Myanmar / Omvang geschil / Beoordeling geloofwaardigheid.
De asielaanvraag uit 1998 van eiser, afkomstig uit Myanmar (voormalig Birma), is afgewezen. Tevens is, onder verwijzing naar het resultaat van een leeftijdsonderzoek, besloten dat hij niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking "verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling" en onder de beperking "tijdsverloop in de asielprocedure".
De rechtbank oordeelt allereerst ambtshalve over de vraag naar de omvang van het geding. Een eerdere beslissing op bezwaar in de asielprocedure is bij brief van 18 oktober 2004 ingetrokken. Bij brief van 14 juli 2006 heeft verweerder op verzoek van de rechtbank de strekking van deze intrekkingsbrief verduidelijkt en meegedeeld dat de intrekking uitsluitend betrekking heeft op het asielgedeelte van het besluit van 5 juni 2002 en niet op de gedeelten van de betreffende beschikking die zien op de verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de genoemde beperkingen. De rechtbank oordeelt dat de niet-ingetrokken gedeelten van het besluit van 5 juni 2002 dienen te worden aangemerkt als een primair besluit ten aanzien van de vraag of eiser in aanmerking komt voor verlening van verblijfsvergunning regulier. Het hier ter toetsing voorliggende bestreden besluit omvat derhalve mede een beslissing op het bezwaar gericht tegen dit primaire besluit, waardoor de rechtbank zich bevoegd acht te oordelen over het beroep, voor zover dat is gericht tegen de weigering eiser een verblijfsvergunning regulier te verlenen.
Verweerder heeft het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig geacht, nu verweerder de vermoedens die eiser aan de voor waar aangenomen feiten ontleent niet volgt. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit op dit punt is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel alsmede met het vereiste van een deugdelijke en kenbare motivering. Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt zoals dat was ingenomen in het primaire besluit gehandhaafd en in grote mate volstaan met een herhaling hiervan. Daarbij heeft verweerder nagelaten de in bezwaar aangevoerde aspecten kenbaar en gemotiveerd bij de beoordeling te betrekken. Voorts heeft verweerder, in strijd met het toetsingskader zoals neergelegd in het beleid en zoals deze naar voren komt in de uitspraken van de ABRS van 27 januari 2003 (JV 2003/103) en van 15 juni 2006 (JV 2006/29) nagelaten het asielrelaas van eiser te beoordelen aan de hand van datgene wat verweerder weet over de situatie in het land van herkomst, op grond van ambtsberichten dan wel andere objectieve bronnen. Verweerder heeft in dit geval derhalve nagelaten het relaas van eiser vergelijkenderwijs en op geobjectiveerde wijze te beoordelen.