U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bevoegdheid intrekking besluit/toezegging nieuw besluit; vertrouwensbeginsel.

Eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verweerder afgewezen.

Hoewel verweerder een beleid van categoriale bescherming voert, komt eiser daarvoor niet in aanmerking omdat hij volgens verweerder een gevaar voor de openbare orde vormt. Hangende eisers beroep deelt de gemachtigde van verweerder schriftelijk mee dat het toen bestreden besluit zal worden ingetrokken en een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 aan eiser zal worden verleend. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren opnieuw ongegrond verklaard en geweigerd hem de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen omdat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt. In beroep heeft eiser gesteld dat het vertrouwensbeginsel aan hernieuwde weigering in de weg staat. Verweerders standpunt dat sprake is van een ambtelijke misslag, nu zijn procesvertegenwoordiger wel de bevoegdheid bezat de oorspronkelijke beslissing op bezwaar in te trekken, maar geen bevoegdheid bezat toezeggingen te doen omtrent een te verlenen verblijfsvergunning, volgt de rechtbank niet. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat aan het besluit geen wezenlijk andere motivering ten grondslag is gelegd dan gebezigd in het ingetrokken besluit en derhalve is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Zitting houdende te Zutphen

Registratienummer: Awb 05/43062

Datum uitspraak: 9 augustus 2006

UITSPRAAK

op het beroep in het geschil tussen:

[eiser],

geboren op [geboorte datum]1976, van Iraakse nationaliteit,

eiser,

gemachtigde: mr. K.C. Victorian, advocaat te Arnhem,

en

DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

verweerder,

gemachtigde: mr. M. Buisman, werkzaam bij de IND.

1. Procesverloop

Op 14 juli 1999 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluit van 28 april 2000, bekendgemaakt op 7 juni 2000, heeft verweerder afwijzend op deze aanvraag beslist. Bij brief van 5 juli 2000 heeft eiser tegen voormeld besluit bezwaar gemaakt en bij brief van 13 september 2000 heeft eiser een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.

Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 16 mei 2002 (Awb 00/10554) is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Bij beschikking van 27 juni 2003 is het bezwaar ongegrond verklaard. Op 24 juli 2003 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 10 november 2004 heeft verweerder onder meer medegedeeld het besluit van 27 juni 2003 in te (zullen) trekken. Bij brief van 15 november 2004 heeft eiser het beroep ingetrokken.

Bij besluit van 26 augustus 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiser van 5 juli 2000 opnieuw ongegrond verklaard.

Bij brief van 23 september 2005 is tegen voormeld besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is behandeld ter zitting van 26 april 2006, waar eiser en zijn gemachtigde, alsmede de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.

2. Motivering

2.1 Ter beoordeling staat of het thans bestreden besluit van 26 augustus 2005 toetsing in rechte kan doorstaan.

2.2 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Ingevolge het tweede lid wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van de aanvraag daarvan.

2.3 Ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, berust een beslissing op bezwaar op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.

2.4 De rechtbank volgt eiser niet voor zover hij heeft betoogd dat de brief van 10 november 2004, waarbij verweerder meedeelde dat het besluit van 27 juni 2003 zou worden ingetrokken en aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 zou worden verleend,

reeds een besluit is in de zin van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank betreft de brief slechts een feitelijke mededeling met betrekking tot een nieuw te nemen besluit, en kan daarom niet worden opgevat als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb .

2.5 De rechtbank volgt verweerder niet voor zover hij heeft betoogd zich vrij te achten om na intrekking van het besluit een nieuw besluit met dezelfde strekking te nemen, omdat de opsteller van de brief van 10 november 2004 de bevoegdheid zou missen toezeggingen te doen met betrekking tot een te verlenen verblijfsvergunning, en dat in zoverre sprake was van een ambtelijke misslag.

Naar het oordeel van de rechtbank verzet de Algemene Machtigingsregeling van de IND 2002 (Stcrt. 2002, nr. 140, p.11) gelezen in verbinding met de Algemene ondermandaatregeling van het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst 2002 (Stcrt. 2002, nr. 140, p.11) , en de daarbij behorende lijst van functionarissen (Stcrt. 2004, nr. 7 p. 11), zich niet tegen de door de procesvertegenwoordiger van verweerder bij brief van 10 november 2004 gedane toezegging met betrekking tot de intrekking van het besluit van 27 juni 2003 en de toezegging met betrekking tot de verstrekking van een verblijfsvergunning. Dat een andere afdeling van verweerders organisatie dan die waartoe de procesvertegenwoordiger behoort feitelijk het besluit neemt waarbij het besluit van 27 juni 2003 wordt ingetrokken en een beslissing met betrekking tot eisers verblijfsvergunning wordt genomen, kan daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen. De rechtbank verwijst in dit verband overigens naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 20 april 2004 (zaak nr. 200308518/1, JV 2004/235).

2.6 Voor zover eiser heeft betoogd dat verweerder na intrekking van het besluit van 27 juni 2003, gelet op de toezegging in zijn brief van 10 november 2004, niet opnieuw een besluit kon nemen dat strekt tot weigering van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 , overweegt de rechtbank als volgt.

2.7 Ingevolge paragraaf C1/4.5.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) vindt verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 categoriaal plaats. De contra-indicaties en de afwijzingsgronden worden individueel beoordeeld, in welk verband wordt verwezen naar paragraaf C1/5 van de Vc 2000.

2.8 Bij besluit van 27 juni 2003 heeft verweerder vorenbedoelde verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet aan eiser verleend, omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, nu uit een uittreksel van het Justitieel Documentatieregister volgt dat eiser terzake van misdrijven tot onvoorwaardelijke straffen is veroordeeld. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar het bepaalde in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000 .

Uit de motivering van de besluiten van 27 juni 2003 en van 26 augustus 2005 volgt dat verweerder vorenbedoelde verblijfsvergunning niet aan eiser heeft verleend in verband met de contra-indicatie: gevaar voor de openbare orde. Andere contra-indicaties of afwijzingsgronden met betrekking tot eisers aanspraken op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 zijn blijkens voormelde besluiten niet aan de orde.

Het voorgaande houdt naar het oordeel van de rechtbank in dat de toezegging van verweerder van 10 november 2004 bij eiser de rechtens te honoreren verwachtingen is gewekt dat de contra-indicatie welke aan verlening van deze verblijfsvergunning in de weg stond, niet langer aan hem werd tegengeworpen.

Mede in aanmerking genomen het in overweging 2.5 overwogene, was er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toezegging en is het besluit van 26 augustus 2005 in zoverre genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel. Ook in dit verband wordt verwezen naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 20 april 2004.

Nu het thans bestreden besluit niet is voorzien van een wezenlijk andere motivering dan het besluit van 27 juni 2003, en - behoudens de hierboven reeds besproken ambtelijke misslag - niet is voorzien van een kenbare motivering op grond waarvan verweerder ondanks de toezegging van 10 november 2004 alsnog tot een besluit van gelijke strekking is gekomen, komt het thans bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking nu het is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel, alsmede met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb .

De enkele omstandigheid dat eiser, anders dan bij het ingetrokken besluit aan de orde was, voorafgaande aan het thans bestreden besluit wel is gehoord, kan aan het voorgaande niet afdoen.

2.9 Gelet op het vorenoverwogene behoeven de overige gronden geen bespreking meer.

2.10 De rechtbank volgt verweerder niet in zijn verzoek om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een situatie dat na vernietiging van het besluit rechtens geen ander besluit kan worden genomen dan waartoe het bestreden besluit strekt.

2.11 Gelet op het bovenstaande bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een wegingsfactor 1).

3. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het besluit van 26 augustus 2005;

- draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-- te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser.

Aldus gegeven door mr. R.G.J. Welbergen en in het openbaar uitgesproken op

9 augustus 2006 in tegenwoordigheid van mr. L.M.A. Hansen als griffier.

Tegen deze uitspraak staat ingevolge het bepaalde in artikel 120 van de Vw 2000 geen gewoon rechtsmiddel open.

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature