Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
parketnummer: 09.750006-06
De officier van justitie heeft op 7 september 2007 een vordering ingediend, strekkende tot verlening van een bevel tot gevangenhouding van:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1939
thans gedetineerd in P.C. HvB Den Haag (Unit 1).
De rechtbank heeft de stukken in deze zaak gezien.
In raadkamer zijn op 7 september 2007 gehoord de verdachte en de raadsman, alsmede de officier van justitie.
Verdachte is in bewaring is gesteld op grond van verdenking van medeplegen, subsidiair uitlokken van het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroven van [R.K.] op 23 januari 2003 (feit 1), [A.G.T.] en/of [S.A.O.] op 26 september 2004 (feit 3) en de poging daartoe van [R.M.] en/of [E.R.M.] op 23 januari 2003 (feit 2).
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat verdachte voorafgaand aan en ten tijde van het plegen van deze feiten voorzitter was van de Communistische Partij van de Filippijnen (CPP) en het Centrale Comité (CC), zijnde een partijorgaan binnen het CPP, alsmede dat binnen de partijstructuur het CC de beslissingen neemt en uit dien hoofde verdachte als voorzitter van zowel het CPP als het CC strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de feiten.
Ten aanzien van de primair te beantwoorden vraag, te weten of er sprake is van ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 67, derde lid van het Wetboek Strafvordering, overweegt de rechtbank het volgende.
Vaststaat dat de betreffende feiten zijn gepleegd op de Filippijnen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het opsporingsonderzoek dat de genoemde feiten in verband staan tot onenigheid binnen het CPP en dat het besluit tot het uitvoeren van deze feiten tot stand is gekomen binnen de partijstructuur van het CPP, waarbij ook andere personen en partijorganen betrokken zijn geweest. De vraag die beantwoord zal moeten worden is of, en zo ja, op welke wijze, verdachte daarbij betrokken is geweest en als medepleger van deze feiten kan worden beschouwd.
Voor het aannemen van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht moet sprake zijn van een bewuste en nauwe samenwerking en gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit.
Het aan de rechtbank voorgelegde politiedossier bevat vele aanwijzingen voor het standpunt dat verdachte betrokken is geweest bij het CC van de CPP en haar militaire tak, de New People's Army (NPA). Ook bevat het aanwijzingen dat verdachte nog steeds een vooraanstaande rol speelt in de (ondergrondse) activiteiten van het CC, de CPP en de NPA.
Onverminderd het gerechtvaardigde vermoeden dat verdachte in de telastgelegde periode een vooraanstaande rol binnen voornoemde organisaties heeft gehad, biedt het dossier evenwel onvoldoende concrete aanknopingspunten voor de verdenking dat verdachte in Nederland in een bewuste en nauwe samenwerking met de daders op de Filippijnen de telastgelegde feiten heeft gepleegd. Mitsdien acht de rechtbank de ernstige bezwaren ten aanzien van het medeplegen niet aanwezig. Evenmin zijn aanknopingspunten te vinden voor het aanwezig achten van ernstige bezwaren ter zake van de uitlokking van deze feiten. De verklaringen van de weduwen en de schutters, waarop het Openbaar Ministerie zich beroept, houden immers niet meer in dan dat ook zij ervan uitgaan dat de moorden zijn gepleegd in opdracht van het CC van de CPP en dus een opdracht afkomstig van verdachte als voorzitter. Dat is evenwel onvoldoende concreet om ernstige bezwaren aanwezig te achten.
De redenen, welke tot het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte hebben geleid, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet, althans niet langer, aanwezig, zodat de vordering dient te worden afgewezen en de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang moet worden opgeheven.
BESLISSING :
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af en beveelt de
opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 13 september 2007 door mrs Poustochkine, voorzitter, Schaaf en Steenhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr Kok, griffier.