Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

AC-procedure / definitie proces-uren / afsprakensysteem / geloofwaardigheid asielrelaas / valse identiteit

1. Asielaanvraagformulier per fax ingediend op 5 oktober 2007. Daarmee is de aanvraag gedaan. Uit de definitie van proces-uren in artikel 1.1 van het VB 2000 wordt afgeleid dat onder procesuren niet alle uren vallen die liggen tussen de formele indiening van de aanvraag en de bekendmaking van het besluit, maar alleen de uren die voor onderzoek naar de aanvraag beschikbaar zijn in het AC. De VC 2000 voorziet daartoe in een afsprakensysteem en bepaalt dat de 48-uurstermijn in het kader van de AC procedure pas begint vanaf het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag in het AC op het daarvoor afgesproken tijdstip. Dat afsprakensysteem is niet in strijd met hogere regelgeving.

2. Beoordeling van het asielrelaas na gebruikmaking van een valse identiteit.

De afwijzing is niet alleen gebaseerd op de in art 31, lid 2, onder c en f, van de Vw 2000 genoemde omstandigheden. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het concrete asielrelaas heeft verweerder ook betrokken dat verzoeker zich heeft bediend van een valse identiteit en dat de vaststelling van zijn identiteit nodig is om zijn asielrelaas geloofwaardig te kunnen achten. Verweerder is dus op enigerlei wijze gekomen tot een beoordeling van het concrete en gedetailleerde asielrelaas van verzoeker. Het zich bediend hebben van een valse identiteit en het niet kunnen aantonen van de identiteit waarop het asielrelaas is gebaseerd, heeft verweerder toereikend kunnen achten voor het oordeel dat het relaas ongeloofwaardig is. Anders gezegd: voldoende kunnen achten voor het oordeel dat het relaas positieve overtuigingskracht mist. Tot een verder onderzoek naar hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden in het relaas is verweerder in zo'n geval niet gehouden.

3. Uit de beleidsregel van C2/5.4 van de Vc 2000 volgt dat verweerder een vergunning op de d-grond heeft kunnen weigeren, nu de identiteit van verzoeker niet buiten twijfel is.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Voorzieningenrechter

Vreemdelingenkamer

Nevenzittingsplaats Arnhem

Registratienummers:

AWB 07/41997 (verzoek)

AWB 07/41996 (beroep)

Datum uitspraak: 30 november 2007

Uitspraak

Ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000)

inzake

[verzoeker],

geboren op [datum] 1968,

van Ivoriaanse nationaliteit,

alias

[naam],

geboren op [datum] 1950,

van Ghanese nationaliteit,

alias

[naam],

geboren op [datum] 1986,

van onbekende nationaliteit,

v-nummer [nummer],

verzoeker,

gemachtigde mr. A.M.J.M. Louwerse,

tegen

de Staatssecretaris van Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,

verweerder.

Het procesverloop

Bij besluit van 7 november 2007 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 31 oktober 2007 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Ter Apel. Verzoeker heeft daartegen op 7 november 2007 beroep ingesteld. Verzoeker is meegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 7 november 2007 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 23 november 2007. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.M.J. Pieters.

De beoordeling

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb , onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding.

3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb , dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. De toetsing of de aanvraag in een aanmeldcentrum mocht worden afgewezen, mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvraag verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing.

4. Ter staving van zijn asielaanvraag heeft verzoeker, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.

Verzoeker is afkomstig uit Ivoorkust en heeft zijn land verlaten omdat in 2003 onbekende mannen op de plantage van zijn vader bananen aan het plukken waren. Deze mannen hebben verzoeker met een mes bedreigd en gestoken. Vanaf maart 2003 tot zijn vertrek naar Nederland in oktober of november 2003 heeft verzoeker bij de buren verbleven. Pas in 2007 heeft verzoeker asiel aangevraagd omdat hij niet eerder wist dat dit mogelijk was.

5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan ondermeer het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft verzoeker artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c van de Vw 2000 tegengeworpen omdat verzoeker zich pas op 5 oktober 2007 heeft gemeld terwijl hij omstreeks 20/10/03 of 20/11/03 in Nederland is ingereisd. Verweerder acht deze verlate melding verwijtbaar omdat van iemand die asiel aanvraagt verwacht mag worden dat hij zich onverwijld bij Nederlandse autoriteiten meldt. Voorts heeft verweerder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw 2000 tegengeworpen omdat verzoeker toerekenbaar geen geboorteakte en voorlopig identiteitsbewijs heeft kunnen overleggen. Vervolgens heeft verweerder het asielrelaas van verzoeker niet geloofwaardig geacht omdat verzoeker zich ondermeer heeft bediend van onware personalia in woord en geschrift, jarenlang illegaal in Nederland is geweest en door eigen toedoen zijn identiteit niet kan worden vastgesteld.

6. Hiermee kan verzoeker zich niet verenigen en heeft daartoe het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Verzoeker stelt dat de Aanmeldcentrum-procedure (hierna: AC-procedure) niet binnen 48 uur is afgedaan. Voorts stelt verzoeker dat gelet op artikel 2:1 van de Awb de besluitvorming onzorgvuldig is geweest omdat gemachtigde van verzoeker niet (tijdig) geïnformeerd is geweest over het voornemen en het bestreden besluit. Verder stelt verzoeker dat er sprake is van een motiveringsgebrek nu verweerder voorbij is gegaan aan de “identiteits- en nationaliteitsvaststelling” van de Ivoriaanse autoriteiten. Voorts stelt verzoeker dat de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet is gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek en een deugdelijke motivering omdat nergens in het besluit is gesteld en gemotiveerd dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert. Tot slot werpt verweerder in de bestreden beschikking ten onrechte alleen maar de omstandigheden tegen als genoemd in artikel 31, tweede lid van de Vw 2000 en werpt verweerder deze zelfde omstandigheden ten onrechte nogmaals tegen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid.

7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

8. Ten aanzien van de grond van verzoeker dat de AC-procedure niet binnen 48 procesuren is afgedaan stelt de voorzieningenrechter allereerst de volgende feiten vast:

- Mr. Louwerse heeft op 5 oktober 2007 om 9:34 uur een door verzoeker ondertekend aanvraagformulier tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd naar verweerder in Ter Apel gefaxt;

- Op 5 oktober 2007 om 15:15 uur is verzoeker in het Aanmeldcentrum (hierna AC) in Ter Apel aangekomen en is zijn identiteitsformulier ingevuld;

- Op 9 oktober 2007 zijn er kennelijk, gelet op het proces-verbaal van documentenfouillering (gedingstuk 12), de afspraakbevestiging van 9 oktober 2007 (gedingstuk 13A) en het Dactyloscopisch onderzoek van 9 oktober 2007 (gedingstuk 14 en 15), vingerafdrukken genomen van verzoeker en opgestuurd naar het KLPD te Zoetermeer;

- Vanaf 31 oktober 2007 om 13:40 uur zijn (verdere) onderzoekshandelingen verricht (gedingstukken 17 e.v.);

- De bestreden beslissing is op 7 november 2007 om 11:21 uur aan verzoeker uitgereikt.

9. Ingevolge artikel 1.1 onder f van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) zijn proces-uren de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 in een Aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 18.00 tot 08.00 en, met uitzondering van het Aanmeldcentrum Schiphol, de uren gedurende het weekeinde en de dagen die bij of krachtens de Algemene termijnenwet zijn aangemerkt als algemeen erkende feestdagen niet meetellen.

10. In paragraaf C10/1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) staat het volgende.

“De 48-uurstermijn vangt aan op het moment dat de Vreemdelingenpolitie/KMar in het AC begint met het onderzoek naar de identiteit, nationaliteit en reisroute van de asielzoeker. In afwijking hiervan start de 48-uurstermijn automatisch wanneer de maximale wachttijd van vier uur tussen de aanmelding op afspraak en feitelijke opname in de asielprocedure is verstreken”.

11. In paragraaf C10/2.1 van de Vc 2000 staat het volgende.

“De documentfouillering doet de aanmeldprocedure niet aanvangen. Daarnaast wordt gecontroleerd of de asielzoeker voorkomt in het opsporingsregister of in het (N)SIS en worden de handelingen uitgevoerd, genoemd in artikel 3.109 Vb . Voornoemde handelingen doen de AC-procedure evenmin aanvangen, want zij zien niet op de behandeling van de asielaanvraag, maar worden gedaan vanuit beheersmatige redenen. (…)

“Feitelijke opname in - en daarmee de start van – de asielprocedure vindt alleen plaats na afspraak. Spontane melding bij de vreemdelingenpolitie van het AC doet dus niet de 48-uursprocedure aanvangen”

12. Gelet op bovenstaande feiten stelt de voorzieningenrechter vast dat indien het onderzoek op 31 oktober 2007 om 13:40 uur is begonnen het besluit binnen 48 procesuren is afgewezen. Echter verzoeker heeft primair betoogd dat het onderzoek op 5 oktober 2007 en subsidiair op 9 oktober 2007 is begonnen.

13. Uit de definitie van artikel 1.1 onder f van het Vb 2000 leidt de voorzieningenrechter af dat onder procesuren niet alle uren vallen die liggen tussen de formele indiening van de aanvraag (in dit geval door toezending per fax van het aanvraagformulier op 5 oktober 2007) en de bekendmaking van het besluit, maar alleen de uren die voor onderzoek naar de aanvraag beschikbaar zijn in het AC. Uit de Vc 2000 blijkt verder dat de feitelijke opname in – en daarmee de start van – de asielprocedure alleen plaats vindt na een afspraak. Dit afsprakensysteem is niet in strijd met hogere regelgeving. Verweerder mag derhalve zijn werkproces zo inrichten. Voorts blijkt uit de Vc 2000 dat de 48-uurstermijn aanvangt op het moment dat in het AC het onderzoek begint naar de identiteit, nationaliteit en reisroute van de asielzoeker en dat de eerdere documentfouillering, de controle of de asielzoeker voorkomt in het opsporingsregister of in het (N)SIS, het vervaardigen van identificatiefoto’s en het opmaken van een dactyloscopisch signalement, beheersmatige handelingen zijn die de AC-procedure niet doen aanvangen. Nu de handelingen die op 5 en 9 oktober 2007 zijn gedaan niet het begin waren van een onderzoek of de aanvraag inwilligbaar was, maar om beheersmatige redenen werden gedaan, is hierdoor op het door verzoeker betoogde primaire en subsidiaire moment van 5 en 9 oktober 2007 het onderzoek niet begonnen. Evenmin is gebleken dat het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag eerder dan op 31 oktober 2007 om 13:40 uur is begonnen. De grond dat niet binnen 48 procesuren is beslist, slaagt dus niet.

14. Ten aanzien van de grond dat gelet op artikel 2:1 van de Awb de besluitvorming onzorgvuldig is geweest, omdat mr. Louwerse als gemachtigde van verzoeker niet (tijdig) geïnformeerd is geweest over het voornemen en het bestreden besluit, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze grond niet slaagt omdat noch in de brief van 5 oktober 2007, waarbij mr. Louwerse het aanmeldformulier aan verweerder heeft gefaxt, noch in de brief van 1 oktober 2007 aan de Staatssecretaris van Justitie die verzoeker bij zijn aanmelding heeft overgelegd, mr. Louwerse zich in de aanvraagfase als gemachtigde van verzoeker heeft gesteld. Verder kan deze grond overigens niet slagen, omdat verzoeker bij de klacht geen belang heeft, nu mr. Louwerse namens verzoeker een zienswijze heeft ingediend voordat het bestreden besluit is genomen en die zienswijze bij de besluitvorming is betrokken. Het niet toezenden van het voornemen aan mr. Louwerse is derhalve in ieder geval geen onzorgvuldigheid die tot vernietiging van het bestreden besluit moet leiden. Voor zover is aangevoerd dat mr. Louwerse onvoldoende tijd heeft gehad om adequaat te kunnen reageren op het voornemen, oordeelt de voorzieningenrechter dat deze stelling niet concreet gemaakt is en ook in beroep daarvan niet is gebleken. Ook daarom kan de zorgvuldigheidsklacht niet slagen.

15. Ten aanzien van de motiveringsklachten tegen de feitenvaststelling wordt het volgende overwogen.

16. Volgens vaste rechtspraak (laatstelijk Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 12 september 2007, JV 2007, 478) komt verweerder bij de vaststelling van de feiten in een concreet geval beoordelingsruimte toe en zal de rechter die beoordeling terughoudend dienen te toetsen.

17. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien een vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op feiten en omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de desbetreffende vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover de staatssecretaris aannemelijk te maken. Daartoe behoren zijn identiteit en nationaliteit.

18. Anders dan gesteld blijkt uit de stukken niet, dat naar aanleiding van de presentatie bij een consulaire medewerker behalve de Ivoriaanse nationaliteit ook verzoekers identiteit is vastgesteld als Georges Sanogho. In de brief van de IND, Unit facilitering terugkeer, van 29 mei 2006 aan de Vreemdelingenpolitie Amsterdam is niet meer vermeld, dan dat de diplomatieke vertegenwoordiging van Ivoorkust de Ivoriaanse nationaliteit van betrokkene heeft vastgesteld en dat de ambassade bereid is een laissez-passer af te geven. Uit het bij de gronden in beroep overgelegde, overigens niet gedateerde en ondertekende, "verslag" van de presentatie van verzoeker blijkt dat geen documenten zijn overgelegd die verzoekers nationaliteit dan wel identiteit kunnen onderbouwen, dat de voertaal Frans was en dat de consulaire medewerker 20 minuten met verzoeker heeft gesproken. Als besluit van de diplomatieke vertegenwoordiging is opgeschreven: "nat. vastgesteld. De regio waar hij vandaan komt daar waren de grootste aantal doden tijdens de oorlog. De mensen daar hebben heel veel geleden. Hij komt uit het westen. Ik begrijp zijn problemen om terug te keren." Gezien verzoekers ongedocumenteerdheid, het gebruik van een andere identiteit en het beperkte onderzoek door de consulaire medewerker kan verweerder in redelijkheid oordelen dat slechts de nationaliteit van verzoeker (voldoende) vast is komen te staan.

19. Ook anderszins heeft verzoeker zijn identiteit niet aannemelijk gemaakt. Verzoeker zelf heeft niets overgelegd ten bewijze van zijn identiteit. Voorts staat vast dat verzoeker zich van een valse identiteit heeft bediend, namelijk die van [naam]. Hij heeft dus zelf bewerkstelligd dat zijn identiteit niet buiten twijfel is. Gezien deze omstandigheden, verzoekers ongedocumenteerdheid en het beperkte onderzoek door de consulaire medewerker van de ambassade van Ivoorkust heeft verweerder kunnen oordelen dat de identiteit van verzoeker niet buiten twijfel is.

20. Gezien het voorgaande heeft verweerder geoordeeld, dat zijn asielrelaas niet op zijn enkele woord aangenomen kan worden en uit het niet kunnen vaststellen van verzoekers identiteit afgeleid dat geen geloof wordt gehecht aan zijn asielrelaas, dat immers is gekoppeld aan de persoon die hij stelt te zijn (zoon van een bananenplantage eigenaar) maar waarvan hij de juistheid - verwijtbaar - op geen enkele wijze heeft kunnen staven.

De afwijzing is dus niet alleen gebaseerd geweest op de verwijtbaar te late aanmelding en de verwijtbare ongedocumenteerdheid van verzoeker. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het concrete asielrelaas heeft verweerder, naast deze omstandigheden, ook betrokken dat verzoeker zich heeft bediend van een valse identiteit en dat de vaststelling van zijn identiteit nodig is om zijn asielrelaas geloofwaardig te kunnen achten. Verweerder is dus op enigerlei wijze gekomen tot een beoordeling van het concrete en gedetailleerde asielrelaas van verzoeker. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in deze zaak gebleven binnen de beoordelingsruimte die verweerder toekomt. Het zich bediend hebben van een valse identiteit en het niet kunnen aantonen van de identiteit waarop het asielrelaas is gebaseerd, heeft verweerder toereikend kunnen achten voor het oordeel dat het relaas ongeloofwaardig is. Anders gezegd: voldoende kunnen achten voor het oordeel dat het relaas positieve overtuigingskracht mist. Tot een verder onderzoek naar hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden in het relaas is verweerder in zo'n geval niet gehouden.

21. Met betrekking tot zijn bevoegdheid om een verblijfsvergunning te verlenen op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 genoemde verleningsgrond heeft verweerder beleidsregels gegeven. In paragraaf C2/5.4 van de Vc 2000 staat onder meer vermeld: “Bij de beoordeling of een verblijfsvergunning (lees: op) grond van het categoriaal beschermingsbeleid moet worden verleend, wordt niet in de eerste plaats gekeken of de verklaringen van de asielzoeker die de inhoud van het asielrelaas betreffen, geloofwaardig zijn. Het gaat hier in beginsel immers om de vraag of de asielzoeker behoort tot een categorie die in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning op deze grond. Vanzelfsprekend moeten de identiteits- en nationaliteitsgegevens wel buiten twijfel staan.”

Uit deze beleidsregel volgt dat verweerder een vergunning op de d-grond heeft kunnen weigeren, nu de identiteit van verzoeker niet buiten twijfel is.

22. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

De beslissing

De voorzieningenrechter:

verklaart het beroep ongegrond;

wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2007 in tegenwoordigheid van drs. G. Sassen als griffier.

de griffier

de voorzieningenrechter?


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature