Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Regulier / ambtshalve beslissing / tijdsverloop / artikel 3.77 Vb 2000 / artikel 1F VSV.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser op grond van artikel 3.77 Vb 2000 niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “tijdsverloop in de asielprocedure”. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft verwezen naar artikelen die zien op de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige” terwijl eiser een beroep heeft gedaan op de beperking “tijdsverloop in de asielprocedure”.

Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft verwezen naar artikel 3.6, onder b, Vb 2000, nu dit onderdeel niet ziet op de juiste beperking én dit onderdeel bij besluit van 10 september 2003 is komen te vervallen. Voorts heeft verweerder erkend dat in het bestreden besluit de weigering ten onrechte is gebaseerd op artikel 3.77 Vb 2000 , nu er in het onderhavige geval sprake is van een ambtshalve beslissing en geen aanvraag. De rechtbank onderschrijft niet het standpunt van verweerder dat het bestreden besluit de rechtelijke toets toch kan doorstaan nu door middel van de verwijzing naar het beleid de juiste juridische grondslag is opgenomen. Verweerder heeft verwezen naar het beleid in paragraaf C2/9.3, B1/2.2.4 en C1/5.13.3 Vc 2000. In die laatste paragraaf is bepaald dat indien artikel 1F VSV van toepassing is de vreemdeling op grond van artikel 3.77, Vb 2000 , evenmin in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier. Nu in het toepasselijke beleid opnieuw wordt verwezen naar artikel 3.77 Vb 2000 , ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank een juiste juridische grondslag voor de weigering. Beroep gegrond.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE

Vreemdelingenkamer

Nevenzittingsplaats Arnhem

Registratienummer: Awb 06/1933

Datum uitspraak: 22 juni 2006

Uitspraak

ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000)

inzake

[eiser] ,

geboren op [datum] 1969,

v-nummer [nummer] ,

van Iraanse nationaliteit,

eiser,

gemachtigde mr. R. Hijma,

tegen

de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),

verweerder,

vertegenwoordigd door mr. H. Verbaten,

ambtenaar in dienst van de IND.

Het procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2002 heeft verweerder ambtshalve beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “tijdsverloop in de asielprocedure”.

Eiser heeft daartegen op 7 augustus 2002 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 14 februari 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen op 14 maart 2003 beroep ingesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 29 september 2004 is het beroep van eiser gegrond verklaard.

Bij besluit van 11 mei 2005 heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Op 8 juni 2005 heeft eiser bezwaar ingesteld tegen dit besluit.

Het bezwaarschrift is op 22 december 2005 door verweerder, ter behandeling als beroepschrift, aan de rechtbank doorgezonden.

De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 23 mei 2006. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Strijbosch.

De beoordeling

1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb , dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.

2. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder het bezwaarschrift van eiser van 8 juni 2005 terecht aan de rechtbank heeft doorgezonden om dit aan te merken als beroepschrift, aangezien op het voorblad van het besluit van 11 mei 2005 een onjuiste rechtsmiddelenclausule tegen de ambtshalve onthouding van een verblijfsvergunning regulier was vermeld.

3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser op grond van artikel 3.77 van het Vb 2000 niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 3.6, onder c, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, juncto artikel 3.56 van het Vb 2000 . Ingevolge C2 /9.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, in onderlinge samenhang met B1/2.2.4 van de Vc 2000 komt eiser, volgens verweerder, evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 3.6, onder b, van het Vb 2000 . Verweerder heeft verwezen naar C2 /9.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, waarin is bepaald dat de omstandigheid dat een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid als een contra-indicatie geldt. Voorts heeft verweerder verwezen naar C1/5.13.3 van de Vc 2000, waaruit blijkt dat indien er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag , deze vreemdeling op grond van artikel 3.77 van het Vb 2000 niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier. Aangezien de aanvraag van eiser om toelating als vluchteling is afgewezen vanwege de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag komt eiser evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier.

4. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hem ten onrechte een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “tijdsverloop in de asielprocedure” is onthouden. Verweerder heeft zich ten onrechte gebaseerd op artikel 3.77 van het Vb 2000 , nu er in casu geen sprake is van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning maar van een ambtshalve beslissing. Eiser bestrijdt verder dat door de verwijzing van verweerder naar het beleid de juiste juridische grondslag is genoemd. Derhalve is het besluit onvoldoende gemotiveerd.

5. In geschil is of verweerder op juiste gronden aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 , onder de beperking “tijdsverloop in de asielprocedure” (hierna: driejarenbeleid) heeft onthouden.

6. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft verwezen naar de artikelen 3.6, onder c (oud), artikel 3.56 van het Vb 2000 , nu deze artikelen zien op de ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling” en eiser daar geen beroep op heeft gedaan. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder dit bevestigd en aangegeven dat dit een kennelijke verschrijving is geweest.

7. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit heeft verwezen naar artikel 3.6, onder b, van het Vb 2000 . Voor zover verweerder heeft bedoeld dat eiser niet in aanmerking komt voor de ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf als minderjarige alleenstaande vreemdeling” is dit artikel niet van toepassing omdat zoals hierboven reeds is overwogen eiser geen beroep op die beperking heeft gedaan. Voor zover verweerder heeft bedoeld dat eiser op grond van artikel 3.6, onder b, van de Vw 2000 (oud) niet in aanmerking komt voor de ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “tijdsverloop in de asielprocedure”, wijst de rechtbank erop dat bij besluit van 10 september 2003 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met het vervallen van het driejarenbeleid en enkele andere onderwerpen, het onderdeel onder b van artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 is komen te vervallen. Nu het bestreden besluit dateert van na deze wijziging heeft verweerder de onthouding van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “tijdsverloop in de asielprocedure” niet kunnen baseren op dit artikel.

8. Voorts stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat artikel 3.77 van het Vb 2000 niet van toepassing is, gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 14 juni 2004 (JV 2004/318). In die uitspraak is bepaald dat artikel 3.77 van het Vb 2000 betrekking heeft op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning en dat dit artikel niet van toepassing is in het geval van een ambtshalve beslissing.

9. In het verweerschrift heeft verweerder zich vervolgens op het standpunt gesteld dat artikel 3.77 van het Vb 2000 weliswaar niet van toepassing is, maar dat desalniettemin het bestreden besluit de rechtelijke toets kan doorstaan nu door middel van de verwijzing naar het beleid de juiste juridische grondslag is opgenomen en deze grondslag de onthouding van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “tijdsverloop in de asielprocedure” zelfstandig kan dragen. De rechtbank volgt dit niet. Daarvoor is het volgende redengevend. In paragraaf C2/9.3 van de Vc 2000, dat handelt over de contra-indicaties die gelden bij aanvragen op grond van het (oude) driejarenbeleid, wordt verwezen naar het algemene beleid inzake de weigering van verblijf bij gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid zoals neergelegd in paragraaf B1/2.2.4 van de Vc 2000. Hierin is bepaald dat ingevolge artikel 16, eerste lid, onder d, van de Vw 2000 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 wordt afgewezen, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Op grond van artikel 16, tweede lid, Vw 2000 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.77 en 3.78 van het Vb 2000 . Indien artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is wordt verwezen naar paragraaf C1 /5.13.3 van de Vc 2000. In die paragraaf is neergelegd dat indien artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is de vreemdeling op grond van artikel 3.77 van het Vb 2000 evenmin in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier. Nu in het toepasselijke beleid wederom wordt verwezen naar artikel 3.77 van het Vb 2000 als grondslag voor de afwijzing van een verblijfsvergunning regulier, hetgeen volgens de Afdeling niet mogelijk is bij een ambtshalve beslissing, ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank een juiste juridische grondslag voor de ambtshalve onthouding van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “tijdsverloop in de asielprocedure”.

10. Derhalve is het beroep gegrond wegens schending van het motiveringsvereiste (artikel 3:46 van de Awb). Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Voorts bestaat aanleiding de Staat aan te wijzen als de rechtspersoon die aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.

De beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het besluit van 14 februari 2003;

draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan eiser;

wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om aan eiser € 138,00 te betalen ter vergoeding van het door hem betaalde griffierecht.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Gielissen en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2006 in tegenwoordigheid van mr. N.G.M. Roothans als griffier.

de griffier? de rechter

Rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature