Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Gezag
rekestnummer: FA RK 07-5919
zaaknummer: 296219
datum beschikking : 20 maart 2008
BESCHIKKING op het op 27 september 2007 ingekomen verzoek van:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. B.D.W. Martens, voorheen mr. A. Steutel.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. J.W. van der Kooi.
PROCEDURE
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift.
Op 21 februari 2008 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader met zijn procureur, de procureur van de moeder, alsmede mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad). Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.
FEITEN
Uit het op [datum] 2006 ontbonden huwelijk is geboren de minderjarige: [minderjarige], op [datum] 2002 te [plaats].
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige uit.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 26 mei 2005 heeft deze rechtbank bepaald dat de minderjarige voorlopig aan de moeder zal worden toevertrouwd. Daarnaast heeft de rechtbank partijen naar het omgangshuis verwezen en de beslissing ten aanzien van de omgang aangehouden.
Bij beschikking van 19 december 2005 heeft deze rechtbank, voor zover thans van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de behandeling van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige aangehouden in afwachting van de eindrapportage van het omgangshuis en het rapport van de Jutters.
Bij beschikking van 31 maart 2006 heeft deze rechtbank een omgangsregeling bepaald, in die zin dat de vader gerechtigd is de minderjarige bij zich te hebben gedurende één zaterdag per veertien dagen van 09.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de vader zal zorgdragen voor het halen en brengen van de minderjarige.
Bij vonnis in kort geding van 18 mei 2006 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de moeder veroordeeld om mee te werken aan de bij beschikking van 31 maart 2006 vastgestelde omgangsregeling en bepaald dat de moeder voor iedere dag dat zij niet aan voormelde veroordeling voldoet een bedrag van € 200,- verschuldigd is, zulks met een maximum van € 10.000,-.
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking van 31 maart 2006. Bij beschikking van 3 januari 2007 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage (hierna: het hof) de zaak aangehouden en partijen naar een mediator verwezen. Bij beschikking van 15 augustus 2007 heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 31 maart 2006 bekrachtigd, met dien verstande dat de vader de eerste drie maanden omgang heeft van één dag in de maand op zaterdag van 09.00 uur tot 19.00 uur. Tegen voornoemde beschikking van het hof van 15 augustus 2007 is geen cassatie ingesteld, zodat die beschikking in rechte vaststaat.
VERZOEK EN VERWEER
Primair verzoekt de vader hem alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige te belasten, waardoor mede de verblijfplaats van de minderjarige bij hem zal zijn. Subsidiair verzoekt hij de minderjarige onder toezicht te stellen en eventueel een bijzonder curator ten behoeve van de minderjarige te benoemen. Ten slotte verzoekt hij de te nemen beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De moeder voert verweer en verzoekt het primaire verzoek van de vader af te wijzen. De moeder refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de vader om de minderjarige onder toezicht te stellen. De moeder verzoekt zelfstandig haar alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige te belasten.
BEOORDELING
Ter onderbouwing van zijn primaire verzoek voert de vader onder meer het volgende aan. Nadat partijen uit elkaar zijn gegaan is er nog enige tijd omgang met de minderjarige geweest. Sinds mei 2005 heeft de moeder de omgang opgeschort vanwege vermeend seksueel misbruik van de zijde van de vader. Bij beschikking van 31 maart 2006 heeft deze rechtbank een omgangsregeling vastgesteld, omdat geen sprake was van contra-indicaties aan de zijde van de vader. Het hof heeft die beschikking bekrachtigd. De vader acht het in het belang van de minderjarige en van hem dat er spoedig omgang komt. De moeder weigert de vastgestelde omgangsregeling na te komen. De opgelegde dwangsom heeft voorts geen enkele prikkel opgeleverd om omgang te laten plaatsvinden. Mediation en goedbedoelde bemiddeling van de zijde van de vader hebben evenmin tot het beoogde resultaat geleid. Een ingrijpende verandering in de leefsituatie van de minderjarige is dan ook gerechtvaardigd, aldus de vader.
De moeder stelt dat het niet in het belang van de minderjarige is om de vader alleen met het gezag te belasten en daarmee tevens de gewone verblijfplaats van de minderjarige te wijzigen. Daartoe voert zij aan dat zij sedert het feitelijk uiteengaan van partijen voor de minderjarige heeft gezorgd. Voorts is de moeder ervan overtuigd dat de minderjarige door de vader is misbruikt. De veiligheid van de minderjarige bij de vader kan dan ook niet worden gegarandeerd. Daarnaast heeft de minderjarige te kampen met hechtingsproblemen. Aangezien ook de moeder van mening is dat het gezamenlijk gezag niet gehandhaafd kan blijven, verzoekt zij haar alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige te belasten. De moeder stelt voorts dat de sterk getraumatiseerde minderjarige onder medische controle staat van het Juliana Kinderziekenhuis en wordt behandeld door de Jutters. De moeder acht het in het belang van de minderjarige dat er een onderzoek door de raad wordt gelast alvorens op de verzoeken van de vader te beslissen. Het onderzoek dient de vraag te betreffen of het gezamenlijke ouderlijk gezag voortgezet dient te worden en welke verblijfplaats in het belang van de minderjarige te achten is. Voorts kan worden gedacht aan een onderzoek door het FORA-instituut te Leiden, aldus de moeder.
Ter terechtzitting heeft de raad onder meer naar voren gebracht dat onderhavige zaak zich voor een onderzoek door de raad leent. In dat verband kunnen partijen, de minderjarige en verschillende informanten gehoord worden. Een specifiek onderzoek door het FORA-instituut is eveneens denkbaar.
Een verwijzing naar het omgangshuis lijkt zinloos, aangezien er reeds omgangscontacten bij een omgangshuis hebben plaatsgevonden en deze contacten succesvol zijn verlopen, aldus de raad.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vaststaat dat de moeder de bij beschikking van 31 maart 2006 vastgestelde omgangsregeling, welke beschikking door het hof is bekrachtigd, ook na het opleggen van een dwangsom, niet nakomt. Ter terechtzitting is namens de moeder te kennen gegeven dat zij de beschikking van het hof naast zich neerlegt. De rechtbank is van oordeel dat het in onze rechtsstaat niet zo kan zijn dat, zoals in dit geval, beschikkingen van niet alleen de rechtbank maar ook van de hoogste feitenrechter, te weten het Gerechtshof, worden genegeerd. In de onderhavige zaak heeft de houding van de moeder, die langdurig iedere omgang tegenhoudt op gronden die door de rechtbank en het hof te licht zijn bevonden, tot gevolg dat aan de vader de omgang met zijn dochter in feite duurzaam wordt ontzegd.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om een onderzoek door de raad dan wel door het FORA-instituut te gelasten, overweegt de rechtbank als volgt. In het kader van bovengenoemde procedures betreffende de omgang is reeds uitvoerig onderzoek gedaan, onder meer door de Jutters en door Cardea mede naar aanleiding van omgangsbegeleiding bij een omgangshuis. In dat verband heeft het hof in zijn beschikking van 15 augustus 2007 overwogen dat er geen reden bestaat om aan de deskundigheid van de desbetreffende instellingen te twijfelen. Voorts heeft het hof geen aanleiding gezien een nieuw onderzoek te gelasten, omdat dat voor de minderjarige, mede gezien haar jeugdige leeftijd, te belastend en derhalve niet in haar belang is. Nu uit voornoemde onderzoeken geen contra-indicaties inzake de omgang naar voren zijn gekomen en niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan nader onderzoek thans geïndiceerd is, ziet de rechtbank geen aanleiding nader onderzoek te laten verrichten door de raad of het FORA-instituut.
De rechtbank stelt vast dat in het geheel van dwangmiddelen die in het kader van de tenuitvoerlegging van een omgangsregeling kunnen worden aangewend, gezagswijziging een uiterste middel is om omgang te bewerkstelligen. Tegen de achtergrond van de door de moeder niet uitgevoerde omgangsregeling en alle overige omstandigheden van het geval acht de rechtbank het in het belang van de minderjarige de vader alleen met het gezag over haar te belasten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige niet zal worden gewijzigd. Ter terechtzitting heeft de vader immers toegezegd de gezagswijziging enkel en alleen te gebruiken ter effectuering van de omgang. De gezagswijziging zal dan ook geen ingrijpende verandering van de leefsituatie van de minderjarige met zich brengen, nu de moeder de feitelijke zorg over de minderjarige zal behouden. De moeder dient er rekening mee te houden, dat, indien zij ook deze beschikking 'naast zich neerlegt' (zoals zij volgens haar procureur met de eerdere beschikkingen heeft gedaan), het niet uitgesloten moet worden geacht dat de vraag welke verblijfplaats voor de minderjarige het meest is aangewezen een volgende keer aan de orde kan komen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het primaire verzoek van de vader toewijzen. De subsidiaire verzoeken van de vader behoeven derhalve geen bespreking meer.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
bepaalt dat voortaan alleen aan de vader, wonende te [woonplaats], het gezag zal toekomen over de minderjarige [minderjarige], geboren op [datum] 2002 te [plaats], zulks ter uitvoering van de omgangsregeling zoals die door het hof in zijn beschikking van 15 augustus 2007 is vastgesteld, te weten dat de vader de eerste drie maanden omgang heeft van één dag in de maand op zaterdag van 09.00 uur tot 19.00 uur, waarna de omgangsregeling dient plaats te vinden zoals door de rechtbank in de beschikking van 31 maart 2006 is vastgesteld, te weten dat de vader gerechtigd is de minderjarige bij zich te hebben gedurende één zaterdag per veertien dagen van 09.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de vader zal zorgdragen voor het halen en brengen van de minderjarige, en verklaart deze gezagsvoorziening uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders door de vader verzochte;
wijst af het verzoek van de moeder.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.D. Veenendaal, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. L.F.A. Bos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2008.