Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Kinderrechter
Zaak/rekestnummer: 317728 / JE RK 08-2058
Datum uitspraak: 26 augustus 2008
Nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
BESCHIKKING op het verzoekschrift van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen (hierna te noemen: Bureau Jeugdzorg).
Het verzoekschrift heeft betrekking op de jeugdige:
[jeugdige],
geboren op [datum] 1990 te [plaats], Turkije,
kind uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:
[de moeder],
[adres]
[de vader], geen belanghebbende,
die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
De jeugdige verblijft feitelijk in [instelling JJI]
Procesgang
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 4 december 2007 de jeugdige onder toezicht gesteld van 4 december 2007 tot 1 september 2008.
Bij beschikking d.d. 26 februari 2008 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om de jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven van 4 maart 2008 tot 1 september 2008.
Op 15 augustus 2008 heeft Bureau Jeugdzorg een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot (lees: nieuwe) machtiging de jeugdige in het kader van de ondertoezichtstelling gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van het indicatiebesluit, te weten één jaar.
Aangezien Bureau Jeugdzorg een verzoek heeft gedaan tot plaatsing van de jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, is bij beschikking d.d. 18 augustus 2008 aan de Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Gravenhage bevolen een advocaat aan de jeugdige toe te voegen.
De kinderrechter heeft voorts kennis genomen van:
• de brief d.d. 22 augustus 2008 van Bureau Jeugdzorg met bijlagen, waaronder het indicatiebesluit d.d. 20 augustus 2008, de onderbouwing geïndiceerde zorg jeugdbescherming, een verslag van het Forensisch centrum Teylingereind betreffende het verblijf van de jeugdige d.d. 1 mei 2008 en nog een verslag van het Forensisch centrum Teylingereind betreffende het verblijf van de jeugdige d.d. 21 augustus 2008.
Het verzoekschrift is op 22 augustus 2008 ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
• mevrouw G. Hengst, namens Bureau Jeugdzorg;
• de moeder;
• de jeugdige, bijgestaan door haar advocaat mr. S. de Kluiver;
• mevrouw A. Hamming, werkzaam bij Teylingereind, als informant;
• de heer H. Verdam van het Palmhuis, als informant.
Beoordeling
Van de zijde van Bureau Jeugdzorg is ter terechtzitting het verzoek gewijzigd, in die zin dat zij thans verzoekt om een (nieuwe) machtiging voor opneming en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van vier maanden. De jeugdige zal op [datum] 2008 de leeftijd van achttien jaar bereiken, zodat het verzoek niet langer in het kader van de ondertoezichtstelling wordt verzocht. Bureau Jeugdzorg verzoekt thans de machtiging voor vier maanden aangezien uit de verklaring van de gedragsdeskundige (welke ter terechtzitting is overgelegd) blijkt dat de jeugdige nog voor die periode behandeling behoeft. Op dit moment is weliswaar geen sprake van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de jeugdige, maar gevreesd wordt voor een terugval van de jeugdige in haar negatieve gedragspatroon indien zij haar behandeling niet voortzet. De jeugdige behoeft ook na het bereiken van haar meerderjarigheid nog professionele begeleiding en ondersteuning, aldus mevrouw Hengst van Bureau Jeugdzorg.
Mevrouw Hamming heeft ter terechtzitting verklaard dat in de afgelopen periode de verlofregeling stapsgewijs is uitgebreid. Door deze uitbreiding is de problematische verhouding tussen de moeder en de jeugdige voor de hulpverlening zichtbaar geworden.
Verder heeft de jeugdige gedurende haar verlof in weerwil van de gemaakte afspraken softdrugs gebruikt en contact gehad met haar vriend, die justitie contacten heeft.
De heer Verdam heeft verklaard dat de communicatie tussen de moeder en de jeugdige door de inzet van hulpverlening in de vorm van MDFT enigszins is verbeterd en dat tegenwoordig ook moeilijke onderwerpen tussen hen worden besproken.
Mr. De Kluiver heeft in de eerste plaats ernstig bezwaar gemaakt tegen de omstandigheid dat zeer essentiële gedingstukken, waaronder het indicatiebesluit, de onderbouwing geïndiceerde zorg en de verklaring van de gedragsdeskundige kort voor de zitting en ten dele zelfs pas tijdens de zitting beschikbaar waren, waardoor zij zich belemmerd acht in het verdedigen van de belangen van haar cliënte. Namens de jeugdige heeft mr. De Kluiver zich verzet tegen het verzoek. Zij heeft gepleit conform de door haar ter terechtzitting overgelegde pleitnotitie. Uit de onderbouwing van het verzoekschrift blijkt dat de gestelde doelen van de behandeling in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg grotendeels zijn behaald. Louter door een misstap van de jeugdige, te weten het wederom gebruiken van softdrugs, is dit verzoek ingediend. De jeugdige heeft weliswaar contact met haar vorenbedoelde vriend, maar de relatie tussen hen is beëindigd, aldus de advocaat. Verder heeft zij gesteld dat de verstoorde relatie van de moeder met de jeugdige moet worden bezien in het licht van de levensfase waarin de jeugdige zich bevindt. Zij heeft gelet op het vorenstaande betoogd dat bij de jeugdige geen sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen, die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Overigens heeft de moeder als gezaghebbende ouder niet ingestemd met het verzoek, zodat naar de mening van de advocaat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 29b van de Wet op de jeugdzorg . De advocaat heeft aangevoerd dat voor de vrijheidsontneming van volwassenen zeer ernstige en klemmende gronden aanwezig moeten zijn, waarvan in het onderhavige geval niet is gebleken. Zij heeft hiertoe onder andere een vergelijking gemaakt met de gronden zoals die in de Wet Bijzondere Opneming Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) worden genoemd. Ten slotte heeft de advocaat vraagtekens gezet bij de verklaring van de gedragswetenschapper, mevrouw Mooi. Er zou reden zijn te twijfelen aan de objectiviteit van deze gedragswetenschapper omdat zij werkzaam is bij Bureau Jeugdzorg.
De jeugdige heeft in aanvulling op het betoog van haar advocaat een brief overgelegd. Hierin staat kort samengevat dat zij de nodige onderwijsdiploma’s en certificaten heeft behaald. Daarnaast zal zij in september 2008 stage lopen alvorens te gaan werken. Zij is van mening dat door de behandeling in de instelling waar zij verblijft haar gedrag is verbeterd en zij inzicht heeft verkregen in haar gedragsproblematiek. Verder staan in haar brief positieve karaktereigenschappen opgesomd en ook de doelen voor de toekomst, te weten “nee leren zeggen tegen bepaalde dingen”, “leren om mensen niet te afhankelijk van mij te laten worden”, “mijn school afmaken”, “goede toekomst opbouwen”en “een goede baan regelen”. De jeugdige heeft ten slotte kenbaar gemaakt dat twee maal een einddatum van de uithuisplaatsing is bepaald, maar dat van beëindiging van de uithuisplaatsing niet is gebleken. Zij heeft behoefte aan een definitieve einddatum.
De moeder heeft zich ter terechtzitting verzet tegen het verzoek. Zij is van mening dat de jeugdige er aan toe is om terug te keren naar haar.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Op 1 januari 2008 is de gewijzigde Wet op de jeugdzorg in werking getreden. Ingevolge het eerste lid van artikel 29a van de Wet op de jeugdzorg zijn de artikelen betreffende de gesloten jeugdzorg van toepassing op minderjarige jeugdigen alsmede op jeugdigen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, ten aanzien van wie op het tijdstip waarop zij meerderjarig werden, een machtiging gold. Voorts is in het eerste lid van artikel 29b Wet op de jeugdzorg bepaald dat de kinderrechter op verzoek een machtiging kan verlenen om een jeugdige in een accommodatie, het daarbij behorende terrein daaronder begrepen, te doen opnemen en te doen verblijven, ongeacht of hij daarmee instemt. Artikel 29b, tweede lid, aanhef, is bij wet van 17 april 2008 gewijzigd en luidt sedertdien als volgt: “Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, kan slechts worden verleend indien:”. Een en ander impliceert dat voor een jeugdige tussen de 18 en 21 jaar degene die het gezag uitoefent, in dit geval de moeder, niet met de opneming en het verblijf hoeft in te stemmen.
Bureau Jeugdzorg acht de voortzetting van het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk nu recentelijk na uitbreiding van de verlofregeling een terugval van de jeugdige is geconstateerd. De kinderrechter overweegt dat uit de stukken met betrekking tot het verloop van de verlofregeling blijkt dat de jeugdige de afgelopen periode niet in staat is gebleken op een positieve wijze zelfstandig invulling te geven aan haar verlof en dat de moeder de jeugdige hierin onvoldoende adequaat heeft begeleid. Zij acht het van belang dat onder leiding van de heer Verdam en in het kader van MDFT verder gewerkt kan worden aan het verbeteren van de relatie met de moeder, hetgeen de stabiliteit van de jeugdige ten goede zal komen. Zij acht voortzetting en daarenboven voltooiing van de behandeling in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk teneinde de positieve groei van de jeugdige te waarborgen, waarbij professionele begeleiding op weg naar volwassenheid aangewezen is. De kinderrechter is van oordeel dat het positief is dat de wet thans voorziet in de mogelijkheid om een jeugdige ook na het bereiken van de meerderjarigheid de behandeling te bieden die hij of zij nodig heeft en bovenal om een behandeling die goed aanslaat maar nog voltooiing behoeft, zoals in casu, af te maken. De kinderrechter realiseert zich dat plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg een zeer ingrijpend middel is, maar vermag niet in te zien waarom een beoordeling van de gronden in het geval van (jong-)meerderjarigheid anders of zwaarder zou moeten zijn dan voor de minderjarigen. De kinderrechter is van oordeel dat in het geval van de jeugdige de in artikel 29b, derde lid van de Wet op de jeugdzorg genoemde grond zich voordoet, in die zin dat die situatie bij aanvang van de behandeling aan de orde was en dat gevreesd wordt, ook door de gedragswetenschapper, dat de jeugdige zal terugvallen in haar oude gedrag indien de behandeling nu niet wordt afgemaakt. In het onderhavige geval gaat het bovendien om een afrondende fase van de behandeling waarbij het niet de bedoeling is dat de jeugdige 24 uur per etmaal binnen de instelling zal doorbrengen. De eerste twee maanden zal het doen van een stage en werken gecombineerd worden met nachtdetentie, in de tweede periode zal de jeugdige volledig thuis gaan wonen binnen een STP-traject, waarbij in geval van terugval de jeugdige weer gesloten geplaatst kan worden.
Met betrekking tot de door de gedragswetenschapper opgestelde verklaring is de kinderrechter van oordeel dat voorop staat dat de gedragswetenschapper, die blijkens de ondertekening hiertoe gekwalificeerd volgens de Regeling aanwijzing gedragswetenschappers gesloten jeugdzorg, op grond van haar specifieke deskundigheid voormelde verklaring heeft opgesteld, althans dat er geen reden is daar aan te twijfelen.
Met betrekking tot de het late tijdstip van indiening van zeer wezenlijke gedingstukken overweegt de kinderrechter dat zij deze gang van zaken evenzeer betreurt als de advocaat. Aan de advocaat is evenwel een flinke leespauze gegund, alsmede tijd om één en ander met haar cliënte te bespreken. De verklaring van de gedragswetenschapper is ter zitting integraal voorgelezen. De kinderrechter is van oordeel dat hiermee in voldoende mate tegemoetgekomen is aan de door de advocate ondervonden hinder.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
machtigt de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden de jeugdige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b lid 1 van de Wet op de Jeugdzorg van 1 september 2008 tot 1 januari 2009, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit d.d. 20 augustus 2008;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.D. de Jong, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2008, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Stoter als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage.