikking van deze rechtbank van 28 januari 2008 gegeven opdracht tot het uitvoeren van onafhankelijk onderzoek, genoegzaam is vervuld;
overwegende voorts dat betrokkene blijkens de stukken veel baat heeft bij verblijf in de inrichting; dat naar verwachting het broze evenwicht tussen manie en depressie zeer snel verstoord zal raken wanneer de regelmaat en structuur van de inrichting wegvalt; dat bij het wegvallen van de machtiging betrokkene zal willen vertrekken, waarna moet worden gevreesd voor spoedige maatschappelijk en geestelijke ontsporing; dat om al deze redenen een voortgezet verblijf in de inrichting onontkoombaar moet worden geacht, zodat de rechtbank als volgt zal beslissen;
gelet op de artikelen 15, 16, 17 en 18 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen ;
Verleent machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis van:
[betrokkene],
geboren op [datum] 1952,
uiterlijk tot en met 13 juli 2009.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kok, R. Cats en M.S. Berger, in het bijzijn van W.Y. Yeh als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2008.