E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBSGR:2008:BC1892
LJN BC1892, Rechtbank 's-Gravenhage, AWB 07/7482, 07/7483, 07/7485

Inhoudsindicatie:

Azerbeidzjan / etnisch Armeniërs / 3 EVRM / motivering

Eerdere besluit van verweerder jegens eisers zijn vernietigd. Het is in de onderhavige zaak de vierde keer dat een rechtbank zich over de asielaanvraag van eisers buigt. Het gaat in deze procedure voornamelijk om de vraag of eiseres aanspraak hebben op een vergunning op de b-grond. De rechtbank zet eerst uiteen welke feiten en omstandigheden op basis van de eerdere uitspraken in rechte vast staan. Deze vormen thans het uitgangspunt van de beoordeling. Vast staat dat eisers eerste vrouw en hun kind in 1990 in Baku vanwege hun etnisch Armeense afkomst zijn vermoord, dat eiser is aangevallen en mishandeld en dat eiser om die reden kort daarna, samen met eiseressen, Azerbeidzjan heeft verlaten. Ook geldt dat niet als geloofwaardig is aangemerkt dat eisers na hun vertrek in januari 1990 tot hun asielaanvraag in maart 2002 al dan niet illegaal in Georgië, Turkmenistan en Oezbekistan hebben verbleven, met inbegrip van de verklaringen over de problemen die eisers daarbij hebben ondervonden. Op basis van een eerdere uitspraak gaat de rechtbank verder uit van de Azerbeidzjaanse nationaliteit van eisers. De rechtbank oordeelt vervolgens dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor een vergunning op de b-grond zoals geformuleerd in WBV 2005/4. Weliswaar voldoen zij aan de tweede en de derde voorwaarde, maar aan de eerste voldoen zij niet. Niet hun gehele asielrelaas is namelijk geloofwaardig, terwijl dat blijkens de toelichting bij WBV 2005/4 wel is vereist. Ten aanzien van de beroepsgrond betreffende artikel 3 EVRM , Salah Sheekh en WBV 2007 /19 overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat verweerder voor Azerbeidzjan landgebonden beleid heeft opgesteld. De rechtbank begrijpt dit beleid aldus dat verweerder erkent dat voor bepaalde in het beleid omschreven etnisch Armeniërs uit Azerbeidzjan een toekomstig risico op schending van artikel 3 van het EVRM bestaat. Verweerder brengt deze groep mensen en de situatie waarin zij bevinden in het beleid zelf immers onder bij een vergunning op de b-grond. Als de rechtbank daarbij in aanmerking neemt wat eiser in 1990 tijdens het etnisch conflict is overkomen, alsmede de omstandigheid dat in Azerbeidzjan in het geheel geen mannen jonger dan 60 jaar zijn, is het standpunt van verweerder dat eiser niet heeft onderbouwd dat er daadwerkelijk concrete redenen zijn, gelegen in zijn persoonlijke feiten en omstandigheden, die duiden op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM , zonder nadere motivering niet goed te begrijpen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM niet aannemelijk is. De rechtbank vernietigt om die reden de besluiten.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie