Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Intrekking verblijfsvergunning regulier / ongewenstverklaring / nationale veiligheid / ambtsbericht AIVD / vergewisplicht.

De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het ambtsbericht van de AIVD is aan te merken als een deskundigenbericht. Verweerder mag op grond van vaste jurisprudentie van de ABRS de AIVD-informatie aan haar besluiten ten grondslag leggen indien die informatie op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is verschaft, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen waaraan deze informatie is ontleend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de informatie in het ambtsbericht uiterst summier en weinig concreet is, in tegenstelling tot de informatie zoals die naar voren komt in de ambtsberichten in de zaak van de Eindhovense imam. Voorts acht de voorzieningenrechter de constatering dat verzoeker aliassen heeft gebruikt, contacten onderhield met twee personen die volgens de AIVD een gevaar vormen voor de nationale veiligheid en verzoeker tenminste éénmaal een vals document heeft veiliggesteld, zonder nadere (feitelijke) adstructie onvoldoende voor de conclusie dat verzoeker een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bovendien is de stelling dat verzoeker personen geronseld heeft voor de jihad en gelieerd was aan netwerken van radicale moslims niet inzichtelijk. Uit het ambtsbericht blijkt niet op welke feiten deze conclusies zijn gebaseerd. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich er vooraf van had dienen te vergewissen of de in het ambtsbericht genoemde conclusies worden gedragen door de daaraan ten grondslag liggende informatie. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het gaat om voor verzoeker belastende beschikkingen en het juist gelet op de zeer summiere en weinig concrete informatie bijzonder moeilijk is voor verzoeker zich daar concreet tegen te verweren, terwijl verzoeker bovendien geen inzage kan krijgen in de onderliggende stukken. De vergewisplicht betekent overigens niet dat verweerder het werk van de AIVD over moet doen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder nadere informatie bij de AIVD had moeten opvragen en, voor zover mogelijk gelet op de hier relevante belangen, aan verzoeker had moeten verstrekken. Nu niet aan de vergewisplicht is voldaan en verweerder heeft nagelaten nadere informatie van de AIVD op te vragen en voor zover mogelijk te verstrekken, zijn de besluiten in zoverre in strijd met artikel 3:2 Awb tot stand gekomen. Het betreft evenwel gebreken die door verweerder in de te nemen besluiten op bezwaar geheeld kunnen worden door het alsnog uitvoeren van een REK-check en het nader adstrueren van de in het ambtsbericht vervatte conclusies. Derhalve is op voorhand niet uit te sluiten dat de besluiten op bezwaar in rechte stand zullen kunnen houden.

Uitspraak



RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE

ZITTINGHOUDENDE TE ’S-HERTOGENBOSCH

sector bestuursrecht

voorzieningenrechter

UITSPRAAK

Zaaknummers : AWB 05/31820

AWB 05/33230

Datum uitspraak: 11 augustus 2005

Uitspraak inzake de verzoeken om voorlopige voorzieningen in het geschil tussen:

A te B, verzoeker;

gemachtigden mr. P.J. Schüller en mr. N.M. van Wersch, beiden advocaat te Amsterdam,

en

de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ’s-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te 's-Gravenhage.

I. PROCESVERLOOP

Op 27 mei 2005 heeft de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna te noemen: AIVD) met betrekking tot verzoeker een individueel ambtsbericht uitgebracht (kenmerk: 2367125/01). Daarin concludeert de AIVD dat verzoeker een gevaar oplevert voor de nationale veiligheid.

Verweerder heeft op 9 juni 2005 schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen om de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking “gezinshereniging bij echtgenote C” in te trekken, alsmede om hem ongewenst te verklaren. Bij brief van 17 juni 2005 heeft verzoeker zijn zienswijze naar voren gebracht.

Bij besluit van 7 juli 2005, aan verzoeker uitgereikt op 13 juli 2005, heeft verweerder de verblijfsvergunning van verzoeker ingetrokken. Bij besluit van 8 juli 2005, eveneens aan verzoeker uitgereikt op 13 juli 2005, heeft verweerder verzoeker ongewenst verklaard. Bij gelegenheid van de uitreiking van deze besluiten is verzoeker aangehouden en in vreemdelingenbewaring gesteld.

Op 13 juli 2005 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat de rechtsgevolgen van zowel de ongewenstverklaring als de intrekking van de verblijfsvergunning worden opgeschort totdat op de bezwaarschriften is beslist.

Tegen de besluiten van 7 juli 2005 en 8 juli 2005 heeft verzoeker bij afzonderlijke brieven van 14 juli 2005 bezwaar gemaakt bij verweerder.

Bij faxberichten van 25 juli 2005 heeft verzoeker de gronden van bezwaar en de verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden.

Bij faxberichten van 27 juli 2005 hebben verzoeker en verweerder nog nadere stukken aan de voorzieningenrechter doen toekomen.

De verzoeken om een voorlopige voorziening zijn behandeld ter zitting van 28 juli 2005 waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn beide gemachtigden. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te ’s-Gravenhage. Als tolk was (een gedeelte van de zitting) aanwezig de heer B. Arabi.

II. OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter desgevraagd hangende bezwaar een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is een voorlopig oordeel waaraan de rechter in de bodemprocedure niet is gebonden.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

Verweerder heeft de intrekking van verzoekers verblijfsvergunning en zijn ongewenstverklaring gebaseerd op het ambtsbericht van de AIVD waarin vermeld wordt dat verzoeker een gevaar voor de nationale veiligheid vormt.

De tekst van het ambtsbericht luidt als volgt:

“In het kader van zijn wettelijke taakuitvoering is de AIVD bekend geworden dat:

de Algerijn A, geboren op [...] 1968 te D (Algerije), alias A ([...] 1964) alias A, alias A (A), alias A (A), contacten onderhoudt met radicale moslims en netwerken van radicale moslims en dat hij betrokken is bij faciliterende activiteiten ten behoeve van de internationale gewelddadige jihad.

A stond in goed contact met E, geboren op [...] 1972 te Tripoli (Libië), een radicale moslim. Over E berichtte de AIVD al eerder aan de IND in een ambtsbericht van 9 februari 2005 kenmerk 2301761/01, dat hij een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

A stond ook in goed contact met F, geboren op [...] 1977 te G, Algiers (Algerije). F maakte deel uit van een netwerk dat zich bezig hield met ondersteunende activiteiten voor de internationale jihad, evenals het propageren, plannen en daadwerkelijk aanwenden van geweld ten behoeve van de internationale jihad. F regelde o.a. onderdak en papieren voor broeders uit dit netwerk. F zit momenteel in Frankrijk in voorlopige hechtenis, vanwege beschuldiging van betrokkenheid bij terrorisme.

Bovendien is A gelieerd aan netwerken van radicale moslims. Binnen één daarvan stelde hij ten minste éénmaal valse documenten veilig. Andere faciliterende activiteiten van A betroffen ronseling en selectie van personen voor de internationale gewelddadige jihad. Gezien A's contacten met radicale islamitische personen en netwerken en activiteiten kan hij beschouwd worden als een extremistische islamist en staat hij positief tegenover de gewelddadige jihad, welke hij ten minste indirect daadwerkelijk heeft ondersteund.

De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst concludeert dat A een gevaar oplevert voor de nationale veiligheid.”

Niet in geschil is dat de intrekking van een verblijfsvergunning en ongewenstverklaring mogelijk is indien de betrokkene een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Wel in geschil is of verweerder zich op de AIVD-informatie mag baseren zonder zich er vooraf van te vergewissen of die informatie (kort gezegd) zorgvuldig tot stand is gekomen. Voorts is in geschil of verweerder, daar waar eiser de inhoud van de AIVD-informatie betwist, gehouden is nadere informatie van de AIVD bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op te vragen.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

Op grond van artikel 3:2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Wanneer verweerder een individueel ambtsbericht aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, kan dit ambtsbericht op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) worden aangemerkt als een deskundigenbericht aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Dit deskundigenadvies dient op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen waaraan deze informatie is ontleend. Als aan die eisen is voldaan mag verweerder bij zijn besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van die informatie. Verweerder dient zich er derhalve in het kader van de voorbereiding van een besluit van te vergewissen op welke wijze de verstrekte informatie tot stand gekomen is, welke concrete feiten aan die informatie ten grondslag liggen en of die feiten de daarop gebaseerde conclusies kunnen dragen. Pas wanneer verweerder aan deze vergewisplicht (de zogenaamde REK-check) heeft voldaan, mag verweerder de informatie bij zijn besluitvorming betrekken.

Indien het gaat om een voor de betrokkene belastende beschikking dient het bestuursorgaan op grond van artikel 3:2 van de Awb voldoende feiten te stellen die de belastende beschikking rechtvaardigen en die feiten zonodig aan de hand van concrete gegevens aannemelijk te maken.

Verweerder heeft de besluiten tot intrekking van verzoekers verblijfsvergunning en tot ongewenstverklaring gebaseerd op het door de AIVD uitgebrachte individueel ambtsbericht van 27 mei 2005 waarin wordt geconcludeerd dat verzoeker een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Verweerder stelt dat hij niet gehouden is zich er vooraf van te vergewissen of het ambtsbericht van de AIVD zorgvuldig tot stand is gekomen. Daartoe is aangevoerd dat de AIVD de bij uitstek deskundige organisatie is in zaken van nationale veiligheid en dat de AIVD een wettelijke taak heeft als neergelegd in de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 (hierna: de WIV). Verweerder heeft niet de deskundigheid om het werk van de AIVD over te doen. Bovendien is de AIVD gehouden tot geheimhouding van de geraadpleegde bronnen en de gehanteerde onderzoeksmethoden. Pas als door de betrokkene concrete aanknopingspunten worden aangevoerd die leiden tot twijfel aan juistheid of volledigheid van de door de AIVD verstrekte informatie is verweerder gehouden de onderliggende stukken van de AIVD op te vragen danwel de AIVD om nadere informatie te vragen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder gewezen op de uitspraken van de ABRS van 9 juni 2004 (200402176/1) en van 14 juni 2004 (200402186/1). Verzoeker heeft volgens verweerder dergelijke aanknopingspunten niet naar voren gebracht zodat verweerder ook niet gehouden was nadere informatie op te vragen of te verstrekken.

Dat betekent, aldus verweerder, evenwel niet dat AIVD-informatie niet getoetst kan worden. Blijkens het arrest van het Europese Hof voor de rechten van de Mens van 20 juni 2002, JV 2002/239, moet tenminste een onafhankelijke controle van die informatie mogelijk zijn. De WIV voorziet in artikel 87 in samenhang met de artikelen 8:29 juncto 8:45 van de Awb in een dergelijke controle, waarbij - in afwijking van het bepaalde in de leden drie tot en met vijf van artikel 8:29 van de Awb - alleen de rechter kennis kan nemen van de onderliggende stukken.

Verzoeker heeft de juistheid en volledigheid van de AIVD-informatie onder aanvoering van argumenten betwist. In onder andere de zienswijze heeft hij gesteld weliswaar contact te hebben gehad met E en F, maar dit betrof toevallige contacten in de El Fourqaan-moskee te Eindhoven, waar hij dagelijks kwam om deel te nemen aan het gebed. Inhoudelijk hadden die contacten volgens verzoeker niets te maken met de door de AIVD in het ambtsbericht genoemde zaken. Van het in het ambtsbericht ‘veiligstellen van valse documenten’ weet verzoeker niets, tenzij wordt gedoeld op het valse document op naam van A dat verzoeker heeft gebruikt toen hij acht jaar geleden naar Nederland kwam om met behulp van het daarop vermelde sofinummer aan het werk te kunnen. Voorts ontkent verzoeker iets te maken te hebben gehad met ronseling en selectie van personen voor de internationale gewelddadige jihad. Verzoeker kan op geen enkele wijze bevroeden waarop de AIVD zijn informatie baseert. Wanneer in de El Fourqaan-moskee te Eindhoven zaken worden besproken die op dit moment actueel zijn in de samenleving en daarbij ook min of meer extreme meningen en standpunten worden ingenomen, betreft dat volgens verzoeker uitdrukkelijk niet zijn standpunt, omdat hij geen extreme standpunten heeft. Verzoeker leidt volgens hem met zijn gezin een normaal leven en verwerpt toepassing van ongeoorloofd geweld, in welke vorm dan ook, in een rechtsstaat.

Voorts heeft verzoeker bij brief van 18 juli 2005 aan verweerder verzocht om toezending van de brief c.q. vraagstelling van verweerder aan de AIVD en eventuele correspondentie met de Nederlandse ambassade c.q. het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Tevens heeft verzoeker verzocht om nadere informatie te mogen ontvangen omtrent het veiligstellen van valse documenten en de contacten met F. Dit alles teneinde de beschuldiging voor hem meer concreet te maken en verweer hiertegen mogelijk te maken.

De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is - en ook de voorzieningenrechter gaat daar vanuit - dat het ambtsbericht van de AIVD is aan te merken als een deskundigenbericht. Verweerder mag op grond van vaste jurisprudentie van de ABRS de AIVD-informatie aan haar besluiten ten grondslag leggen indien die informatie op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is verschaft, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen waaraan deze informatie is ontleend.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de informatie in het ambtsbericht uiterst summier en weinig concreet is, in tegenstelling tot de informatie zoals die (blijkens de door verzoeker overgelegde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittinghoudende te Amsterdam, van 15 juli 2005, AWB 05/27333) naar voren komt in de ambtsberichten in de zaak van de Eindhovense imam. Voorts acht de voorzieningenrechter de constatering dat verzoeker aliassen heeft gebruikt, contacten onderhield met twee personen die volgens de AIVD een gevaar vormen voor de nationale veiligheid en verzoeker tenminste éénmaal een vals document heeft veiliggesteld, zonder nadere (feitelijke) adstructie onvoldoende voor de conclusie dat verzoeker een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bovendien is de stelling dat verzoeker personen geronseld heeft voor de jihad en gelieerd was aan netwerken van radicale moslims niet inzichtelijk. Uit het ambtsbericht blijkt niet - ook niet summier - op welke feiten deze conclusies zijn gebaseerd.

Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich er vooraf van had dienen te vergewissen of de in het ambtsbericht genoemde conclusies worden gedragen door de daaraan ten grondslag liggende informatie. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het gaat om voor verzoeker belastende beschikkingen en het juist gelet op de zeer summiere en weinig concrete informatie bijzonder moeilijk is voor verzoeker zich daar concreet tegen te verweren, terwijl verzoeker bovendien geen inzage kan krijgen in de onderliggende stukken. De vergewisplicht betekent overigens, anders dan verweerder stelt, (uiteraard) niet dat verweerder het werk van de AIVD over moet doen.

Voorts is de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande en naar aanleiding van de door verzoeker tegen de AIVD-informatie ingebrachte argumenten, van oordeel dat verweerder nadere informatie bij de AIVD had moeten opvragen en, voor zover mogelijk gelet op de hier relevante belangen, aan verzoeker had moeten verstrekken.

Bij bovengenoemd oordeel inzake de vergewisplicht van verweerder (de REK-check) neemt de voorzieningenrechter tevens in aanmerking dat artikel 87 van de WIV verweerder ook de mogelijkheid biedt om inzage te krijgen in de onderliggende stukken, waartoe verweerder in 2003 een convenant met de AIVD heeft gesloten. Dat tot op heden nog geen personen zijn aangewezen die de daartoe vereiste “special clearance” hebben, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel nu dit voor rekening en risico van verweerder dient te komen.

Dat de uitspraken van de ABRS van 9 juni 2004 en 14 juni 2004 tot een ander oordeel zouden moeten leiden, volgt de voorzieningenrechter niet. Daartoe merkt de voorzieningenrechter op dat in de desbetreffende zaken reeds uit het individueel ambtsbericht zelf bleek door wie het onderzoek was verricht, welke bronnen waren geraadpleegd en welke onderzoeksmethoden en onderzoekstechnieken waren gehanteerd. Inzage in de onderliggende stukken alvorens tot besluitvorming over te gaan, was gelet daarop niet aan de orde.

Ook het arrest van het EHRM van 20 juni 2002 leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt overwogen dat het EHRM in de betreffende zaak naar het oordeel van de voorzieningenrechter een minimale beschermingsvoorwaarde heeft geformuleerd in een zaak waarin op grond van de betreffende nationale (Bulgaarse) wetgeving geen enkel (rechts)middel tegen de intrekking van een verblijfsvergunning en de daarop volgende uitzetting openstond. Dit arrest laat echter onverlet dat verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van (Nederlandse) nationale wetgeving en jurisprudentie een vergewisplicht heeft, die - ten opzichte van de zaak waar het EHRM over oordeelde - aan de betrokkene een extra waarborg biedt.

Verweerders betoog dat de voorzieningenrechter zelf op grond van artikel 8:29 van de Awb de onderliggende stukken kan opvragen miskent dat, zoals hiervoor is aangegeven, het bestuursorgaan gelet op artikel 3:2 van de Awb een eigen verantwoordelijkheid heeft om zich er van te vergewissen of de voorhanden zijnde informatie juist en toereikend is om ingrijpende beslissingen als de onderhavige op te baseren. Artikel 8:29 van de Awb heeft niet de strekking om onzorgvuldig handelen door verweerder op dit punt te sauveren.

Nu niet aan de vergewisplicht is voldaan en verweerder heeft nagelaten nadere informatie van de AIVD op te vragen en voor zover mogelijk te verstrekken, zijn de besluiten in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand zijn gekomen. Het betreft evenwel gebreken die door verweerder in de te nemen besluiten op bezwaar geheeld kunnen worden door het alsnog uitvoeren van een REK-check en het nader adstrueren van de in het ambtsbericht vervatte conclusies. Derhalve is op voorhand niet uit te sluiten dat de besluiten op bezwaar in rechte stand zullen kunnen houden.

Gelet daarop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verweerder bij niet-opschorting van de rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring en de intrekking van de verblijfsvergunning zwaarder weegt dan het belang van verzoeker. Derhalve zal de verzochte opschorting van de rechtsgevolgen van beide beschikkingen worden afgewezen. Daarmee is voortzetting van de inbewaringstelling van verzoeker mogelijk.

Nu uit het summiere ambtsbericht van de AIVD niet blijkt dat verzoeker een acute bedreiging voor de nationale veiligheid vormt en bovendien voortzetting van de inbewaringstelling mogelijk is, weegt vooralsnog het belang van verzoeker om niet te worden uitgezet totdat op de bezwaarschriften is beslist, zwaarder dan het belang van verweerder. Daarbij merkt de voorzieningenrechter voorts nog op dat verweerder kan bewerkstelligen dat spoedig op verzoekers bezwaren wordt beslist. De voorzieningenrechter zal derhalve de voorlopige voorziening treffen als hierna omschreven.

Aan hetgeen verder namens verzoeker nog is aangevoerd en hetgeen daartegen door verweerder is ingebracht komt de voorzieningenrechter thans niet meer toe.

De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van onderhavige verzoeken redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van het bepaalde in bet Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten (voor de samenhangende zaken) vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van samenhangende verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij de waarde per punt € 322,- bedraagt met wegingsfactor 1). Deze kosten dienen te worden vergoed door de Staat der Nederlanden. Aangezien ten behoeve van verzoeker toevoegingen zijn verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.

Tevens zal de voorzieningenrechter bepalen dat het door verzoeker betaalde griffierecht in beide zaken dient te worden vergoed door de Staat der Nederlanden.

Mitsdien wordt beslist als volgt.

III. BESLISSING

De voorzieningenrechter:

- verbiedt verweerder over te gaan tot uitzetting van verzoeker totdat op de bezwaarschriften tegen de ongewenstverklaring en de intrekking van verzoekers verblijfsvergunning is beslist;

- wijst het meer en anders verzochte af;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,- te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te betalen aan de griffier;

- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan verzoeker de griffierechten van totaal € 276,- (2x € 138,-) vergoedt.

Aldus gedaan door mr. J. van der Weij als voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.M. de Kruif als griffier op 11 augustus 2005.

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Afschriften verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature