U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Eiseres die verblijft in een AWBZ-instelling, heeft een aanvraag voor een bovenregionale vervoersvoorziening ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en het door eiseres tegen de afwijzing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte aangenomen dat in het kader van de Wvg in het geval van eiseres geen zorgplicht bestaat met betrekking tot bovenregionaal vervoer.

Uitspraak



Rechtbank 's-Gravenhage

sector bestuursrecht

tweede afdeling, enkelvoudige kamer

Reg. nr. AWB 06/288 WVG

UITSPRAAK

als bedoeld in artikel 8:7 7

van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Uitspraak in het geding tussen

[eiseres], wonende te [gemeente A], eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk, verweerder.

Ontstaan en loop van het geding

Eiseres heeft op 4 augustus 2004 een aanvraag voor een bovenregionale vervoersvoorziening ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 3 september 2004 afgewezen.

Bij besluit van 23 december 2005 heeft verweerder het door eiseres tegen de afwijzing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Namens eiseres heeft haar bewindvoerder [persoon A], bij beschikking van het Kantongerecht Amsterdam van 20 juni 1984 daartoe benoemd en ingevolge artikel 1:441, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bevoegd eiseres in en buiten rechte te vertegenwoordigen, bij brief van 7 januari 2006 tegen dit besluit beroep ingesteld.

Het beroep is op 19 oktober 2006 ter zitting behandeld. Daarbij is eiseres ter zitting vertegenwoordigd door haar bewindvoerder [persoon A] en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Kleijn.

Motivering

Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt - voor zover hier van belang - dat verweerder zorg draagt voor de verlening van vervoersvoorzieningen aan in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wvg daartoe bij verordening regels vaststelt. Verweerders raad heeft hieraan gevolg gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2004 (hierna: de Vvg).

Ingevolge het tweede lid van dit artikel is het eerste lid niet van toepassing op gehandicapten die verblijven in een zogeheten AWBZ-instelling.

In het derde lid is bepaald dat de Minister van SZW, in overeenstemming met de Minister van WVC, met betrekking tot het tweede lid afwijkende regels kan stellen.

Krachtens deze laatste bepaling is de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen (hierna: Regeling sociaal vervoer) vastgesteld.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Regeling sociaal vervoer, draagt verweerder zorg voor de verlening van vervoersvoorzieningen aan gehandicapten die verblijven in een aantal met name genoemde categoriëen van AWBZ-instellingen.

Artikel 3 van de Wvg bepaalt dat verweerder verantwoorde voorzieningen aanbiedt. Onder verantwoorde voorzieningen worden verstaan de voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend.

Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) - genoemd wordt de uitspraak van 12 augustus 2003 gepubliceerd in JSV 2003, 217 - brengen artikel 2 en 3 van de Wvg mee dat verweerder gehouden is aan betrokkenen een zodanige vervoersvoorziening aan te bieden dat zij in hun naaste woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate in staat worden gesteld om sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. Daaronder vallen in beginsel niet de zogeheten bovenregionale contacten. Dit is alleen dan anders indien er sprake is van dusdanig wezenlijke - uitsluitend door persoonlijk bezoek te onderhouden - bovenregionale contacten dat beperking daarvan onder de gegeven omstandigheden zou leiden tot vereenzaming of sociaal isolement.

Verweerders raad heeft deze vaste jurisprudentie vastgelegd in de Vvg, in die zin dat artikel 3.3, derde lid, van de Vvg, bepaalt dat slechts in uitzonderingssituaties rekening wordt gehouden met een bovenregionale vervoersbehoefte. Daarvan kan volgens deze bepaling sprake zijn indien het gaat om dusdanige wezenlijke, uitsluitend door persoonlijk bezoek van de gehandicapte te handhaven, bovenregionale contacten dat betrokkene bij het wegvallen daarvan in een sociaal isolement zou geraken.

Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Vvg, kan verweerder in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Verweerder heeft zich wat betreft de situatie van eiseres - verkort weergegeven - op het standpunt gesteld dat zij door verlies van de mogelijkheid om bovenregionaal te reizen niet in een sociaal isolement geraakt. Haar sociale leven speelt zich af binnen de [instelling] te [plaats].

De gemachtigde van eiseres heeft in beroep - samengevat - het volgende aangevoerd. Eiseres is zwaar verstandelijk gehandicapt en haar sociale leven is daardoor zeer beperkt. Twee maal per jaar wordt zij opgehaald en gaat zij per taxi op familiebezoek. Gezien de aard van haar handicap is dit de enige manier waarop zij vervoerd kan worden. Deze familiebezoeken ervaart eiseres als het enige plezier in haar overigens eentonig bestaan. Dit blijkt uit haar vrolijke gedrag wanneer zij haar familie, ouderlijk huis en erf herkent en het verdriet dat zij heeft wanneer zij beseft dat zij weer naar de [instelling] in [plaats] moet terugkeren.

De rechtbank begrijpt de gronden van beroep aldus - en dit is ter zitting door de gemachtigde van eiseres ook bevestigd - dat het ervoor moet worden gehouden dat de genoemde familiebezoeken voor eiseres dusdanig wezenlijk zijn dat beperking daarvan in haar situatie zou kunnen leiden tot vereenzaming of sociaal isolement.

De rechtbank stelt vast dat eiseres, geboren op [datum] 1942, sinds 1950 in de AWBZ-instelling de [instelling] te [plaats] verblijft. Uit de stukken komt naar voren dat eiseres zwaar verstandelijk gehandicapt is, het ontwikkelingsniveau heeft van een tweejarige, en daarnaast doofstom, slechtziend en incontinent is. Voorts komt naar voren dat eiseres van oorsprong uit [gemeente B] komt waar haar ouders woonden. Zij bezochten eiseres in [plaats instelling] tot aan de dood van vader in 1985 en maakten daarvoor gebruik van de auto. Sinds de dood van haar vader wordt eiseres niet langer door haar moeder in de instelling bezocht. Haar moeder is zelf invalide, kan niet autorijden, noch met het openbaar vervoer reizen. Daarom wordt eiseres sindsdien twee maal per jaar door haar zus uit [gemeente C] (haar bewindvoerder) opgehaald voor een bezoek aan haar moeder.

Eiseres is ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wvg , in beginsel uitgesloten van de zorgplicht van verweerder. Ingevolge artikel 1 van de Regeling sociaal vervoer kan eiseres echter alsnog een beroep op verweerder doen voor wat betreft de vervoersvoorziening.

De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het kader van de Wvg slechts in uitzonderingssituaties een zorgplicht heeft met betrekking tot het verstrekken van bovenregionale vervoersvoorzieningen. Bij een bewoner van een AWBZ-instelling zoals eiseres, mag echter gelet op de hiervoor aangehaalde uitspraak van de CRvB van 12 augustus 2003 (JSV 2003, 217), ervan uit worden gegaan dat die uitzonderingssituatie zich voordoet. Gelet daarop lag het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat daarvan in het geval van eiseres geen sprake was.

Ter beoordeling staat derhalve of verweerder daarin is geslaagd. Voor de beantwoording van die vraag is essentieel of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres door het wegvallen van het halfjaarlijks bezoek aan haar moeder niet in een sociaal isolement terecht komt.

De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.

Verweerder heeft zijn standpunt gebaseerd op het rapport indicatie Wvg van [A] Advies van 29 augustus 2005. Daarin wordt allereerst een individuele vervoersvoorziening (taxivervoer) binnen de regio geïndiceerd. Daarnaast luidt het rapport met betrekking tot een bovenregionale vervoersvoorziening:

'Blijft over de vraag of aanvrager in een sociaal isolement dreigt te geraken indien zij niet meer bij haar moeder op bezoek kan.

De begeleidster geeft aan dat aanvrager in het algemeen mensen niet herkent maar dat ze ongetwijfeld de speciale band zal voelen als ze bij moeder is.

Dat maakt echter niet dat aanvrager in een sociaal isolement dreigt te geraken als zij haar moeder niet meer zou zien, want aanvrager zal, gelet op haar lage niveau, haar moeder niet missen als zij haar niet ziet. Aanvrager heeft de afgelopen twintig jaar haar moeder al erg weinig gezien (2x per jaar) en daardoor is ze niet in een sociaal isolement geraakt. Haar sociale leven speelt zich af op de [instelling] en hier is ze beslist niet sociaal geïsoleerd.

Van een zelfstandig behoeftepatroon (uitgaand van aanvrager zelf) is in casu ook geen sprake. Wel kan ik mij voorstellen dat er met aanvrager kleding en dergelijke gekocht moet worden en dat men met haar wil wandelen (wat aanvrager graag doet aldus de begeleidster; er komt o.a. een vrijwilligster af en toe met haar wandelen) en daarvoor kan ik mij voorstellen dat er naar het dorp gegaan moet worden. Voor deze verplaatsingen is individueel taxivervoer adequaat.

Het is aan de gemeente om te beoordelen in hoeverre aanvrager haar individuele taxikostenvergoeding voor vervoer in en om [plaats instelling] ]Noordwijk zou mogen aanwenden om naar [woonplaats moeder] te gaan.'

Naar het oordeel van de rechtbank biedt deze passage uit het rapport onvoldoende steun voor het oordeel dat eiseres niet in een sociaal isolement zal terechtkomen wanneer zij haar moeder niet meer zou zien. De daarin voorkomende (medische) standpunten zijn grotendeels afkomstig van een medewerker van de instelling waar eiseres verblijft die haar tijdens het onderzoek heeft begeleid en niet van de medisch deskundige. Dit is ter zitting door verweerder ook bevestigd. Niet gebleken is dat op basis van een medisch onderzoek is vastgesteld, noch wordt op enige andere wijze afdoende gemotiveerd, dat eiseres geen zelfstandig behoeftepatroon heeft en dat zij vanwege haar geringe geestelijke capaciteiten haar moeder niet zal missen. Het gegeven dat eiseres in het algemeen geen mensen herkent, maar dat zij toch de speciale band zal voelen met haar moeder, lijkt eerder in een andere richting te wijzen. In zoverre acht de rechtbank het advies, en daarmee het bestreden besluit, ondeugdelijk gemotiveerd. Overigens blijkt dat het onderzoek is verricht door een verzekeringsarts. Gelet op de specifieke vraag die voorligt - het bepalen van het mogelijk optreden van sociaal isolement - dringt de vraag zich op of een onderzoek op het vakgebied van de psychologie (of aanverwante vakgebieden) niet meer voor de hand had gelegen.

Naast voormelde formele gebreken kan het advies, naar het oordeel van de rechtbank, ook op inhoudelijke gronden de stellingname van verweerder dat géén sociaal isolement optreedt, niet dragen. Niet aannemelijk is geworden dat het contact van eiseres met haar moeder voor eiseres niet wezenlijk is. Wijzen op de geringe frequentie ervan in de afgelopen 20 jaar, is daartoe in ieder geval onvoldoende. Dit zegt immers niets over de kwaliteit van het contact. In dit verband wordt gewezen op de vaste jurisprudentie van de CRvB waarin algemeen wordt aanvaard dat contact met het ouderlijk milieu voor bewoners van AWBZ-instellingen juist van groot belang wordt geacht. Niet gebleken is dat dit in het geval van eiseres anders zou zijn. In dit verband acht de rechtbank het niet onbelangrijk dat onweersproken is gebleven dat de familiebezoekjes klaarblijkelijk met vreugde als een doorbreking van het eentonig bestaan van eiseres worden ervaren. Ook de stelling dat het sociale leven van eiseres zich op de [instelling] afspeelt, en zij hier niet sociaal geïsoleerd is, wordt niet onderbouwd. Naar de gemachtigde van eiseres onweersproken ter zitting heeft aangevoerd zijn eiseres noch haar lotgenoten binnen de instelling tot zinvolle contacten met elkaar in staat. Bovendien ontbreekt het voor zinvolle contacten met de bewoners het begeleidend personeel aan tijd. Indachtig deze situatie kan zelfs het wegvallen van twee bezoeken per jaar een aanmerkelijke terugval betekenen in wezenlijke sociale contacten.

Resumerend kan derhalve op basis van de medische advisering niet worden uitgesloten dat de contacten van eiseres met haar moeder zodanig wezenlijk zijn dat zonder deze vereenzaming of sociaal isolement, dan wel een daarmee op één lijn te stellen toestand, zal optreden.

Het voorgaande betekent dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat in het kader van de Wvg in het geval van eiseres geen zorgplicht bestaat met betrekking tot bovenregionaal vervoer.

Het bestreden besluit zal wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb , worden vernietigd.

Het beroep is gegrond.

De rechtbank voegt hier - in de lijn van de uitspraken van de CRvB van 15 januari 1999, gepubliceerd in USZ 1999/81, 82 en 83 - nog aan toe dat bij de vraag naar de omvang van de zorgplicht van verweerder met betrekking tot bovenregionaal vervoer nog betekenis toekomt aan de mate waarin van degenen, met wie wezenlijke contacten worden onderhouden, redelijkerwijs kan worden gevergd dat zij de gehandicapte in de instelling bezoeken.

De rechtbank is gelet op het gegeven dat de moeder van eiseres zelf gehandicapt is, op een rolstoel is aangewezen, niet kan autorijden en evenmin gebruik kan maken van het openbaar vervoer, van oordeel dat van haar redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat zij eiseres in [plaats instelling] bezoekt. Een vervoersvoorziening (zoals verzocht) die eiseres in staat stelt (slechts) twee maal per jaar haar moeder te bezoeken, wordt dan ook niet in strijd geacht met artikel 3 van de Wvg . Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat wanneer in dit geval wel een voorziening zou zijn toegekend, dit een volledige taxivergoeding op basis van twee bezoeken per jaar zou hebben ingehouden.

Tenslotte is er, nu eiseres geen gebruik heeft gemaakt van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en van andere op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Rechtbank 's-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit van 23 december 2005;

draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;

bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 37,00, vergoedt.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Aldus gegeven door mr. C.W. de Wit in het openbaar uitgesproken op 30 november 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature