E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBSGR:2008:BC2422
LJN BC2422, Rechtbank 's-Gravenhage, AWB 07/47481

Inhoudsindicatie:

Vreemdelingenbewaring / ongewenstverklaring / rechtmatig verblijf / Europees Vestigingsverdrag / artikel 7.2 Vb 2000

Onbetwist is dat eiser, voorafgaande aan de intrekking van zijn verblijfstitel meer dan twee jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Vast staat voorts dat eiser ongewenst is verklaard. Tegen deze ongewenstverklaring heeft eiser bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld. In beroep is de beslissing op bezwaar vernietigd, zodat de procedure zich thans weer in de bezwaarfase bevindt. In de onderhavige procedure kan geen oordeel gegeven worden over eisers ongewenstverklaring zodat voorshands van de rechtmatigheid hiervan moet worden uitgegaan. In de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2003 (LJN: AR7153) is vastgesteld dat een ongewenstverklaarde vreemdeling ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 geen rechtmatig verblijf heeft. In deze uitspraak heeft de Afdeling voorts (nogmaals) bepaald dat het bezwaar tegen de ongewenstverklaring, noch een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, schorsende werking heeft. Gelet hierop leidt eisers situatie ertoe dat eiser thans geen rechtmatig verblijf heeft, omdat hij ongewenst is verklaard en dat ook de door hem aangespannen procedures daarin geen verandering brengen. De vraag of eiser in weerwil van het voorgaande rechtmatig verblijf heeft of dat zijn procedures wel schorsende werking hebben op grond van het bepaalde in het EVV of artikel 7.2 van het Vb 2000 beantwoordt de rechtbank ontkennend. Nog afgezien van de vraag of het EVV rechtstreekse werking heeft, geeft artikel 3 van het EVV aan de bedoelde onderdanen het recht een procedure aan te spannen tegen zijn verwijdering. Hieraan is naar het oordeel van de rechtbank voldaan door het voeren van de onderhavige procedure. Voor zover deze procedure niet onder de strekking van dit artikel valt, staat het eiser overigens natuurlijk vrij om tegen zijn daadwerkelijke verwijdering een voorlopige voorziening te vragen en in ieder geval is met die procedure voldaan aan het bepaalde in artikel 3 EVV. Meer rechten, laat staan verblijfsrechten, zijn aan deze bepaling van het EVV niet te ontlenen. Zulks is reeds eerder vastgesteld door de Afdeling in haar uitspraak van 13 november 2002 (LJN: AH9312). Volgens de Afdeling gaat het bij artikel 3 EVV voornoemd om een voorschrift dat ertoe strekt dat na rechtmatig verblijf van meer dan twee jaren in geval van verwijdering een bijzondere procedure moet worden gevolgd. Het is voorts, aldus de Afdeling aan de Verdragsluitende Partijen om betekenis te geven aan de term rechtmatig verblijf. Zoals hiervoor al is vastgesteld, is eisers rechtmatig verblijf op grond van nationale regelgeving in ieder geval uitgesloten door zijn ongewenstverklaring. Hetzelfde geldt voor artikel 7.2 Vb 2000, welke bepaling alleen al door de plaatsing in het Vb 2000 niet kan afdoen aan het bepaalde in artikel 73, vierde lid, van de Vw 2000. Gezien het voorgaande is voldaan aan de voorwaarde voor inbewaringstelling als bedoeld in artikel 59, eerste lid onder a van de Vw 2000. Beroep ongegrond. Verzoek afgewezen.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie