U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Bewaring / China / zicht op uitzetting / termijn

De rechtbank acht een termijn van twee weken voor verweerder redelijk om uit te zoeken of reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn daadwerkelijk aanwezig is. Binnen deze termijn moet verweerder op grond van concrete, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden aannemelijk kunnen maken dat bedoeld reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in casu daadwerkelijk aanwezig is.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 07/6803

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2007

inzake

[eiseres],

geboren op [geboortedatum] 1988,

Chinese nationaliteit,

verblijvende te Zeist in het detentiecentrum,

eiseres,

gemachtigde mr. G.T.J. Bos,

tegen

de Minister van Justitie,

te 's-Gravenhage,

verweerder,

gemachtigde mr. M.A.M. Janssen.

Procesverloop

Op 19 januari 2007 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) in bewaring gesteld.

Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000, op 14 februari 2007 ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder bericht dat eiseres in bewaring verblijft. Na ontvangst van deze kennisgeving door de rechtbank wordt de vreemdeling krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel alsmede een verzoek te hebben ingediend om toekenning van schadevergoeding.

De zaak is behandeld op de zitting van 26 februari 2007, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.

2. Namens eiseres is – kort weergegeven en voor zover thans van belang – aangevoerd dat het voor personen met de Chinese nationaliteit vaak erg moeilijk is om een laissez passer te verkrijgen, daar het voor de Chinese autoriteiten moeilijk is om gegevens te achterhalen.

3. De rechtbank overweegt als volgt.

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres op goede gronden krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting in bewaring heeft gesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat onbetwist is dat eiseres:

- geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft;

- geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

- zich niet heeft aangemeld bij de korpschef en

- geen middelen van bestaan heeft.

Het voorgaande is voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiseres zich aan haar uitzetting zal onttrekken.

5. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiseres op 22 januari 2007 is gehoord. Op 25 januari 2007 is ten behoeve van eiseres een laissez-passeraanvraag voor China naar de Dienst Terugkeer & Vertrek verzonden, welke op 30 januari 2007 in behandeling is genomen. Op 8 februari 2007 is eiseres schriftelijk gepresenteerd bij de Chinese autoriteiten, die vervolgens genoemde aanvraag in onderzoek hebben genomen. Verweerder rappelleert maandelijks bij bedoelde autoriteiten. Daarnaast is de telefoon van eiseres uitgelezen teneinde meer informatie omtrent haar identiteit te verkrijgen.

6. Bij uitspraak van 28 februari 2007 (registratienummer AWB 07/3509; ter kennisneming van partijen aangehecht) heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats - voor zover thans van belang - het volgende overwogen:

8. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het aantal door de Chinese autoriteiten verstrekte laissez passers in het jaar 2006 opmerkelijk is gedaald en dat sindsdien slechts in 2 à 3% van de ingediende aanvragen een laissez passer wordt verstrekt. Bij een dermate laag percentage kan naar het oordeel van de rechtbank niet meer op voorhand worden gesproken van een reëel zicht op uitzetting. Daaraan doet niet af dat er kennelijk nog een groot aantal aanvragen in behandeling is. Het gaat immers om de aanwezigheid van een reëel uitzicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Gelet op het ingrijpende karakter van de vrijheidsbenemende maatregel van vreemdelingenbewaring kan het niet zo zijn dat het merendeel van de in vreemdelingenbewaring gestelde Chinese vreemdelingen gedurende langere tijd in vreemdelingenbewaring verblijft, totdat eerst in het kader van de belangenafweging na zes maanden of langer moet worden geconstateerd dat de bewaring dan toch maar moet worden opgeheven.

9. Verweerders stelling, dat ingeval de vreemdeling voldoende en juiste gegevens verstrekt mag worden aangenomen dat door de Chinese autoriteiten een laissez passer zal worden verstrekt, kan aan het voorgaande evenmin afdoen. Verweerder heeft die stelling immers niet kunnen onderbouwen. Verweerder is niet in staat gebleken informatie te verschaffen over de mate waarin de houding van een Chinese vreemdeling en/of de verstrekking van volledige en juiste gegevens door een Chinese vreemdeling van invloed is geweest op het aantal door de Chinese autoriteiten verstrekte of geweigerde laissez passers dan wel op het aantal nog in behandeling zijnde laissez passers.

10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot de inbewaringstelling van vreemdelingen met de Chinese nationaliteit momenteel niet op voorhand kan worden aangenomen dat een reëel uitzicht op uitzetting binnen een redelijke termijn aanwezig is. Het is in een dergelijk geval aan verweerder om op grond van concrete op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat bedoeld reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn daadwerkelijk aanwezig is.

7. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak gesteld noch gebleken is, dat sprake is geweest van frustratie van het identiteits- en nationaliteitsonderzoek door eiseres. Integendeel, verweerder heeft ter zitting erkend dat eiseres volledige informatie heeft verstrekt, wat heeft geresulteerd in het feit dat haar laissez-passeraanvraag in onderzoek is genomen en zij schriftelijk is gepresenteerd bij de Chinese autoriteiten. Voorts stelt de rechtbank vast dat gesteld noch gebleken is van andere concrete feiten of omstandigheden op grond waarvan (vooralsnog) niet gezegd zou kunnen worden dat in casu bedoeld zicht op uitzetting niet ontbreekt.

8. De rechtbank acht een termijn van twee weken voor verweerder redelijk om uit te zoeken of reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn daadwerkelijk aanwezig is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder uiterlijk op 2 februari 2007 - zijnde de veertiende dag na oplegging van de onderhavige maatregel van bewaring - op grond van concrete, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden aannemelijk had moeten kunnen maken dat bedoeld reëel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in casu daadwerkelijk aanwezig is. Nu verweerder hier niet in is geslaagd, is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige maatregel van bewaring met ingang van de hierop volgende dag - te weten 3 februari 2007 - onrechtmatig is geworden.

9. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard en de maatregel van bewaring dient te worden opgeheven.

10. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

11. Nu de onderhavige maatregel van bewaring blijkens het voorgaande met ingang van 3 februari 2007 onrechtmatig is geweest, acht de rechtbank termen aanwezig om eiseres schadevergoeding toe te kennen. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is opgeheven, te weten 2 maart 2007, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat eiseres schadevergoeding toekomt voor de periode van 3 februari 2007 tot en met 1 maart 2007.

12. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak inzake de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,00 voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.

13. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de periode van 3 februari 2007 tot en met 1 maart 2007 in een huis van bewaring heeft verbleven. De schadevergoeding bedraagt derhalve 27 x € 70,00 = € 1890,00.

14. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 322,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:

• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;

• waarde per punt € 322,00;

• wegingsfactor 1.

15. Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.

16. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep gericht tegen de maatregel van bewaring gegrond;

- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring van eiseres met ingang van 2 maart 2007;

- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 1890,00;

- veroordeelt verweerder in de door de eiseres gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 322,00, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier.

Aldus gedaan door mr. H. Benek als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.W.A. Peters als griffier op 2 maart 2007.

Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1890,00 (ZEGGE: EENDUIZENDACHTHONDERDENNEGENTIG EURO)

Aldus gedaan op 2 maart 2007 door mr. H. Benek.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature