Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/757450-08
's-Gravenhage, 4 december 2008
Verkort vonnis
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1958,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting P.I. Haaglanden te 's-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 24 september 2008 en 20 november 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.P.C.M. van Es, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. H. Mol heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, [A], en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht -ambtshalve- op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 4 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat de man die te zien is in de spiegel in de doucheruimte van een zwembad (foto, p. 77 van het dossier), een zodanige gelijkenis vertoont met de verdachte dat zij aanneemt dat die man dezelfde persoon is als de verdachte. Echter, nu uit geen van de bewijsmiddelen blijkt dat de in de tenlastelegging omschreven handelingen hebben plaatsgevonden te [plaats], zoals ten laste is gelegd, dient de verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3
a. Betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers [B], [A] en [C] ter discussie gesteld. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de aangevers in hoge mate zijn beïnvloed door mevrouw [D]. Zij zou zich met de inhoud van de aangiftes hebben bemoeid. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de aangevers hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. [C] en [B] zouden verder hebben afgesproken om de verdachte daarbij in een zo kwaad mogelijk daglicht te stellen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van de aangevers blijkt dat mevrouw [D] met hen heeft gepraat en dat zij heeft gevraagd wat er bij de verdachte thuis is gebeurd. Daarbij heeft zij wel gericht gevraagd of er seksuele handelingen waren verricht, maar uit de verklaringen blijkt verder alleen dat zij de aangevers heeft aangespoord om aangifte te doen en dat zij behulpzaam is geweest bij het leggen van contact met de politie. Hieruit volgt nog niet, en door de verdediging is verder ook niet aannemelijk gemaakt, dat mevrouw [D] de verklaringen van de aangevers inhoudelijk heeft beïnvloed.
De verdediging heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de aangevers hun verklaringen inhoudelijk op elkaar hebben afgestemd. De rechtbank neemt in dit verband in aanmerking dat de aangevers, van wie twee bij de rechter-commissaris als getuige zijn gehoord, bijzonder gedetailleerd hebben verklaard en dat hun verklaringen eensluidend zijn in die zin, dat daaruit blijkt dat de verdachte bij alle aangevers op ongeveer dezelfde wijze te werk is gegaan, zonder dat sprake is van zo gelijkluidende verklaringen dat moet worden aangenomen dat afstemming van tevoren heeft plaatsgevonden. Juist de wijze waarop de aangevers over verschillende details hebben verklaard en de mate waarin de verklaringen ook op onderdelen verschillen, brengt de rechtbank tot de overtuiging dat de verklaringen authentiek zijn.
Aangever [B], heeft als getuige ter terechtzitting verklaard dat het juist is dat aangever/getuige [C] en hij hadden afgesproken 'zo kwaad mogelijk over [verdachte] te spreken' bij de politie. [B] heeft echter, desgevraagd, voorts verklaard dat hij de verdachte niet 'hard heeft teruggepakt' maar dat hij steeds naar waarheid heeft verklaard. Zijn verklaring is consistent met hetgeen hij eerder bij de politie heeft verklaard. Hetzelfde geldt voor de aangevers [A] en [C] die door de rechter-commissaris onder ede zijn gehoord. Bovendien hebben de aangevers allen ontkend dat zij de verdachte hebben moeten pijpen en dat zij zich ook door de verdachte hebben moeten laten pijpen. Als zij de verdachte echt zwart hadden willen maken, was het eenvoudig geweest en had het hun verklaringen niet minder aannemelijk gemaakt als zij de verdachte ook daarvan zouden hebben beschuldigd.
b. masseren als ontuchtige handeling
De rechtbank is van oordeel dat 'het masseren' en 'het zich laten masseren', zoals ten laste gelegd en anders dan verdachte meent, in de gegeven omstandigheden zijn aan te merken als ontuchtige handelingen.
Feit 3: ten laste gelegde periode
De verdachte heeft ter terechtzitting nog verklaard dat aangever [C] niet reeds zes à zeven jaar geleden al bij hem thuis geweest kan zijn, omdat hij pas sedert een jaar of vier aan de [adres] te [plaats] woont. De rechtbank overweegt in dit verband dat de verklaring van de verdachte niet zonder meer strijdig is met de verklaring van aangever [C] en dat ook gelet op de ten laste gelegde periode (van 1 april 2001 tot en met 7 april 2005), deze opmerking niet in de weg staat aan bewezenverklaring van het ten laste gelegde
Met betrekking tot feit 5
a.onrechtmatig verkregen bewijs
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de inbeslagname van de kinderporno onrechtmatig is geweest, nu de verdachte voorafgaand aan de doorzoeking van zijn woning niet in de gelegenheid is gesteld de zaken vrijwillig af te geven en hij zich niet heeft kunnen laten bijstaan door een raadsman. Volgens de raadsman dienen de inbeslaggenomen goederen daarom te worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu uit het proces-verbaal te dier zake blijkt dat de verdachte niet thuis was op het moment dat de zoeking een aanvang nam. Het was dan ook niet mogelijk om de verdachte de gelegenheid te geven tot vrijwillige afgifte van voorwerpen of zich te laten bijstaan door een raadsman. De voorschriften van de artikelen 99 en 99a van het Wetboek van Strafvordering bevatten geen gebod om hoe dan ook een verdachte in de gelegenheid te stellen voorwerpen vrijwillig af te geven, noch verlenen zij een verdachte of diens raadsman het recht om bij de doorzoeking aanwezig te zijn. Deze voorschriften betekenen evenmin dat opsporingsactiviteiten moeten worden onderbroken om de komst van een verdachte of diens raadsman af te wachten.
b. vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografie
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe betoogd dat de aangevers/getuigen [B], [C] en [A] de computers van het merk HP en Packard Bell en de videocamera een deel van de ten laste gelegde periode in hun bezit hebben gehad en dat het niet valt uit te sluiten dat zij de afbeeldingen en de film zelf op de gegevensdragers hebben gezet om de verdachte in een kwaad daglicht te stellen.
De rechtbank volgt de raadsman in zoverre het gaat om de afbeeldingen die zijn aangetroffen op de computers, nu twee van de drie computers inderdaad meerdere weken uit de macht van verdachte zijn geweest en uit het dossier niet kan worden afgeleid op welke datum of data de bedoelde afbeeldingen op de harde schijf terecht zijn gekomen. Verdachte wordt daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijgesproken.
Gelet op de verklaringen van de aangevers over de film waarop [B] en [A] te zien zijn,acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de film heeft vervaardigd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts neemt de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft gedurende langere tijd ontucht gepleegd met drie minderjarige jongens. De verdachte nam hen mee naar zijn huis, waar ze ongelimiteerd mochten spelen op de computer, te eten kregen en mochten roken. Als tegenprestatie moesten de jongens met hem de ontuchtige handelingen verrichten. Daarnaast heeft de verdachte een film gemaakt van twee van de drie jongens, terwijl zij naakt aan het 'jumpen' waren en hun ontblote geslachtsdeel expliciet toonden.
Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Hij heeft daarbij niet alleen misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op deze kinderen had maar ook van de vaak moeilijke thuissituatie waarin de jongens zich bevonden. Door hen te bieden wat zij thuis niet kregen, namelijk aandacht en de mogelijkheid tot het veelvuldige gebruik van de computer, heeft hij het vertrouwen van de slachtoffers weten te winnen. Vervolgens heeft hij de slachtoffers aan zich weten te binden. Ook dit vertrouwen heeft de verdachte op grove wijze misbruikt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 26 augustus 2008, waaruit blijkt dat de verdachte reeds vijfmaal eerder is veroordeeld wegens soortgelijke misdrijven.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de reclassering d.d. 13 augustus 2008. Het rapport beschrijft de verdachte als een 'weinig zelfredzame man'. Zijn mogelijkheden tot abstract denken zijn beperkt. Er wordt geen advies gegeven met betrekking tot de strafrechtelijke afdoening nu de verdachte ontkent het ten laste gelegde te hebben begaan. Wel wordt in overweging gegeven een psychiatrisch- en psychologisch rapport te laten opmaken.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het psychiatrisch rapport d.d. 26 augustus 2008 van drs. K. Foeken, psychiater, en het psychologisch rapport d.d. 6 september 2008 van prof. dr. R.A.R. Bullens, psycholoog.
Uit beide rapporten komt naar voren dat de verdachte op een zwakbegaafd niveau functioneert. De verdachte voelt zich vaak eenzaam en somber. Er zijn aanwijzingen voor vermijdende trekken in zijn persoonlijkheid, waardoor hij moeite heeft met het aangaan van contacten met volwassenen. Zijn seksuele geaardheid was vroeger gericht op jonge jongens van 13 en 14 jaar, later meer op jongens vanaf 15 jaar. Thans zegt de verdachte zich nog uitsluitend te richten op jongens vanaf 16 jaar. De verdachte voelt zich beter op zijn gemak bij jongens dan bij volwassen mannen. Hij houdt ervan hen aandacht te geven. Het aandacht krijgen van deze jongens lijkt een belangrijke motivatie van de verdachte te zijn. In tegenstelling tot de psycholoog doet de psychiater wel uitspraken over de mate van toerekeningsvatbaarheid, hetgeen erop neer komt dat de psychiater de verdachte volledig toerekeningsvatbaar acht.
De verdachte heeft van 29 maart 1999 tot 17 september 2001 het Trainingsprogramma Seksuele Delictplegers gevolgd bij de forensisch psychiatrische poli- en dagkliniek Het Dok te Rotterdam. Deze behandeling is beëindigd wegens gebrek aan resultaat. De verdachte heeft ter zitting gezegd niettemin geleerd te hebben van deze behandeling en meent dat hij tijdig kan onderkennen wanneer hij in het contact met minderjarige jongens zichzelf een halt moet toeroepen. De verdachte heeft ter zitting eveneens verklaard dat het opzoeken van het gezelschap van jonge jongens, het hen bieden van onderdak, het masseren en zich door hen laten masseren en het hen 's nachts bij hem in bed laten slapen -welke handelingen de verdachte zonder meer erkent- ondanks zijn geaardheid geen momenten waren om zichzelf, dat halt toe te roepen. De rechtbank heeft uit deze uitlatingen, in samenhang met de andere bewijsmiddelen, de overtuiging gekregen dat hij in het contact met minderjarige jongens nog immer geen maat en ook geen remmingen kent. Dat hij nu aangeeft zich alleen nog maar te zullen richten op jongens van 16 jaar en ouder lijkt veeleer te zijn in gegeven door de strafrechtelijke consequenties dan het gevolg te zijn van een daadwerkelijke wijziging van zijn seksuele voorkeur.
Gelet op voornoemde overwegingen acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij.
[A], wonende te [plaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.000,00.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade deels toewijzen nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 2 en 5 bewezenverklaarde feiten. De omvang van die schade is thans niet eenvoudig vast te stellen. Als voorschot acht de rechtbank thans een bedrag van € 300,00 toewijsbaar zodat de vordering tot dat bedrag wordt toegewezen, inclusief de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 1 april 2006. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank zal verdachte tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 57, 240b en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, 2 en 3:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen en bezitten;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 11 juni 2008;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 13 juni 2008;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A], een bedrag van € 300,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2006 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat hij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 300,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van Rens, voorzitter, Van Kooten en Rochat, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Top, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2008.