Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

SAMENVATTING

Indiening aanvraag / mvv-vereiste. Eiseres heeft zich op 1 december 1998 gemeld bij de Dienst vreemdelingenpolitie met het voornemen een aanvraag om verlening van een vtv te doen. Zij was niet in het bezit van de bij de aanvraag te overleggen bescheiden. Aan eiseres is een blanco aanvraagformulier (met een daarbij behorende lijst van benodigde bescheiden) uitgereikt met daarop een stempel met de datum van uitreiking, teneinde dit in te vullen en terug te sturen of op een later tijdstip te overleggen. Het ondertekende aanvraagformulier is op 12 februari 1999 door de Dienst vreemdelingenpolitie ontvangen. Door de gevolgde werkwijze is niet een gerechtvaardigd vertrouwen opgewekt dat eiseres op 1 december 1998 een aanvraag heeft gedaan. De zorgvuldigheid vergt voorts niet dat de Dienst vreemdelingenpolitie eiseres had moeten wijzen op de mogelijkheid om, de naderende datum van invoering van het mvv-vereiste indachtig, desnoods een niet-volledige aanvraag te doen. Beroep ongegrond.

Uitspraak



Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage

zittinghoudende te Amsterdam

Sector Bestuursrecht

enkelvoudige kamer

Uitspraak

artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)

jo artikel 33a Vreemdelingenwet ( Vw )

reg.nr.: AWB 99/9328 VRWET

inzake : A, wonende te B, eiseres,

tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

1. Eiseres, geboren op [...] 1960, bezit de Surinaamse nationaliteit. Zij verblijft sedert 20 november 1998 als vreemdeling in de zin van de Vw in Nederland.

Op 12 februari 1999 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel: verblijf bij Nederlandse partner C. Bij besluit van 13

april 1999 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Eiseres heeft tegen dit besluit bij bezwaarschrift van 23 april 1999 bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 14 juni 1999. Het

bezwaar is bij besluit van 22 juli 1999 ongegrond verklaard.

2. Bij beroepschrift van 11 augustus 1999 heeft eiseres tegen dit afwijzende besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op 3 februari 2000 zijn de op

de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 17 augustus 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2000. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S.D. Lugt, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L.J.J.

Stams, gemachtigde, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. Tevens was ter zitting aanwezig C.

4. Het onderzoek is ter zitting met toepassing van artikel 8:64 van de Awb geschorst teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen de rechtbank nadere informatie te doen toekomen. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om

zonder nadere zitting uitspraak te doen.

5. Bij brief van 26 september 2000 heeft eiseres de rechtbank de ter zitting gevraagde informatie doen toekomen. Bij brief van 6 oktober 2000 heeft verweerder gereageerd op voornoemde brief van eiseres. Bij brief van 6 oktober 2000

heeft eiseres hierop gereageerd.

6. Aangezien bij de voorbereiding van de uitspraak is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest heeft de rechtbank het onderzoek op 19 oktober 2000 heropend teneinde nadere inlichtingen in te winnen.

Bij brief van 11 december 2000 heeft de rechtbank verweerder een aantal vragen voorgelegd. Bij brief van 8 januari 2001 heeft verweerder deze vragen beantwoord. Eiseres heeft hierop bij brief van 10 januari 2001 gereageerd.

II. OVERWEGINGEN

1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.

2. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.

Eiseres heeft zich op 1 december 1998 gemeld bij de Dienst Vreemdelingenpolitie te B. Daar is haar een aanvraagformulier om verlening van een vergunning tot verblijf uitgereikt waarop een stempel is geplaatst met de datum 1 december

1998.

Op 12 februari 1999 heeft deze dienst het ingevulde aanvraagformulier terugontvangen. Bij brief van 9 maart 1999 is eiseres gevorderd om op 13 april 1999 in persoon bij deze dienst te verschijnen. Hierbij is eiseres tevens in de

gelegenheid gesteld om vóór 13 april 1999 aan te tonen dat zij in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), dan wel dat zij behoort tot een van de categorieën die is vrijgesteld van het mvv-vereiste. Bij

besluit van 13 april 1999 is de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiseres niet in het bezit was van een geldige mvv en zij niet behoort tot een van de categorieën die is vrijgesteld van het mvv-vereiste.

3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat eiseres zich op

1 december 1998 bij de Dienst Vreemdelingenpolitie heeft gemeld teneinde een aanvraag in te dienen voor verlening van een vergunning tot verblijf niet leidt tot het oordeel dat het mvv-vereiste niet aan eiseres kan worden

tegengeworpen. In een faxbericht van 20 december 2000 van de Dienst Vreemdelingenpolitie wordt uiteengezet dat een vreemdeling die te kennen geeft een vergunning tot verblijf te willen aanvragen, een blanco aanvraagformulier (met

een daarbij behorende lijst van benodigde bescheiden terzake het door de vreemdeling aangegeven doel) wordt uitgereikt, waarop een stempel met de datum van uitreiking is geplaatst. Het doel van de stempel is om aan te geven op welk

moment de vreemdeling er voor het eerst op is gewezen welke bescheiden bij een eventuele aanvraag dienen te worden overgelegd. De aanvraag wordt aangemerkt als zijnde ingediend op het moment dat het aanvraagformulier ingevuld en

ondertekend aan de dienst wordt aangeboden. De datum van ontvangst wordt eveneens geplaatst op het formulier.

Eiseres heeft zich, volgens deze dienst, op 1 december 1998 met een toeristenvisum gemeld. Zij heeft op die datum een aanvraagformulier voor de verlening van een vergunning tot verblijf meegekregen.

De gevolgen van de omstandigheid dat eiseres het aan haar uitgereikte aanvraagformulier niet binnen 10 dagen na 1 december 1998 heeft ingediend, maar eerst in februari 1999, dienen voor rekening van eiseres te blijven. Eiseres heeft

niet aannemelijk gemaakt dat zij op 1 december 1998 door genoemde dienst niet in staat is gesteld om een aanvraag in te dienen. Niet is gebleken dat eiseres een klacht heeft ingediend bij de korpschef van de politieregio

Amsterdam-Amstelland. Dat de Dienst Vreemdelingenpolitie vanwege de uitreiking van het aanvraagformulier het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat eiseres op die dag een aanvraag heeft ingediend kan niet worden gevolgd. Niet

kan worden gesteld dat het moment van toesturen of overhandigen van aanvraagformulieren kan worden aangemerkt als het moment waarop sprake is van het indienen van een aanvraag of het in behandeling nemen van een aanvraag. Het moment

van indienen is bepalend. Verweerder wijst er op dat een aanvraag schriftelijk moet worden ingediend. Eiseres behoefde, gelet op de publicatie in de Staatscourant, nummer 228, van 27 november 1998 niet op de hoogte te worden

gesteld van de naderende mvv-plicht. Verweerder mag ervan uitgaan dat eiseres vanaf dat moment bekend was, althans bekend had moeten zijn, met de bedoelde wetswijziging.

4. Eiseres heeft aangevoerd dat het mvv-vereiste niet aan haar kan worden tegengeworpen omdat zij zich vóór de invoering van het wettelijk mvv-vereiste op 11 december 1998, te weten op 1 december 1998, heeft aangemeld bij de Dienst

Vreemdelingenpolitie te B, alwaar zij te kennen heeft gegeven dat zij een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf wilde indienen. Eiseres was van de invoering van het wettelijk mvv-vereiste op de hoogte, was vanwege de

stakingen in Suriname niet in het bezit van de benodigde documenten, maar wilde niet dat haar aanvraag als gevolg van deze stakingen in de problemen zou komen. De Dienst Vreemdelingenpolitie heeft eiseres ten onrechte niet in de

gelegenheid gesteld om een aanvraag in te dienen en heeft haar ten onrechte geen redelijke termijn gegeven voor het aanvullen van de stukken. Eiseres is van mening dat verweerder een zekere mate van zorgvuldigheid moet betrachten om

het aantal gedupeerden bij de overgang naar een nieuw systeem zo gering mogelijk te houden en dat gedupeerden een zeker voordeel van de twijfel moeten krijgen. Eiseres heeft zich voor de ontvangst van de afwijzing niet gerealiseerd

dat de datum van ondertekening van de aanvraag een probleem zou gaan vormen. Nu aan eiseres op 1 december 1998 een aanvraagformulier voor de verlening van een vergunning tot verblijf is uitgereikt, waarop een stempel is geplaatst

met de datum 1 december 1998, is bij eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij op die datum een aanvraag heeft ingediend en dat zij de benodigde bescheiden in aanvulling op deze aanvraag later zou kunnen overleggen. Aan

eiseres is op 1 december 1998 niet meegedeeld dat de aanvraag niet op deze datum is gedaan.

Nu er geen aantekeningen van haar bezoek op 1 december 1998 zijn gemaakt in haar dossier bij de Dienst Vreemdelingenpolitie, kan deze dienst ook geen uitspraken doen over de gang van zaken op die datum. Derhalve moet van de

verklaringen van eiseres worden uitgegaan. Het bevreemdt dat de Dienst Vreemdelingenpolitie het aanvraagformulier van een datum voorziet, nu deze datum niet als aanvraagdatum wordt beschouwd. De aanvraag moet eveneens in behandeling

worden genomen, indien op grond van het door verweerder ingebrachte faxbericht van de Dienst Vreemdelingenpolitie wordt geoordeeld dat eiseres er op is gewezen welke bescheiden bij een eventuele aanvraag moeten worden overgelegd,

waardoor eiseres had moeten begrijpen dat zij de aanvraag nog niet had gedaan op 1 december 1998. Eiseres is dan onjuist voorgelicht: er kan ook een niet-volledige aanvraag worden gedaan. Er is, nu eiseres verweten wordt dat zij

geen klacht heeft ingediend bij de Dienst Vreemdelingenpolitie, geen sprake van een zorgvuldige motivering. Voor eiseres is het financiëel gezien een zware belasting om zich te begeven naar Suriname om aldaar een mvv aan te vragen.

Zij kan voorts niet terugvallen op familieleden die haar in deze ondersteunen.

De rechtbank overweegt als volgt.

5. Ingevolge artikel 4:5 van de Awb kan een aanvraag buiten behandeling worden gesteld indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte

gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag

aan te vullen. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn

ongebruikt is verstreken.

6. In het eerste lid van artikel 16a van de Vw , in werking getreden op 11 december 1998, is bepaald dat een aanvraag om een vergunning tot verblijf slechts in behandeling wordt genomen indien de vreemdeling beschikt over een geldige

mvv, welke hij heeft aangevraagd bij en welke aan hem verstrekt is door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of van zijn bestendig verblijf. In het derde lid van dit artikel i s

een zestal categorieën van vreemdelingen genoemd die van het bezit van een mvv zijn vrijgesteld. Daarnaast is in artikel 52a van het Vreemdelingenbesluit (Vb), eveneens in werking getreden op 11 december 1998, nog een twaalftal

categoriën van vreemdelingen genoemd die van het bezit van een mvv zijn vrijgesteld. Verder kan krachtens artikel 16a, zesde lid, van de Vw in zeer bijzondere individuele gevallen voor het in behandeling nemen van een aanvraag om

toelating worden afgezien van het vereiste mvv-bezit. Dit is de zogeheten hardheidsclausule.

7. Naar het oordeel van de rechtbank leidt de omstandigheid dat eiseres zich reeds op 1 december 1998 bij de Dienst Vreemdelingenpolitie te B heeft gemeld met het voornemen om een aanvraag om verlening van een vergunning tot

verblijf te doen niet tot de conclusie dat het op 11 december 1998 in werking getreden wettelijk mvv-vereiste niet van toepassing is en dat haar aanvraag derhalve, vanwege de omstandigheid dat zij niet in het bezit was van een mvv,

niet buiten behandeling had mogen worden gesteld. Ingevolge artikel 4:1 van de Awb dient een aanvraag schriftelijk te worden ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, tenzij bij wettelijk

voorschrift anders is bepaald. In artikel 4:2 van de Awb wordt vervolgens bepaald dat de aanvraag dient te worden ondertekend. Nergens uit de wet noch uit de vreemdelingencirculaire blijkt dat het moment waarop kenbaar wordt gemaakt

dat het voornemen bestaat om een aanvraag te doen dient te worden aangemerkt als het moment van aanvraag. Gelet op met name de informatie in het door verweerder ingebrachte faxbericht van de Dienst Vreemdelingenpolitie van 20

december 2000 kan niet geconcludeerd worden dat reeds op grond van de door deze dienst gevolgde werkwijze moet worden vastgesteld dat eiseres op 1 december 1998 ook een aanvraag heeft gedaan. Uit deze informatie leidt de rechtbank

af dat eiseres op die datum een aanvraagformulier is uitgereikt (met daarop een stempel met de datum van uitreiking), teneinde dit in te vullen en terug te sturen of op een later tijdstip te overleggen. Eerst op 12 februari 1999

heeft de Dienst Vreemdelingenpolitie de ingevulde en ondertekende aanvraag van eiseres ontvangen. Eerst op die datum kan de aanvraag dan ook worden geacht te zijn ingediend. De zorgvuldigheid vergt voorts niet dat de Dienst

Vreemdelingenpolitie eiseres had moeten wijzen op de mogelijkheid om, de naderende datum van invoering van het mvv-vereiste indachtig, desnoods een niet-volledige aanvraag in te dienen. Ingevolge artikel 4:5 van de Awb dient een

aanvrager weliswaar in de gelegenheid te worden gesteld om een aanvraag aan te vullen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte

gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het kan evenwel niet zo zijn dat de niet-volledige aanvraag tot uitgangspunt moet worden genomen. Naar het

oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Vreemdelingenpolitie door de gevolgde werkwijze niet een gerechtvaardigd vertrouwen bij eiseres opgewekt dat zij op 1 december 1998 een aanvraag heeft gedaan die op een later tijdstip zou

kunnen worden aangevuld met de ontbrekende stukken. De enkele stelling van eiseres dat zij, op grond van het geplaatste datumstempel daar vanuit kon gaan, is voor deze conclusie onvoldoende.

De stelling van eiseres dat zij vanwege het feit dat sprake is van een nieuwe wettelijk regeling het voordeel van de twijfel gegund moet worden, zeker gezien haar financiële situatie, deelt de rechtbank evenmin.

8. Nu de aanvraag wordt geacht te zijn ingediend op 12 februari 1999 en eiseres, ook nadat zij hiertoe bij brief van 9 maart 1999 tot 13 april 1999 in de gelegenheid is gesteld, geen geldige mvv heeft overgelegd, moet worden

beoordeeld of eiseres had moeten worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. De rechtbank constateert dat eiseres niet behoort tot één van de in artikel 16a, derde lid van de Vw en artikel 52a van het Vb genoemde categorie ën die zijn

vrijgesteld van het mvv-vereiste.

De rechtbank is voorts van oordeel dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet kan leiden tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de toepassing van artikel 16a, zesde lid, van de

Vw is beperkt tot zeer uitzonderlijke individuele gevallen. De door eiseres gestelde feiten en omstandigheden leiden niet tot de conclusie dat van een dergelijk uitzonderlijk geval sprake is.

9. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres met recht buiten behandeling heeft gesteld.

10. Voorts is niet gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.

11. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

12. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.

III. BESLISSING

De rechtbank

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2001, door mr. D. Radder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Wientjes, griffier.

Afschrift verzonden op: 13 maart 2001

Conc.: RW

Coll:

Bp: -

D: B

110497


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature