Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/613033-07
's-Gravenhage, 8 april 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1947,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 maart 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr R. Heemskerk, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich één benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr B.J. Berton heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C aan dit vonnis is gehecht - het onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1 zal worden teruggegeven aan de rechthebbende.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het gevorderde bedrag van € 2.664,65.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A1, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A2.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet door het rode licht is gereden en alle zorgvuldigheid heeft betracht die nodig was, verdachte heeft geen schuld in de zin van
art 6 WVW 1994, wel heeft verdachte een verkeersfout gemaakt.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat toen hij over de [straat 1] te [plaats] aan kwam rijden en rechtsaf de [straat 2] op wilde gaan, het verkeerslicht voor rechtsafslaand verkeer op rood stond. Verdachte verklaart dat hij heeft stilgestaan of bijna stil gestaan voor het rode verkeerslicht. Vervolgens is verdachte blijkens zijn verklaring met een snelheid tussen de 0 en 20 kilometer per uur gaan rijden toen het verkeerslicht voor rechtsaf op groen sprong. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door de gegevens die zijn uitgelezen van de tachograafschijf afkomstig uit het voertuig van verdachte. De ter terechtzitting gehoorde deskundige heeft verklaard dat het ongeveer twee seconden duurt voordat het verkeerslicht voor de fietsers die rechtdoor hun weg willen vervolgen op de [straat 1] groen wordt, nadat het stoplicht van verdachte rood is geworden. Voorts heeft de deskundige aangegeven dat het theoretisch mogelijk is dat, gezien de op de tachograaf aangegeven snelheid waarmee verdachte de bocht richting de [straat 2] heeft genomen, verdachte zo langzaam heeft gereden dat het stoplicht van de fietsers groen is geworden terwijl verdachte het verkeerslicht en het zebrapad voor de fietsers die rechtdoor op de [straat 1] wilden nog niet was gepasseerd. Nu niemand heeft gezien dat verdachte daadwerkelijk door het rode licht heeft gereden en op basis van de gegevens van de tachograaf, een getuige en de verklaring van verdachte kan worden aangenomen dat verdachte zeer langzaam heeft gereden, is naar het oordeel van de rechtbank niet met zekerheid vast te stellen dat verdachte een rood verkeerslicht heeft genegeerd.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat, toen hij kort stilstond voor het rode verkeerslicht, hij acht heeft geslagen op het overige verkeer voordat hij opgetrok. Op het moment dat verdachte de bocht nam hoorde hij gegil. Er bleek een fietser onder zijn vrachtwagen terecht te zijn gekomen. Zowel ten overstaan van de politie als ter terechtzitting heeft verdachte meermalen duidelijk verklaard dat hij de fietser niet heeft gezien. Uit de verklaring van de getuige die aan de overkant stond blijkt dat deze fietser al een tijdje voor het rode verkeerslicht stond.
Verdachte heeft gezien het feit dat hij de fietser die stond te wachten voor het stoplicht niet heeft opgemerkt niet goed gekeken voor en tijdens het rechtsaf slaan en daardoor geen voorrang verleend aan de fietser die rechtdoor wilde rijden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat dit hem valt te verwijten. De rechtbank weegt hierbij mee dat verdachte ter plekke bekend was en een professioneel bestuurder van een groot en gevaarlijk voertuig is waarmee extra oplettendheid geboden is.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder 1 primair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte reed als bestuurder van een vrachtwagen over de [straat 1] te [plaats] teneinde de [straat 2] op te rijden. Bij het afslaan naar rechts heeft verdachte geen voorrang verleend aan een fietser die rechtdoor reed. Verdachte hoorde een andere weggebruiker gillen en is gestopt. Vervolgens zag verdachte in zijn spiegel dat er een fietser onder zijn vrachtwagen terecht was gekomen. De fietser is tengevolge van deze aanrijding om het leven gekomen.
Als gevolg van dit ongeval is er voor de nabestaanden groot leed ontstaan. Uit de ter terechtzitting voorgelezen verklaring van de vrouw van het overleden slachtoffer is gebleken
hoe erg zij geleden heeft en nog lijdt onder het verlies van haar echtgenoot.
In het verkeer is het van groot belang dat een ieder voldoende zorgvuldigheid betracht ten behoeve van de verkeersveiligheid. Alle verkeersdeelnemers moeten erop kunnen vertrouwen dat vooral professionele bestuurders van vrachtauto's zich aan de zorgvuldigheidsnormen houden. Verdachte heeft onoplettend rijdend in de vrachtwagen onvoldoende acht geslagen op zijn medeweggebruikers. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een brief van de huisarts van verdachte d.d. 21 maart 2008, ter terechtzitting overgelegd, waarin de gezondheidstoestand van verdachte en zijn vrouw wordt beschreven.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 15 mei 2007 niet eerder voor een dergelijke feit met politie of justitie in aanraking is geweest terwijl verdachte zich gedurende 46 jaar als vrachtwagenchauffeur in het verkeer heeft begeven.
Gelet op de omstandigheden van verdachte acht de rechtbank, in weerwil van de ernst van het bewezenverklaarde feit een werkstraf en een lange voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden, welke lager is dan door de officier van justitie is geeist.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1, te weten een tachograafschijf van het voertuig
met kenteken [nummer].
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], wonende [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 2.664,65.
Voorzover de vordering betrekking heeft op de reiskosten van de zoon van de benadeelde partij, zal de rechtbank de vordering afwijzen, nu deze schade geen rechtstreeks als gevolg van het bewezenverklaarde feit door de benadeelde partij zelf geleden schade betreft.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de door de raadsman opgevoerde kosten samen hangen met een nog te voeren civiele procedure tegen de verzekeraar zodat de vordering
niet van een zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 ;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 40 (veertig) dagen;
veroordeelt verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
1 (een) jaar;
bepaalt dat deze bijkomende straf, niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van het blijkens de aan dit proces-verbaal gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten: een tachograafschijf van het voertuig met kenteken [nummer];
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ten aanzien van de reiskosten van de zoon van de benadeelde partij af;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs P. Poustochkine, voorzitter,
J.J.P. Bosman en W.A. Jacobs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr M.H. Tjokrojoso, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2008.