Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Alimentatie
rekestnummer: FA RK 07-6311
zaaknummer: 297280
datum beschikking: 27 mei 2008
BESCHIKKING op het op 22 oktober 2007 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
procureur: mr. H. Polat.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
procureur: mr. C. Nobel.
PROCEDURE
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 9 april 2008 met bijlagen van de zijde van de man;
- de brief d.d. 11 april 2008 met bijlagen van de zijde van de vrouw.
Op 22 april 2008 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw, beide vergezeld van hun procureurs. Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd, waaraan een nader stuk is gehecht.
FEITEN
Partijen zijn gehuwd geweest van [datum] 1999 tot [datum] 2004.
Uit het huwelijk is geboren het thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige], geboren op [datum] 1999 te [plaats].
Bij beschikking van de rechtbank te Rotterdam d.d. 16 februari 2004 is - voor zover hier van belang - :
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 129,00 per maand, vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze minderjarige kan of zal worden verleend.
Als gevolg van de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige thans € 137,--.
VERZOEK EN VERWEER
Het verzoek van de vrouw luidt thans - met wijziging van voornoemde beschikking - met ingang van 15 mei 2007, althans 1 augustus 2007, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op € 520,-- per maand te bepalen, althans op zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De man voert verweer en verzoekt de rechtbank om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen, althans een zodanige voorziening te treffen als de rechtbank juist acht.
BEOORDELING
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de minderjarige in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van deze minderjarige.
Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal de rechtbank op grond van artikel 4, eerste lid, van het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 2 oktober 1973, Trb. 1974, 86, Nederlands recht toepassen.
Ontvankelijkheid
Op grond van het bepaalde in artikel 1: 401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is een rechterlijke uitspraak dan wel een overeenkomst betreffende levensonderhoud voor wijziging vatbaar, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Nu de vrouw gemotiveerd een wijziging van omstandigheden heeft gesteld is de vrouw ontvankelijk in haar verzoek.
Als wijziging van omstandigheden voert de vrouw aan dat zij sinds 15 mei 2007 volledig werkloos is geworden en als gevolg daarvan € 567,-- netto in inkomen achteruit is gegaan. Gelet op hetgeen in het convenant is opgenomen, namelijk dat partijen hebben afgesproken dat de financiële bijdrage ten behoeve van de minderjarige zal worden herzien, indien de netto inkomsten van minstens één der partijen met meer dan € 150,-- per maand verandert, is de vrouw van mening dat dit een rechtens relevante wijziging betreft
Ter terechtzitting heeft de man de wijziging van omstandigheden niet langer weersproken.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 1.2d van het door partijen opgestelde convenant blijkt, zoals de vrouw stelt, dat partijen hebben afgesproken de financiële bijdrage te herzien indien minstens één der partijen een wijziging van inkomsten heeft van meer dan € 150,--. Nu de man niet heeft betwist dat sprake is van een wijziging van inkomen van de vrouw met meer dan € 150,--, is de rechtbank van oordeel dat de wijziging rechtens relevant is en zal de rechtbank het verzoek van de vrouw inhoudelijk beoordelen.
Behoefte van de minderjarige
Onbetwist staat vast dat sprake is van een behoefte aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. Partijen verschillen evenwel van mening over de hoogte van deze bijdrage.
De vrouw heeft gesteld dat de behoefte van de minderjarige € 520,-- per maand bedraagt, gerelateerd aan het gezinsinkomen van voor de scheiding, zijnde € 3.290,--, waarbij aansluiting is gezocht bij de Tremanormen. Ter zitting heeft de vrouw voorts gesteld dat de behoefte nog dient te worden verhoogd met correcties voor bijzondere kosten, aangezien de minderjarige veel medische kosten heeft in verband met astma en dat ten behoeve van haar dure nevenactiviteiten worden ontplooid.
De man heeft de hoogte van de behoefte van de minderjarige aan een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding betwist. Hij heeft gesteld dat op grond van het door de vrouw gestelde netto gezinsinkomen en puntenaantal de behoefte per maand overeenkomstig de Tremanormen € 490,-- bedraagt. De man betwist dat sprake is van bijzondere kosten.
De rechtbank neemt voor het bepalen van de behoefte van de minderjarige in aanmerking het bruto gezinsinkomen op het moment van uiteengaan van partijen, zoals vermeld in het convenant, te weten
€ 31.000 bruto jaarinkomen van de man en € 30.000 bruto jaarinkomen van de vrouw. Het netto besteedbaar inkomen per maand wordt op grond hiervan bepaald op € 3.306,--. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige wordt aan de hand van de tabel eigen aandeel bijdrage kosten van kinderen uit het Tremarapport (bijlage 2008), waarbij 2 kinderbijslagpunten worden geteld, derhalve op € 492,-- per maand bepaald.
Dat de behoefte van de minderjarige gecorrigeerd zou moeten worden voor bijzondere kosten, waaronder medische kosten en nevenactiviteiten, is, na betwisting van de man, door de vrouw niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank aan deze stelling voorbij gaat.
Draagkracht van de man
Inkomsten
De vrouw heeft gesteld dat bij de berekening van de draagkracht van de man niet uitgegaan dient te worden van zijn huidige inkomen, maar van het hogere inkomen dat de man verdiende bij [A] telecom, hetgeen tevens zijn verdiencapaciteit is. Dat de man vrijwillig een baan heeft aangenomen waardoor hij minder is gaan verdienen, mag niet ten nadele van zijn draagkracht komen.
De man heeft betwist dat uitgegaan dient te worden van zijn verdiencapaciteit. Hij heeft gesteld van baan te zijn gewisseld teneinde drie uur reistijd per dag te besparen. Hij verzoekt de rechtbank bij de bepaling van zijn draagkracht uit te gaan van zijn huidige inkomsten bij [B] BV te [plaats] van ongeveer € 2.000,-- netto.
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op het aanzienlijke verschil in reistijd en de geringe terugval in inkomen van de man, niet redelijk is om van zijn verdiencapaciteit uit te gaan. De rechtbank neemt aldus het huidige inkomen van de man als uitgangspunt teneinde zijn draagkracht te bepalen. Op grond van de door de man overgelegde salarisspecificaties over de maanden september 2007 tot en met februari 2008 stelt de rechtbank het bruto inkomen van de man op € 3.600,-- per maand, te vermeerderen met vakantiegeld. De rechtbank zal tevens rekening houden met een gemiddeld bedrag aan overwerk, zoals onder meer uit de salarisspecificaties van december 2007 en januari 2008 blijkt en stelt dit bedrag in redelijkheid op € 87,-- bruto per maand.
De rechtbank houdt voorts rekening met:
- de pensioenpremie,
- de WW-premie,
- de bijtelling werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet,
- de fiscaal aftrekbare premie lijfrente,
- de fiscaal aftrekbare hypotheekrente ,
- de bijtelling eigen-woningforfait.
Tevens zijn in de berekening verwerkt de voor de man geldende arbeidskorting en de algemene heffingskorting.
Lasten
De man heeft de volgende maandelijkse lasten opgevoerd:
1. € 1002,-- aan woonkosten, bestaande uit:
- hypotheeklasten ad € 618,--,
- premie levensverzekering ad € 169,--,
- lasten voor de vereniging van eigenaren ad € 120,--, en
- forfait overige eigenaarslasten ad € 95,-- ;
2. € 110,-- aan premie ziektekostenverzekering;
3. € 66,-- aan kosten omgangsregeling;
4. € 162,-- aan aflossing schulden;
5. € 120,-- aan overige kosten.
De rechtbank neemt de lasten onder 1, 2 en 3 als niet - dan wel onvoldoende betwist - in aanmerking.
De vrouw heeft de lasten onder 4 en 5 betwist.
Ad 4. aflossing schulden
De man heeft gesteld dat hij aflost op een schuld, welke hij is aangegaan met een zakenpartner, teneinde een bedrijf op te zetten in [land].
De vrouw is van mening dat de door de man opgevoerde schuld, waarvan overigens niet inzichtelijk is gemaakt dat de man deze daadwerkelijk maandelijks aflost, niet meegenomen kan worden als last die boven de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging zou prevaleren.
De rechtbank houdt geen rekening met de door de man gestelde en door de vrouw betwiste aflossing schuld ad € 162,--. Aangetoond is weliswaar dat de schuld bestaat, maar niet is aangetoond door de man dat hij daadwerkelijk hierop aflost. Voorts is deze schuld niet tijdens het huwelijk en ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding aangegaan, maar betreft deze opgevoerde last een privéschuld van de man. Bovendien is niet gebleken dat deze aflossing dient te prevaleren boven de verplichting tot bijdrage in de kosten en verzorging en opvoeding.
Ad 5. overige kosten
De man heeft gesteld dat hij geld aan zijn familie en zijn moeder overmaakt en dat hij deze betalingen ook al ten tijde van het huwelijk van partijen verrichtte.
De vrouw is van mening dat de bijdragen die de man aan familie in [land] stuurt geen voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting van de man jegens de minderjarige. Voorts heeft de vrouw gesteld dat niet is gebleken dat deze betalingen daadwerkelijk ten goede van de moeder van de man komen.
De rechtbank overweegt als volgt. Onbetwist is gesteld dat de man reeds ten tijde van zijn huwelijk betalingen verrichtte aan familie, waaronder zijn moeder, in [land]. Gelet op de bijzondere situatie zoals door de man ter terechtzitting is geschetst, zal de rechtbank met die bijdrage rekening houden. Zij overweegt daarbij dat nu uit de overgelegde betalingsbewijzen volgt dat er wisselende bedragen aan wisselende personen worden overgemaakt, zij niet het door de man gestelde bedrag in aanmerking neemt, maar het redelijk acht om rekening te houden met een bedrag van € 100,-- per maand.
De rechtbank zal gelet op het in aanmerking genomen inkomen rekening houden met een inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 187,-- per maand.
Tevens zal de rechtbank - conform de aanbevelingen in het Tremarapport (2008) - in aanmerking nemen het verplicht eigen risico van € 13,-- en gaat zij er voorts vanuit dat een nominaal deel van de premie zorgverzekering ad € 54,-- is verdisconteerd in de bijstandsnorm.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind van € 492,-- per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
Ingangsdatum
De vrouw heeft verzocht de wijziging van de bijdrage van kosten van verzorging en opvoeding met terugwerkende kracht tot 15 mei 2007 te bepalen, aangezien zij vanaf die datum volledig werkloos was. Voorts heeft de vrouw gesteld dat haar advocaat de man eind juli 2007 heeft aangeschreven, zodat de man in ieder geval vanaf 1 augustus 2007 rekening kon houden met een hogere bijdrage aan deze kosten.
De man heeft gesteld eerst op 22 oktober 2007 kennis te hebben genomen van het verzoekschrift en verzocht de ingangsdatum niet eerder te bepalen dan deze datum.
Nu de wijziging van omstandigheden zich reeds in mei 2007 hebben voorgedaan, en de man niet heeft betwist dat hij daar per brief eind juli 2007 van op de hoogte is gebracht, acht de rechtbank het redelijk om de ingangsdatum op 1 augustus 2007 te bepalen.
BESLISSING
De rechtbank:
met wijziging in zoverre van voormelde beschikking en het in het convenant genoemde bedrag:
bepaalt de door de man met ingang van 1 augustus 2007 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige:
- [minderjarige], geboren op [datum] 1999 te [plaats],
op € 492,-- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, vermeerderd met iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van die minderjarige kan of zal worden verleend;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.D. Veenendaal, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2008.