Uitspraak
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummers: AWB 06/2356, 06/2355, 06/2562, 06/2564 en 06/2566
Datum uitspraak: 26 maart 2007
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000)
inzake
[eiser sub 1],
geboren op [datum] 1946,
v-nummer [nummer],
eiser sub 1,
van Nederlandse nationaliteit,
[eiseres sub 2],
geboren op [datum] 1964,
v-nummer [nummer],
eiseres sub 2,
van Ghanese nationaliteit,
[eiser sub 3],
geboren op [datum] 1983,
v-nummer [nummer],
eiser sub 3,
van Ghanese nationaliteit,
[eiseres sub 4],
geboren op [datum] 1985,
v-nummer [nummer],
eiseres sub 4,
van Ghanese nationaliteit,
[eiser sub 5],
geboren op [datum] 1998,
v-nummer [nummer],
eiser sub 5,
van Ghanese nationaliteit,
gezamenlijk eisers,
gemachtigde G.J. van der Graaf,
tegen
de Minister van Buitenlandse Zaken,
(visadienst),
verweerder.
Het procesverloop
Eiseres sub 2 heeft op 10 maart 1995, mede namens eisers sub 3, 4 en 5, bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Accra te Ghana aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinsvorming met haar echtgenoot, de heer [eiser sub 1] (eiser sub 1).
Bij besluit van 9 augustus 1995 heeft verweerder de aanvraag van eiseres sub 2 buiten behandeling gesteld.
Daartegen heeft eiseres sub 2 op 14 augustus 1995 bezwaar gemaakt.
Op 11 juni 1997 heeft verweerder een (intern) onderzoek uitgevoerd naar de authenticiteit van de door eiseres sub 2 overgelegde documenten (kenmerk: DPC/VV/540741/MdO).
Bij besluit van 8 juli 2003 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de door eiseres ingediende aanvraag alsnog in behandeling dient te worden genomen.
Bij besluit van 28 april 2004 heeft verweerder de aanvraag van eiseres sub 2 afgewezen.
Daartegen hebben eisers sub 1 en 2, mede ten behoeve van eisers sub 3, 4 en 5, op 24 mei 2004 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 11 november 2004, heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het beroep van eiseres sub 2 van 24 september 2004 tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat verweerder binnen zes weken een besluit op het bezwaar dient te nemen.
Bij besluit van 23 december 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 10 januari 2005 hebben eisers sub 1 en 2, mede ten behoeve van eisers sub 3, 4 en 5, beroep ingesteld tegen dit besluit.
Bij brief van 25 april 2005 heeft verweerder het besluit van 23 december 2004 ingetrokken.
Op 3 juni 2005 heeft eiseres sub 2 wederom bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Accra te Ghana een aanvraag ingediend om verlening van een mvv in het kader van gezinsvorming met haar echtgenoot, eiser sub 1.
Bij uitspraak van 9 augustus 2005, heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen het beroep van eisers van 10 januari 2005 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 26 oktober 2005 heeft verweerder de aanvraag van eiseres sub 2 afgewezen.
Bij uitspraak van 7 november 2005, heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen het beroep van eiseres sub 2 van 17 augustus 2005 tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat verweerder binnen zes weken een besluit op het bezwaar dient te nemen.
Tegen het besluit van 26 oktober 2005 heeft eiseres sub 2 op 23 november 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 december 2005 heeft verweerder het bezwaar van eisers sub 3, 4 en 5 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 december 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiseres sub 2 gegrond verklaard en bepaald dat er thans geen beletsel meer voor afgifte van een mvv bestaat.
Op 9 januari 2006 hebben eisers beroep ingesteld tegen het besluit van 8 december 2005 waarin verweerder het bezwaar ten aanzien van eisers sub 3, 4 en 5 ongegrond heeft verklaard.
Bij brief van 23 mei 2006 heeft de rechtbank de stukken die ten grondslag liggen aan het onderzoek van 11 juni 1997 opgevraagd.
Bij brief van 23 juni 2006 doet verweerder kopieën van deze stukken toekomen die betrekking hebben op het onderzoek van 11 juni 1997.
Openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden ter zitting van 20 november 2006. Eisers sub 1 en 2 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. H. Verbaten. Het onderzoek ter zitting is geschorst en het vooronderzoek is heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de achterliggende stukken van het (interne) onderzoek van 11 juni 1997 aan de gemachtigde van eisers te doen toekomen.
Verweerder heeft bij brief van 10 januari 2007 de onderliggende stukken van het onderzoek van 11 juni 1997 aan de gemachtigde van eisers en aan deze rechtbank verzonden.
Bij brief van 12 januari 2007 heeft de rechtbank de door haar op 27 juni 2006 ontvangen onderliggende stukken van het onderzoek van 11 juni 1997 doorgezonden naar verweerder. Nu deze stukken niet overeenkomen met de stukken die verweerder op 10 januari 2007 aan de rechtbank heeft toegezonden, heeft de rechtbank aan verweerder verzocht de op 27 juni 2006 ontvangen stukken door te zenden naar de gemachtigde van eisers.
Bij brief van 23 januari 2007 heeft de gemachtigde van eisers op de ontvangen stukken gereageerd.
Bij brief van 6 februari 2007 heeft verweerder verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld om het beroep ter zitting nader toe te lichten.
Bij brief van 6 februari 2007 is aan partijen meegedeeld dat de beroepen zullen worden behandeld ter openbare zitting van de rechtbank op donderdag 8 maart 2007.
De openbare behandeling van de beroepen heeft dan ook plaatsgevonden ter zitting van 8 maart 2007. Eisers zijn verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Debets.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb , dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor verlening van de verzochte mvv. Daartoe heeft verweerder in het bestreden besluit aangevoerd dat de familierechtelijke relatie tussen de kinderen (eisers sub 3, 4 en 5) en eiseres sub 2 niet is aangetoond. Verweerder stelt zich op dit standpunt onder verwijzing naar de resultaten van het onderzoek van 11 juni 1997. Uit dit onderzoek blijkt, volgens verweerder, dat de door eiseres sub 2 overgelegde geboorteakten inhoudelijk onjuist zijn. Voorts baseert verweerder zijn standpunt op het feit dat eiseres sub 2 bij brief van 10 november 1997 Ghanese notariële akten heeft overgelegd. Uit deze notariële akten, die zijn opgesteld naar aanleiding van verklaringen die eiseres sub 2 ten overstaan van een notaris heeft afgelegd, blijkt volgens verweerder evenzeer dat de uittreksels uit het geboorteregister niet juist zijn. Voorts stelt verweerder dat nu de familierechtelijke relatie tussen eisers sub 3, 4 en 5 en eiseres sub 2 niet is aangetoond er evenmin is aangetoond dat eisers sub 3, 4 en 5 onder het rechtmatig gezag van eiseres sub 2 staan. Er kan dan ook geen sprake zijn van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat de hoorplicht niet is geschonden,
3. Hiermee kunnen eisers zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Nu er gelegaliseerde geboorteakten zijn overgelegd, hebben eisers het bestaan van de familierechtelijke relatie formeel op de daartoe geëigende wijze aangetoond. Zolang het besluit tot legalisatie van deze geboorteakten niet is ingetrokken dient verweerder uit te gaan van de authenticiteit van deze akten. Voorts stellen eisers zich op het standpunt dat verweerder zich ten onrechte heeft gebaseerd op het onderzoek van 11 juni 1997. Voorts achten eisers het zeer onzorgvuldig dat verweerder heeft nagelaten de achterliggende stukken van het onderzoek te overleggen. Voorts stellen eisers dat de vereiste belangenafweging niet heeft plaatsgevonden en dat zij ten onrechte niet zijn gehoord. Tot slot menen eisers dat er sprake is van bewijsnood, zodat verweerder eisers in de gelegenheid dient te stellen om middels een DNA-onderzoek de familierechtelijke band aan te tonen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag naar de ontvankelijkheid van de beroepen van eisers sub 1 en 2 (geregistreerd onder registratienummers
Awb 06/2355 en Awb 06/2355). Verweerder stelt zich op het standpunt dat laatstgenoemde eisers geen belang hebben bij de beoordeling van de door hun ingestelde beroepen. De rechtbank is van oordeel, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van (onder meer) 12 januari 2004
(JV 2004/82) en 11 juni 2004 (JV 2004/137) dat eisers sub 1 en 2 weldegelijk belang hebben bij de beoordeling van de door hun ingestelde beroepen. Immers, eisers sub 1 en 2 hebben een belang bij de aanvragen van eisers sub 3, 4 en 5 dat op één lijn is te stellen met het belang van laatstgenoemde eisers.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres sub 2 gelegaliseerde geboorteakten heeft overgelegd. Uit de akte ten aanzien van eiser sub 3 vloeit voort dat hij bij de geboorte de naam Daniel Addo Tweneboah heeft gekregen en dat hij is geboren op 20 juli 1983. Uit de akte ten aanzien van eiseres sub 4 vloeit voort dat zij bij de geboorte de naam Sharley Okla heeft gekregen en dat zij is geboren op 13 oktober 1985. Uit de akte ten aanzien van eiser sub 5 vloeit voort dat hij bij de geboorte de naam [eiser sub 5] heeft gekregen en dat hij is geboren op [datum] 1988.
7. De rechtbank stelt voorts vast dat het onderzoek van verweerder van 11 juni 1997 niet is aan te merken als een deskundigen bericht, maar als een intern onderzoek. Dit onderzoek heeft derhalve niet de status van een deskundigen bericht. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de authenticiteit van de door eiseres sub 2 overgelegde documenten. Verweerder heeft dit onderzoek uitgevoerd door de assistant headmistress, de zus van eiseres sub 2, de moeder van eiseres sub 2, een buurvrouw van eiseres sub 2 en eiseres sub 2 te interviewen. Uit de opgemaakte verslagen van deze interviews is het volgende af te leiden:
Volgens de assistent headmistress staat eiseres sub 4 geregistreerd in de schoolarchieven als geboren in april 1981.
Volgens de zus van eiseres sub 2 heeft eiseres sub 2 drie kinderen. Tevens herkent deze zus de drie kinderen van eiseres 2 op de foto als kinderen van eiseres sub 2.
Volgens de moeder van eiseres sub 2 zijn eisers sub 3, 4 en 5 de kinderen van eiseres sub 2. De moeder vermeldt tevens de (correcte) namen van eisers sub 3, 4 en 5.
De buurvrouw van eiseres sub 2 herkent eiseres sub 4 als kind van eiseres sub 2. Ze kent echter eisers sub 3 en 5 niet en weet ook niet of deze twee kinderen ooit bij eiseres sub 2 in huis hebben gewoond. Deze buurvrouw geeft echter wel toe dat zij zes jaar op haar huidige adres woont, maar wel tussendoor ergens anders heeft gewoond.
Eiseres sub 2 heeft verklaard dat ze drie kinderen heeft en dat ze allemaal op hetzelfde adres zijn geboren. Ze geeft de geboortedata en namen op van eisers sub 3, 4 en 5 namelijk [eiser sub 5] ([datum] 1988), [eiser sub 3] ([datum] 1983) en [eiseres sub 4] ([datum] 1985).
8. De rechtbank is van oordeel dat op basis van dit onderzoek niet de conclusie getrokken kan worden dat tussen eiseres sub 4 en eiseres sub 2 geen familierechtelijke relatie bestaat. Immers, alle geïnterviewden erkennen en bevestigen de relatie tussen eiseres sub 2 en eiseres sub 4.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het onderzoek van verweerder tevens ontoereikend is voor de conclusie dat er tussen eisers sub 3 en 5 en eiseres sub 2 geen familierechtelijke relatie bestaat. Immers, uit de verslagen opgemaakt naar aanleiding van de interviews volgt niet dat de bedoelde relatie niet bestaat. De assistant headmistress vermeldt immers slechts dat eiseres sub 2 geregistreerd staat, ze gaat niet in op het feit of eisers sub 3 en 5 wel of niet staan ingeschreven. Daarnaast is uit de door verweerder overgelegde stukken niet gebleken dat er bij de assistant headmistress navraag is gedaan omtrent deze eisers. Van de vijf ondervraagden verklaart slechts de buurvrouw van eiseres sub 2 dat ze eisers 3 en 5 niet kent en dat ze niet weet of ze ooit bij eiseres sub 2 hebben gewoond. De rechtbank is van oordeel dat deze enkele verklaring onvoldoende is voor de conclusie dat er geen familierechtelijke relatie bestaat tussen eisers sub 3 en 5 en eiseres sub 2. Immers, deze buurvrouw heeft ook verklaard dat ze geruime tijd ergens anders heeft gewoond. Daarnaast heeft eiseres sub 2 aangevoerd dat eisers sub 3 en 5 langere tijd bij familie verbleven. Ook ten aanzien van dit aspect blijkt niet dat de onderzoeker heeft doorgevraagd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de resultaten van het onderzoek van 11 juni 1997 ontoereikend zijn voor de conclusie dat er geen familierechtelijke relatie bestaat tussen eiseres sub 2 en eisers 3, 4 en 5.
9. Voorts overweegt de rechtbank dat eiseres sub 2 notariële akten heeft overgelegd. Deze akten zijn opgesteld naar aanleiding van verklaringen die eiseres sub 2 ten overstaan van een notaris heeft afgelegd. Uit de notariële akte ten aanzien van eiser sub 3 volgt dat eiseres sub 2 heeft verklaard dat eiser sub 3 bij de geboorte de naam Obeng Addo Tweneboah heeft gekregen en dat hij is geboren op 20 juli 1983. Bij het bereiken van zijn meerderjarigheid heeft hij, volgens eiseres sub 2, de naam Daniel Addo Tweneboah aangenomen.
Uit de notariële akte ten aanzien van eiseres sub 4 blijkt dat eiseres sub 2 heeft verklaard dat eiseres sub 4 is geboren op 13 oktober 1985, maar dat de geboortedatum per ongeluk is geregistreerd als 13 oktober 1981.
Uit de notariële akte ten aanzien van eiser sub 5 blijkt dat eiseres sub 2 heeft verklaard dat eiser sub 5 bij de geboorte de naam [alias] heeft gekregen en dat hij is geboren op [datum] 1985. Bij het bereiken van zijn meerderjarigheid heeft hij, volgens eiseres sub 2, de naam [eiser sub 5] aangenomen.
10. Ten aanzien van eiseres sub 4 is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de geboorteakte niet overeenkomt met de notariële akte. Immers, op de geboorteakte van eiseres sub 4 staat, net als in de notariële akte, dat zij is geboren op [datum] 1985. Weliswaar staat in de notariële akte dat de geboortedatum per abuis verkeerd is geregistreerd, doch nu hiervan niet is gebleken, anders dan in het schoolregister, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat de geboorteakte van eiseres sub 2 inhoudelijk onjuist is. Derhalve heeft eiseres sub 2 aannemelijk gemaakt dat er een familierechtelijke relatie bestaat tussen haar en eiseres sub 4. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om het beroep van eiseres sub 4 (geregistreerd onder registratienummer Awb 06/2564) gegrond te verklaren.
11. Ten aanzien van eisers sub 3 en 5 overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat de verklaringen van eiseres sub 2 zoals opgenomen in de notariële akten niet overeenkomen met de door eiseres sub 2 overgelegde gelegaliseerde geboorteakten. De rechtbank overweegt voorts dat eiseres sub 2 geen verklaring heeft gegeven voor deze verschillen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat eiseres sub 2 de familierechtelijke relatie tussen haar en eisers sub 3 en 5 niet heeft aangetoond.
12. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om eisers middels een DNA-onderzoek de familierechtelijke band aan te laten tonen. Daartoe is redengevend dat eisers niet concreet hebben onderbouwd dat er daadwerkelijk sprake is van bewijsnood.
13. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft voldaan aan de hoorplicht, nu eisers op 17 december 2004 in de gelegenheid zijn gesteld om gehoord te worden. De gemachtigde van eisers heeft bij brief van 15 december 2004 aangegeven dat hij, noch zijn cliënten zullen verschijnen. Tevens verzoekt hij om uitstel. Verweerder heeft het verzoek om uitstel afgewezen en de gemachtigde van eisers in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op de vragen van de ambtelijke commissie te reageren. Bij brief van 21 december 2001 hebben eisers van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om eisers wederom in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden. Immers, eisers hebben een gelegenheid gehad, die ze zelf hebben laten schieten en hebben de gelegenheid gekregen om schriftelijk antwoord te geven op de vragen van de ambtelijke hoorcommissie.
14. Derhalve zijn de beroepen ten aanzien van eisers 3 en 5 (geregistreerd onder registratienummers Awb 06/2562 en Awb 06/2566) ongegrond. De beroepen van eisers 1 en 2, voor zover gericht tegen het gedeelte van het besluit dat ziet op de ongegrond verklaring van het bezwaar ten aanzien van eisers 3 en 5, zijn, gelet op het voorgaande, eveneens ongegrond.
15. Het beroep ten aanzien van eiseres sub 4 is, gelet op het overwogene in rechtsoverweging 10, gegrond wegens schending van het vereiste dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3:2 van de Awb) en het motiveringsvereiste (artikel 3:46 van de Awb). Verweerder zal nieuw besluit ten aanzien van eiseres sub 4 moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
16. Eisers hebben de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding, waartoe het volgende wordt overwogen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat van bedoelde bevoegdheid in beginsel alleen gebruik mag worden gemaakt als na de vernietiging rechtens nog maar één beslissing mogelijk is. Hoewel aan vergunningverlening ten aanzien van eiseres sub 4 thans niets in de weg lijkt te staan acht de rechtbank die bevoegdheid in casu voorbehouden aan verweerder.
17. Gelet op het verloop van de onderhavige procedure, ziet de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:72, zevende lid, van de Awb een dwangsom vast te stellen, welke de Staat der Nederlanden verbeurt indien verweerder aan de uitspraak geen of niet volledig gevolg geeft. Deze dwangsom wordt vastgesteld op € 250,00 per dag.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ten aanzien van eiseres sub 4 (Awb 06/2564) gegrond;
verklaart de beroepen ten aanzien van eisers sub 1 en 2 (Awb 06/235 en Awb 06/2356), voor zover gericht tegen het gedeelte van het besluit dat ziet op eiseres sub 4, gegrond;
draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
verklaart de beroepen van eisers sub 3 en 5 (Awb 06/2562 en Awb 06/2566) ongegrond;
verklaart de beroepen ten aanzien van eisers sub 1 en 2 voor zover gericht tegen het gedeelte van het besluit dat ziet op eisers sub 3 en 5, ongegrond;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aan eiser een dwangsom verbeurt van € 250,00 voor elke dag dat de hiervoor bepaalde termijn wordt overschreden, tot en met de dag van bekendmaking van het besluit;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 966, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan eisers;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om aan eisers € 138 te betalen ter vergoeding van het door hen betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.M.H. Pennings en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2007 in tegenwoordigheid van L.E. Huberts als griffier.
de griffier
de rechter