Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling dan wel een informatieregeling. Zie ook LJN BB8645.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector familie- en jeugdrecht

Enkelvoudige Kamer

Omgang

rekestnummer: FA RK 07-1519

zaaknummer: 283686

datum beschikking: 09 november 2007

BESCHIKKING op het op 12 maart 2007 ingekomen verzoek van:

[de grootvader] en [de grootmoeder],

verzoekers,

hierna: de grootouders, dan wel de grootvader en de grootmoeder,

wonende te [woonplaats],

procureur: mr. J.P.H. Thissen,

advocaat: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn, te Dokkum, gemeente Dongeradeel.

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de vader] en [de stiefmoeder],

de vader en de echtgenote van de vader (hierna: de stiefmoeder),

wonende te [woonplaats],

procureur: mr. M. Jonkman,

en

[de moeder],

de moeder,

wonende te [woonplaats],

procureur: mr. --,

advocaat: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn te Dokkum, gemeente Dongeradeel.

PROCEDURE

Bij beschikking van 3 augustus 2007 van deze rechtbank en kamer is een nadere mondelinge behandeling bepaald van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling dan wel een informatieregeling en iedere beslissing aangehouden.

De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken.

Op 5 oktober 2007 is de behandeling van het verzoek ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: mr, S.P. Mahabier, kantoorgenote van de procureur van de grootouders, en de vader bijgestaan door mr. K.J. Kerdel, kantoorgenote van zijn procureur, alsmede mevrouw [A] namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

De grootouders en de moeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

BEOORDELING

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.

Het onderhavige verzoek is - in het belang van goede proceseconomie en met instemming van betrokkenen - gelijktijdig met het verzoek van de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling met na te melden minderjarige (zaaknummer 283683/rekestnummer:07-1518) behandeld.

Op laatstgenoemd verzoek wordt bij afzonderlijke beschikking van heden beslist.

Genoemde vader en moeder zijn gewezen echtgenoten van wie het huwelijk door echtscheiding is - ontbonden en ouders van de minderjarige:

- [de minderjarige], geboren op [datum] 1994 te [plaats].

Bij beschikking d.d. 26 januari 2000 van deze rechtbank is tussen de echtgenoten de echtscheiding uitgesproken, waarbij een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige is vastgesteld.

De ouders zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de minderjarige belast.

Het verzoek strekt tot :

I. het ontvankelijk verklaren van de grootouders in hun verzoek;

II. het vaststellen van een omgangsregeling tussen de grootouders en de minderjarige, inhoudende dat de minderjarige één dag per maand met en bij de grootouders zal verblijven;

III. - bij afwijzing van het verzoek tot omgang -

het vaststellen van een informatieregeling, waarbij de vader eenmaal per kwartaal een brief

aan de grootouders zal sturen over de gesteldheid en de schoolprestaties van de minderjarige,

alsmede een foto van de minderjarige, en

het bepalen dat de grootouders om de 14 dagen telefonisch contact met de minderjarige

mogen hebben, en eenmaal per kwartaal een cadeau aan de minderjarige mogen geven en de

minderjarige dit cadeau ook daadwerkelijk in ontvangst kan nemen,

voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

De vader voert verweer en verzoekt zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de grootouders af te wijzen, in zoverre dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat de grootouders af en toe een briefje of een cadeautje naar de minderjarige sturen.

Aan het verzoek tot vaststelling van de omgangsregeling leggen de grootouders ten grondslag dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hen en de minderjarige als bedoeld in

artikel 1: 377f van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat sprake is van family life als bedoeld in

artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

De grootouders voeren aan dat de grootmoeder bij de bevalling aanwezig was, dat er vanaf de geboorte van de minderjarige contact bestond en dat zij na de geboorte van de minderjarige de moeder de vader en de minderjarige dagelijks bezochten. Voorts voeren zij aan dat de moeder, na het vertrek van de vader naar [woonplaats], enkele dagen met de minderjarige bij hen heeft ingewoond en dat zij vervolgens een eigen huurwoning in [plaats] heeft betrokken, alwaar zij dagelijks contact hadden met de minderjarige. Ook was de grootmoeder soms 's nachts in de woning van de moeder aanwezig om de minderjarige 'te beschermen' tegen de toenmalige partner van de moeder, aldus de grootouders. Zij voeren aan dat met name de grootmoeder destijds een grote bijdrage heeft geleverd in de verzorging en opvoeding van de minderjarige en dat er een sterke band bestond met de minderjarige.

De grootouders stellen dat zij pogingen hebben ondernomen om contact met de minderjarige te krijgen en dat het niet aan hen toe te rekenen is dat geen contact meer heeft plaatsgevonden.

Zij achten een omgangsregeling in het belang van de minderjarige, aangezien het in haar belang is dat zij de grootouders van moederskant leert kennen. De grootouders willen, gezien hun leeftijd nog de gelegenheid krijgen om van de minderjarige kunnen en mogen genieten.

Naast het verzoek tot een omgangsregeling verzoeken de grootouders een informatieregeling.

De grootouders stellen dat artikel 8 EVRM met zich brengt dat aan hen een recht op informatie toekomt.

Ter terechtzitting is van de zijde van de grootouders het verzoek gehandhaafd en toegelicht.

De grootouders hebben geprobeerd contact te zoeken met de minderjarige door middel van het sturen van kaartjes en cadeautjes, en door het opnemen van telefonisch contact. Volgens de grootouders houdt de vader dit contact af. Als het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling wordt afgewezen willen de grootouders graag informatie over de minderjarige ontvangen.

Ter terechtzitting heeft de vader aangevoerd dat geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en de minderjarige. Hij stelt dat de grootouders voor het hebben en het onder-houden van die betrekking jegens de minderjarige een inspanningsverplichting hebben, waaraan zij tot op heden niet hebben voldaan.

Volgens de vader hebben de grootouders in het verleden toen het verzuim van de moeder in de

opvoeding en verzorging van de minderjarige aan het licht kwam, waardoor zij getraumatiseerd is geraakt en uit huis geplaatst is geweest, onvoldoende hun verantwoordelijkheid genomen.

Als voorbeeld noemt de vader dat de grootouders, die bij de moeder in de buurt woonden, destijds de minderjarige niet naar school brachten toen de moeder verzuimde om dat te doen en haar niet hebben kunnen beschermen tegen de gewelddadige partner van de moeder. Voorts is hij het niet eens met de stelling van de grootouders over het sturen van cadeautjes en kaartjes naar de minderjarige. De vader schat dat de grootouders in de afgelopen periode in totaal ongeveer drie kaartjes naar de minderjarige hebben gestuurd. Hij betreurt het beeld dat van hem bestaat dat hij het contact afhoudt, terwijl in zijn visie de grootouders het contact altijd hebben afgehouden. Volgens de vader stellen de grootouders hun eigen belang voorop en houden zij geen rekening met het belang van de minderjarige, die de grootouders als het verlengde van haar moeder ziet en door hun verzoek angstig en boos is.

De raad is van mening dat het verwarrend op de minderjarige kan overkomen dat, ingeval er geen contact met de moeder plaatsvindt, om wel contact met de grootouders te krijgen. De raad benadrukt dat, mede gezien de gebeurtenissen in het verleden, ten aanzien van de minderjarige voorzichtig dient te worden gehandeld.

De rechtbank overweegt, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, als volgt.

Omgangsregeling

Op grond van artikel 1: 377f lid 1 BW kan de rechtbank op verzoek een omgangsregeling vaststellen tussen een kind en de gene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot dit kind, waartoe voor de invulling van deze nauwe persoonlijke betrekking aangesloten wordt bij 'family life' als bedoeld in artikel 8 EVRM, tenzij het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.

Naar het oordeel van de rechtbank bestaat tussen de minderjarige en de grootouders niet een nauwe persoonlijke betrekking, waaraan een recht op omgang kan worden ontleend. In dit verband wordt allereerst overwogen dat hetgeen hierover door de vader is aangevoerd niet is betwist. Verder overweegt de rechtbank dat de minderjarige een belast verleden heeft, door onder meer een geweld-dadige (ex-)partner van haar moeder en een gebrek aan veiligheid en structuur, zo blijkt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Dat de grootouders hierbij voor de minderjarige een (positieve) rol hebben kunnen spelen is gesteld noch gebleken. Sedert medio 2005 verblijft de minderjarige bij haar vader en is tussen haar en de grootouders geen contact geweest. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een door artikel 8 EVRM beschermd 'family life' tussen de grootouders en de minderjarige, zodat zij in hun verzoek niet-ontvankelijk worden ver-klaard.

Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat, indien er wel van een door artikel 8 EVRM beschermd 'family life' sprake zou zijn geweest, dit niet tot een voor de grootouders gunstig resultaat zou hebben geleid. Alsdan zou het verzoek tot het treffen van een omgangsregeling zijn afgewezen, omdat de vader aannemelijk heeft gemaakt dat een omgangsregeling met de grootouders niet in het belang van de minderjarige te achten is. De rechtbank overweegt hiertoe nog dat het belang van de minderjarige bij een ongestoorde ontwikkeling ter verwerking van haar verleden zwaarder weegt dan het belang van de grootouders om een omgangsregeling met de minderjarige te krijgen.

Informatieregeling

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de grootouders niet-ontvankelijk verklaren in hun subsidiaire verzoek.

De rechtbank gaat er, gelet op het verhandelde ter terechtzitting, vanuit dat de grootouders van hun belangstelling blijk geven door middel van het sturen van een kaartje dan wel een cadeautje aan de minderjarige en dat hen daartoe de mogelijkheid wordt gegeven.

BESLISSING

De rechtbank :

verklaart de grootouders niet-ontvankelijk in hun verzoeken.

Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, bijgestaan door

mr. E.A. de Gier-Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting

van 9 november 2007.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature