Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Internationale kinderontvoering / omgangsregeling / ondertoezichtstelling.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector familie- en jeugdrecht

Meervoudige Kamer

Internationale kinderontvoering / omgangsregeling / ondertoezichtstelling

rekestnummers: FA RK 08-292 / FA RK 07-5089 / FA RK 08-962

zaaknummers: 302562 / 293811 / 309321

datum beschikking: 12 juni 2008

BESCHIKKING op het op 15 januari 2008 ingekomen verzoek van:

de Directie Justitieel Jeugdbeleid, Afdeling Juridische en Internationale Zaken, van het Ministerie van Justitie, belast met de taak van Centrale Autoriteit als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990 (Stb. 202) tot uitvoering van het Haagse Verdrag betreffende burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen (Trb. 1987, 139) (hierna: HKOV), gevestigd te

's-Gravenhage, verder te noemen de Centrale Autoriteit, optredend voor zichzelf en namens:

[de moeder],

de moeder,

wonende te [plaats], Zuid-Afrika,

waarin als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader],

de vader,

wonende te [plaats], gemeente [gemeente],

procureur: mr. N.J.R.M. Elings (voorheen: mr. E.A.C. van Kempen),

advocaat mr. M. Zee,

(hierna: de teruggeleidingszaak),

het op 22 augustus 2007 ingekomen verzoek van:

[de vader],

de vader,

wonende te [plaats], gemeente [gemeente],

procureur: mr. N.J.R.M. Elings (voorheen: mr. E.A.C. van Kempen),

advocaat mr. M. Zee,

waarin als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder],

de moeder,

wonende te [plaats], Zuid-Afrika,

procureur mr. M.M. van Wijk,

(hierna: de omgangszaak),

alsmede het op 16 april 2008 ingekomen verzoek van:

de raad voor de kinderbescherming, vestiging Den Haag, met betrekking tot de minderjarige:

[de minderjarige],

geboren op [datum] 1997 te [plaats],

hierna: de minderjarige,

kind uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van

[de vader],

de vader,

wonende te [plaats], gemeente [gemeente],

procureur mr. N.J.R.M. Elings (voorheen: mr. E.A.C. van Kempen),

advocaat mr. M. Zee,

en

[de moeder],

de moeder,

wonende te [plaats], Zuid-Afrika,

procureur mr. M.M. van Wijk,

(hierna: de OTS-zaak).

Als informant in de OTS-zaak wordt aangemerkt:

de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, [...].

PROCEDURE

Bij beschikking van 7 maart 2008 van deze rechtbank is de behandeling van de teruggeleidingszaak en de omgangszaak aangehouden en is de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht een onderzoek te verrichten naar de volgende vragen:

- in hoeverre is sprake van worteling van de minderjarige in zijn nieuwe omgeving?

- in hoeverre kan uitgegaan worden van een leeftijd en mate van rijpheid van de minderjarige, die rechtvaardigen dat met zijn mening, i.c. zijn verzet tegen een terugkeer naar Zuid-Afrika, rekening wordt gehouden?

- zijn er redenen om een beschermingsmaatregel te treffen?

- indien de rechtbank het verzoek tot teruggeleiding naar Zuid Afrika afwijst: welke omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige is in het belang van de minderjarige?

en terzake te rapporteren en te adviseren.

De rechtbank heeft vervolgens onder meer (en voor zover van belang) de volgende stukken ontvangen:

- een faxbericht d.d. 13 maart 2008 van de zijde van de moeder;

- een brief d.d. 4 april 2008 van de zijde van de vader, houdende de intrekking van het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de minderjarige en de moeder;

- een brief d.d. 8 april 2008 van de zijde van de vader waarin de vader meldt dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen voormelde beschikking van deze rechtbank;

- een brief d.d. 14 april 2008 van de raad inhoudende dat door de vader een klacht bij de raad is ingediend;

- het rapport van de raad d.d. 16 april 2008, kenmerk KZ-1-1MW8GA, met als bijlage (onder meer) het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige;

- twee faxberichten d.d. 17 april 2008 van de zijde van de vader;

- een faxbericht d.d. 17 april 2008 van de zijde van de moeder;

- een faxbericht d.d. 18 april 2008 van de raad;

- een faxbericht d.d. 21 april 2008 van de zijde van de vader;

- een faxbericht d.d. 22 april 2008 van de zijde van de vader waarin (onder meer) wordt gemeld dat het ingediende hoger beroep tegen voormelde beschikking is ingetrokken;

- een faxbericht d.d. 25 april 2008 van de zijde van de vader;

- een brief d.d. 28 april 2008 van de zijde van de vader;

- een brief d.d. 14 mei 2008, met bijlagen, van de zijde van de vader;

- een brief d.d. 20 mei 2008 van de zijde van de vader;

- een brief d.d. 21 mei 2008 van de raad inzake de klachtafhandeling door de raad.

De rechtbank heeft de vader bij twee afzonderlijke brieven d.d. 17 april 2008 op zijn faxberichten van diezelfde datum geantwoord.

Op 22 mei 2008 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Verschenen zijn: de Centrale Autoriteit in de persoon van mr. A.M.E. Giuliano, de procureur van de moeder, de vader, de advocaat van de vader, de raad in de persoon van [A] en [B], de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, [...] (hierna: BJZ) in de persoon van de heer [C]. De moeder is -hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen- niet ter terechtzitting verschenen. De procureur van de moeder heeft ter terechtzitting een schriftelijke verklaring d.d. 21 mei 2008 van de moeder overgelegd.

BEOORDELING

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.

De teruggeleidingszaak en de omgangszaak

Nu deze rechtbank bij beschikking d.d. 7 maart 2008 in afwachting van het resultaat van het raadsonderzoek een voorlopig standpunt heeft ingenomen zijn partijen ter terechtzitting van

22 mei 2008 in de gelegenheid gesteld hun nadere verklaringen en standpunten kenbaar te maken.

De overbrenging van de minderjarige naar Nederland of het niet doen terugkeren

De vader

Volgens de nadere verklaring van de vader waren partijen bij de ondertekening van de 'settlement agreement' op 5 december 2006 al een langere periode uit elkaar. De minderjarige woonde bij hem en had omgang met de moeder. Het weekend voor 15 januari 2007 zou de minderjarige door de moeder worden teruggebracht van een vakantie die hij bij haar had doorgebracht. De moeder bracht de minderjarige dat weekend niet terug. Op maandag 15 januari 2007 kwam de moeder -vergezeld van een aantal andere mensen- bij de vader. Zij deelde de vader op dreigende wijze mede dat zij de minderjarige bij de vader zou terugbrengen wanneer hij geld aan haar zou betalen. Eerst na onderhandeling met de advocaat van de vader bracht de moeder de minderjarige op 15 januari 2007 omstreeks 14.00 uur bij de vader terug. Door de moeder achtergehouden knuffels van de minderjarige zijn door medewerkers van de vader later op de 15e januari opgehaald. De minderjarige was ernstig overstuur. Om die reden en omdat de minderjarige nog schoolvakantie had, besloot de vader op

15 januari 2007 tijdelijk naar Nederland te gaan. De minderjarige had door alle zich voorgedane omstandigheden tussen de ouders en in verband met de dreigende situatie in Zuid-Afrika -naar de mening van de vader- duidelijk rust en professionele hulp nodig. In Zuid-Afrika was de minderjarige reeds onder behandeling van een Engelstalige psycholoog. Het leek de vader beter dat de minderjarige (omdat de minderjarige beter de Nederlandse dan de Engelse taal beheerst) een Nederlandstalige psycholoog zou consulteren. Nu onbekend was hoeveel tijd de consultatie van een Nederlandstalige hulpverlener in beslag zou nemen en de minderjarige graag naar school wilde, heeft de vader de minderjarige rond 22 januari 2007 op een school in Nederland aangemeld. De minderjarige is daar voor het eerst op 26 januari 2007 heen gegaan.

Teneinde de echtscheidingsprocedure af te ronden, is de vader (op verzoek van zijn advocaat in Zuid-Afrika) -met achterlating van de minderjarige in Nederland- op 3 of 4 februari 2007, tezamen met de heer [D], teruggekeerd naar Zuid-Afrika. Na aankomst in Zuid-Afrika was de vader twee keer achtereen slachtoffer van een zogenaamde farm-attack (de eerste vond plaats 's nachts net nadat hij in Zuid-Afrika was gearriveerd, de tweede op 7 februari 2007). De vader achtte de situatie in Zuid-Afrika dermate bedreigend dat hij daarna besloot meteen uit Zuid-Afrika te vertrekken om daar niet meer terug te keren. De vader stelt dat hij vóór die datum nimmer de intentie heeft gehad om met de minderjarige in Nederland te blijven. Hij stelt zich dan ook op het standpunt dat hij de minderjarige weliswaar feitelijk op 15 januari 2007 uit Zuid-Afrika heeft meegenomen maar dat hij niet eerder dan op 8 februari 2008 heeft besloten om de minderjarige niet meer naar Zuid-Afrika te laten terugkeren.

De Centrale Autoriteit

De Centrale Autoriteit handhaaft allereerst al haar eerder ingenomen standpunten. De Centrale Autoriteit stelt dat zij steeds ervan is uitgegaan dat de minderjarige op 15 januari 2007 door de vader naar Nederland is overgebracht. Vooralsnog houdt de Centrale Autoriteit vast aan dat standpunt. Eerst nu heeft de vader verklaard dat het op 15 januari 2007 niet zijn intentie was om met de minderjarige in Nederland te blijven. Aanvankelijk wilde hij met de minderjarige naar Zuid-Afrika terugkeren. Naar hij nu stelt, heeft de vader pas op 7 of 8 februari 2007 definitief besloten om de minderjarige niet meer naar Zuid-Afrika te laten terugkeren. Indien de rechtbank thans van oordeel is dat de (ongeoorloofde) overbrenging van de minderjarige heeft plaatsgevonden op 8 februari 2007, wordt aan de vraag omtrent de geworteldheid van de minderjarige zoals bedoeld in artikel 12 lid 2 HKOV niet toegekomen. Het teruggeleidingsverzoek is immers door de Centrale Autoriteit op 15 januari 2008, derhalve binnen één jaar na de overbrenging, ingediend.

De moeder

Met betrekking tot de situatie op 15 januari 2007 stelt de moeder het volgende. Vóór 15 januari 2007 was de minderjarige voor een vakantieperiode van drie weken bij haar geweest. De minderjarige wilde nog een nacht langer blijven. De moeder heeft de minderjarige -zoals afgesproken- op 15 januari 2007 bij de vader teruggebracht. De moeder betwist dat zij bij die gelegenheid de vader heeft bedreigd. De moeder stelt dat de vader de minderjarige kennelijk op 15 januari 2007 bij zich terug wilde hebben omdat dat de datum was van zijn geplande vertrek uit Zuid-Afrika. Dat de vader terug moest keren naar Zuid-Afrika in verband met de afwikkeling van de echtscheiding, is volgens de moeder in Zuid-Afrika gebruikelijk.

De rechtbank is gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen het volgende gebleken. De vader heeft er nimmer aan getwijfeld dat hij het eenhoofdig gezag over de minderjarige uitoefende. Uitgaande van zijn veronderstelling dat dat zo was, heeft hij, daarbij het belang van de minderjarige voor ogen hebbend en teneinde adequate hulp en rust voor de minderjarige te vinden, op 15 januari 2007, in de vakantieperiode van de minderjarige, besloten om met de minderjarige naar Nederland te vertrekken. In Nederland aangekomen heeft de minderjarige het leven dat hij had voordat hij met zijn ouders naar Zuid-Afrika vertrok, min of meer hervat. De minderjarige had daarbij de wens om bij vriendjes te zijn en naar school te gaan. De vader is aan de wens van de minderjarige tegemoet gekomen en heeft naast de inschakeling van een hulpverlener -en onbekend met de periode die deze hulpverlener met de minderjarige nodig zou hebben- de minderjarige op een school aangemeld. Wanneer de minderjarige daaraan toe zou zijn, zou de vader met de minderjarige terugkeren naar Zuid-Afrika om daar het gewone leven weer op te pakken. De rechtbank acht het voorgaande temeer aannemelijk nu de ouders op 5 december 2006 een overeenkomst hebben gesloten (de 'settlement agreement') waarin is vastgelegd dat aan de vader 'custody and control'over de minderjarige is opgedragen en er voor de moeder een ruime omgangsregeling is vastgelegd. Beide partijen hebben over en weer verklaard dat de minderjarige in Zuid-Afrika bij de vader woonde, dat hij de minderjarige verzorgde en opvoedde en dat de moeder omgang met de minderjarige had. Begin februari 2007 is de vader naar Zuid-Afrika gereisd voor de afwikkeling van de echtscheiding en om daarbij de settlement agreement -waarin een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige was neergelegd- te bekrachtigen. Deze bekrachtiging heeft plaatsgevonden op 7 februari 2007 en deze rechtshandeling past bij de stelling van de vader dat hij toen nog van plan was terug te keren naar Zuid-Afrika. De rechtbank acht het voorts niet waarschijnlijk dat de vader, die in Zuid-Afrika een huis en een bedrijf heeft, gelet op het voorgaande van meet af aan de intentie heeft gehad om zich aan de overeenkomst tussen partijen te onttrekken.

Voor de beantwoording van de vraag wanneer de minderjarige daadwerkelijk door de vader is overgebracht naar Nederland, is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande van belang de intentie van de vader om -definitief- de verblijfplaats van de minderjarige te wijzigen. De rechtbank merkt daarbij op dat het HKOV niet ziet op een verblijf van de minderjarige elders voor een beperkte tijdsduur in verband met vakantie en dergelijke.

De vader heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat hij eerst op 8 februari 2007 -nadat hij bedreigd was en er bij hem brand was gesticht- heeft besloten om Zuid-Afrika terug definitief te verlaten. Op dat moment heeft hij ook besloten dat de minderjarige niet meer zou terugkeren naar Zuid-Afrika.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vader de minderjarige op 8 februari 2007

heeft achtergehouden in Nederland, nu hij eerst op dat moment de intentie had om de verblijfplaats van de minderjarige daadwerkelijk te wijzigen. Dit betekent dat er geen jaar is verstreken tussen overbrenging dan wel achterhouding waarbij de verblijfplaats definitief werd gewijzigd en het indienen van het verzoekschrift en dus zal de rechtbank niet aan de vraag kunnen toekomen of de minderjarige op de voet van artikel 12 lid 2 HKOV is geworteld.

Ongeoorloofd?

Vervolgens is aan de orde de vraag of de achterhouding of het niet doen laten terugkeren van de minderjarige door de vader op 8 februari 2007 ongeoorloofd was als bedoeld in artikel 3 HKOV. Teneinde die vraag te kunnen beantwoorden, dient onderzoek te worden gedaan naar de gezagssituatie op 8 februari 2007. Voorts moet worden onderzocht of de vader gerechtigd was om de minderjarige zonder toestemming van de moeder buiten Zuid-Afrika te brengen.

In de 'settlement agreement'van 5 december 2006 -waarbij de man als plaintiff is aangemerkt en de vrouw als defendant- zijn partijen onder meer overeengekomen dat: 'It is recorded that custody and control of the minor, [de minderjarige], is awarded to the Plaintiff and that the Defendant will have the right to reasonable visitation to the minor child during the following periods: .........' en 'The defendant shall, during holiday times when she is entitled to visitation, with prior notification to the plaintiff be entitled to remove the minor child to the Netherlands.'.

In de op 7 februari 2007 door de High Court of South Africa (Transvaal Provinvcial Division) gegeven Final order of divorce is onder 2. opgenomen: 'THAT the agreement between the parties filed of record be and is hereby made an order of this court.'.

De vader stelt dat hij steeds ervan is uitgegaan dat alléén hij -na ondertekening van de overeenkomst door partijen op 5 december 2006- het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent. Hij stelt dat de term 'custody and control' dient te worden uitgelegd als 'eenhoofdig ouderlijk gezag'. Na ondertekening van de overeenkomst heeft de moeder een omgangsrecht met de minderjarige verkregen en heeft zij haar recht op beslissingsbevoegdheid omtrent de verblijfplaats van de minderjarige verwerkt. Vanaf 5 december 2006 is er geen sprake meer van gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarige. Bij de op 7 februari 2007 door de High Court of South Africa (Transvaal Provincial Division) gegeven 'final order of divorce' is het huwelijk tussen partijen ontbonden en is de 'settlement agreement' bekrachtigd. De moeder heeft zich -teneinde de teruggeleiding van de minderjarige naar Zuid-Afrika te realiseren- dan ook tevergeefs tot de Centrale Autoriteit gewend.

De Centrale Autoriteit beroept zich er op dat de vader weliswaar is belast met de 'custody and control' over de minderjarige, maar dat hij volgens Zuid-Afrikaans gezagsrecht desalniettemin samen met de moeder het 'guardianship' over de minderjarige uitoefent, hetgeen inhoudt dat de ouders over bepaalde zaken de minderjarige aangaande (waaronder de overbrenging van de minderjarige naar een plek buiten Zuid-Afrika) consensus dienen te hebben alvorens degene die is belast met de 'custody and control' daadwerkelijk uitvoering kan geven aan een dergelijk voornemen. Ter onderbouwing van het voorgaande heeft de Centrale Autoriteit een document overgelegd van de Centrale Autoriteit van Zuid-Afrika. Overeenkomstig het verzoek van de Centrale Autoriteit daartoe ziet de rechtbank dit document als een verklaring ex artikel 15 HKOV.

De rechtbank merkt op dat de Centrale Autoriteit van Zuid-Afrika in haar verklaring d.d.

9 januari 2008 het volgende stelt:

'Although one party has been granted custody in this matter, both parties still hold joint guardianship over the minor child. In terms of the Guardianship Act 193 of 1993 which came into effect on the 1st March 1994, both parents consent is required in cases where: ......... c) the minor child is removed from the Republic of South Africa......... In this regard the mother might/could be basing her claim on the fact that she still has joint-guardianship over the minor child. The Guardianship Act 193 of 1993 has been repealed and incorporated into the Children Act, 2005.'

De rechtbank merkt voorts op dat zij zich voor de beslissing van 7 maart 2008 door het IJI heeft laten voorlichten over het Zuid-Afrikaans gezagsrecht. Partijen zijn bekend met het rapport d.d.

4 februari 2008 van het IJI. Aan het IJI zijn een vijftal vragen gesteld. Het IJI heeft aangegeven geen afdoende antwoord te kunnen geven op vraag 2, welke luidde: 'Wat houdt het ouderlijk gezag in vóór en na de echtscheiding volgens het recht van Zuid-Afrika?', aangezien het IJI niet op de hoogte was van de inhoud van de 'settlement agreement'. Vervolgens heeft het IJI wel vraag 3 beantwoord, welke luidde: 'Hoe dient de custody and control of the minor child in het settlement agreement uitgelegd te worden?'. Het antwoord van het IJI luidde: 'Wij begrijpen uit de settlement agreement dat de man custody and control over het kind bezit. Daaruit leiden wij af dat hij de parental responsibility over het kind bezit, terwijl de vrouw alleen recht op omgang met het kind heeft gekregen. Wij leiden uit het woord control af dat de man naast de custody over het kind ook de guardianship bezit en daarmee op grond van section 18 van de Children’s Act 2005 de parental responsibility heeft gekregen. Gelet op het feit dat de vrouw alleen visitation-rechten kreeg, zal het niet de bedoeling van de ouders geweest zijn dat zij de gezamenlijke parental responsibility zouden behouden.'.

Gezien in het licht van de zich in het dossier bevindende verklaring van de Centrale Autoriteit van Zuid-Afrika en de waarde die aan deze verklaring volgens uitspraak van de Hoge Raad d.d. 25 april 2008, 07/13642, LJN: BC8942, dient te worden gegeven, meent de rechtbank dat het voor de beantwoording van de vraag of het de vader was toegestaan de woonplaats van de minderjarige te wijzigen zonder toestemming van de moeder, van belang is dat het IJI de beide voormelde vragen nog eens onderzoekt, thans na kennisneming van de inhoud van de 'settlement agreement' en van de beslissing (the final order of divorce) van the High Court of South Africa (Transvaal Provincial Division) d.d. 7 februari 2007. De rechtbank hecht daartoe beide documenten aan deze beslissing.

Voorts verzoekt de rechtbank het IJI te onderzoeken wanneer een beslissing zoals gegeven door the High Court of South Africa (Transvaal Provincial Division) volgens Zuid-Afrikaans recht kracht van gewijsde heeft, danwel of die beslissing onmiddellijke werking heeft. In de onderhavige procedure is de beslissing d.d. 7 februari 2007 van the High Court of South Africa (Transvaal Provincial Division) op 10 september 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Westland (en daarmee naar Nederlands recht onherroepelijk).

De rechtbank draagt de Centrale Autoriteit op om de Centrale Autoriteit in Zuid-Afrika een aanvullende verklaring af te laten geven over de volgende vragen:

a) wat dient in dit geval te worden verstaan onder 'custody and control'?

b) is in dit geval nog sprake van gezamenlijke 'parental responsibility' en hebben beide ouders,

hoewel dit niet in de in de overeenkomst van partijen en in de beschikking d.d. 7 februari 2007 van the High Court of South Africa (Transvaal Provincial Division) is opgenomen, het 'guardianship' over de minderjarige, of is in dit geval alleen de vader 'guardian'?

c) wanneer is de beslissing van the High Court of South Africa (Transvaal Provincial Division) volgens Zuid-Afrikaans recht in kracht van gewijsde gegaan?

d) hadden -in dit geval- beide ouders toestemming moeten geven voor overbrenging van de minderjarige naar een plek buiten Zuid-Afrika?

Naast het voorgaande zal de rechtbank trachten om de rechter van the High Court of South Africa (Transvaal Provincial Division) (zo mogelijk schriftelijk) te benaderen teneinde die rechter te consulteren omtrent de uitleg die moet worden gegeven aan de inhoud van de 'final order of divorce' d.d. 7 februari 2007, en met name aan de uitleg die moet worden gegeven aan het vermelde onder 2. van het tweede deel van die uitspraak, namelijk:

'THAT the agreement between the parties filed of record be and is hereby made an order of this court.' en of dit met zich brengt dat de vader de minderjarige zonder toestemming van de moeder buiten Zuid-Afrika mag brengen.

De rechtbank heeft deze mogelijkheid op grond van artikel 24 juncto artikel 2 van de Wet van 16 februari 2006 (Stb. 123) tot uitvoering van het Haags Kinderbeschermingsverdrag en de Verordening Brussel-II-bis.

De rechtbank zal in afwachting van bericht van het IJI, de Centrale Autoriteit en de rechter in Zuid-Afrika, de behandeling van de teruggeleidingszaak pro forma aanhouden. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om na binnenkomst van nadere rapportage van het IJI binnen een termijn van twee weken daarop te reageren. De vader zal in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken na binnenkomst van nader bericht van de Centrale Autoriteit daarop te reageren. Partijen zullen door de rechtbank in kennis worden gesteld van de mededeling van de rechter in Zuid-Afrika en in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken daarop te reageren.

Eerst nadat duidelijkheid is verkregen omtrent de gezagssituatie rond de minderjarige kan de rechtbank toekomen aan de eventuele teruggeleiding van de minderjarige en de aangevoerde weigeringsgronden. De rechtbank gaat ervan uit dat zij na ontvangst van voormelde stukken en de eventuele reacties van partijen daarop voldoende zal zijn voorgelicht om op de alsdan voorliggende stukken te beslissen. De rechtbank acht het vooralsnog niet noodzakelijk dat partijen in de teruggeleidingszaak worden opgeroepen tegen een nadere terechtzitting. De rechtbank ziet thans geen aanleiding om in te gaan op het aanbod van de vader om de heer [D] te horen.

Met betrekking tot de omgangszaak

De vader heeft zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling ingetrokken. De moeder heeft het volgende verzocht:

I. het verzoek van de vader tot vaststelling c.q. wijziging van de omgangsregeling af te wijzen.

II. de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen.

III. een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige vast te stellen, waarbij de vader de minderjarige bij zich heeft gedurende de helft van de zomervakantie en de helft van de kerstvakantie en waarbij de vader de minderjarige zal komen ophalen en de moeder de minderjarige weer bij de vader zal komen ophalen.

Ter terechtzitting van 5 februari 2008 heeft de moeder -in het uiterste geval- subsidiair verzocht een omgangsregeling tussen haar en de minderjarige vast te stellen.

Gelet op het voorgaande en op het bepaalde als bedoeld in artikel 16 HKOV houdt de rechtbank de behandeling ter zake van het omgangsverzoek pro forma aan.

De OTS-zaak

Op 16 april 2008 heeft de raad een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige voor de periode van één jaar. Dit verzoekschrift is met voormelde teruggeleidingszaak en omgangszaak gevoegd behandeld. De raad heeft zijn verzoek ter terechtzitting nader onderbouwd en gesteld dat een gezinsvoogd als neutraal persoon tussen de ouders zou kunnen optreden.

De vader heeft tegen het verzoek verweer gevoerd en gesteld dat niet duidelijk is of het verzoek is gedaan op grond van de subjectieve beleving bij de raad of dat het verzoek noodzakelijk wordt geacht in het belang van de minderjarige. De vader erkent dat de minderjarige in een zorgelijke situatie verkeert, dat de communicatie tussen de vader en de moeder is verstoord en dat de minderjarige dientengevolge klem is geraakt tussen de ouders. De vader stelt dat dit niet alleen aan hem is te wijten. De vader verzet zich tegen de ondertoezichtstelling aangezien hij zeer wel bereid is om de minderjarige de voor hem noodzakelijke hulp te bieden. Daarnaast dient het tussen de ouders bestaande conflict te worden opgelost, zodat partijen het vertrouwen in elkaar kunnen herwinnen. De vader stelt dat aan het vereiste van artikel 1:254 BW niet is voldaan, zodat het verzoek dient te worden afgewezen.

De moeder acht een ondertoezichtstelling in het belang van de minderjarige noodzakelijk. De minderjarige verzuimt regelmatig van school, wordt opgevoed door één ouder en heeft met de andere ouder geen enkel contact. De moeder doet haar best om in contact te komen met de minderjarige, maar dat lukt niet. De vader heeft weliswaar hulp ten behoeve van de minderjarige ingeschakeld maar weigert hulpverleners die door anderen worden aangedragen. De moeder heeft dan ook haar twijfels over de wijze waarop een gezinsvoogd adequaat hulp zou kunnen bieden. De moeder stelt dat de gezinsvoogd een taak zou kunnen hebben bij de totstandkoming van een omgangsregeling tussen haar en de minderjarige.

BJZ heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn de gezinsvoogdij over de minderjarige te aanvaarden.

De rechtbank is -gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen- van oordeel dat, alvorens een beslissing wordt genomen over de ondertoezichtstelling van de minderjarige, er duidelijkheid dient te zijn over het verblijf van de minderjarige in Nederland. De rechtbank houdt de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling dan ook aan totdat in de teruggeleidingszaak is beslist.

BESLISSING

De rechtbank:

draagt de Centrale Autoriteit op om de Centrale Autoriteit in Zuid-Afrika een aanvullende verklaring af te laten geven over de volgende vragen:

a) wat dient in dit geval te worden verstaan onder 'custody and control'?

b) is in dit geval nog sprake van gezamenlijke 'parental responsibility' en hebben beide ouders,

hoewel dit niet in de in de overeenkomst van partijen en in de beschikking d.d. 7 februari 2007 van the High Court of South Africa (Transvaal Provincial Division) is opgenomen, het 'guardianship' over de minderjarige, of is in dit geval alleen de vader 'guardian'?

c) wanneer is de beslissing van the High Court of South Africa (Transvaal Provincial Division) volgens Zuid-Afrikaans recht in kracht van gewijsde gegaan?

d) hadden -in dit geval- beide ouders toestemming moeten geven voor overbrenging van de minderjarige naar een plek buiten Zuid-Afrika?

verzoekt het IJI nader onderzoek te verrichten met betrekking tot de vragen:

- Wat houdt het ouderlijk gezag in vóór en na de echtscheiding volgens het recht van Zuid-Afrika?

- Hoe dient de custody and control of the minor child in het settlement agreement uitgelegd te worden? en

- Heeft de beslissing d.d. 7 februari 2007 van de High Court of South Africa (Transvaal Provincial Division) onmiddellijke werking, en zo nee, wanneer heeft die beslissing dan kracht van gewijsde?,

zulks zoals hiervoor is overwogen.

bepaalt dat de behandeling van de verzoeken tot teruggeleiding van de minderjarige, vaststelling van een omgangsregeling en ondertoezichtstelling worden aangehouden tot 1 september 2008 pro forma, in afwachting van berichten van de Centrale Autoriteit en het IJI;

bepaalt dat de Centrale Autoriteit uiterlijk drie weken voor de genoemde proformadatum een aanvullende verklaring van de Centrale Autoriteit in Zuid-Afrika overlegt;

bepaalt dat de man uiterlijk een week voor de genoemde proformadatum voor zover daar prijs op wordt gesteld, zal reageren;

bepaalt dat de Centrale Autoriteit en de vader een periode van twee weken wordt gegeven wordt om te reageren op bericht van het IJI en van de rechter van the High Court of South Africa (Transvaal Provincial Division) die op 7 februari 2007 de Final order of divorce heeft gewezen;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.J. Keltjens, F.J. Verbeek en S.K.A. Efstratiades, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2008.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature