Uitspraak
locatie Rotterdam
zaaknummer: 10892330 CV EXPL 24-1598
datum uitspraak: 24 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
1 Erasmus GP S.à.r.l.,
gevestigd in Luxemburg,
2. Erasmus C.V.,
gevestigd in Amsterdam,
eiseressen,
gemachtigden: mr. S. Velthuizen en mr. A. van der Pol, advocaten te Rotterdam,
tegen
1 [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats 1],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagden,
gemachtigde: mr. M. de Kok, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘Erasmus’ en ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’ genoemd.
1 De procedure
1.1.Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
de dagvaarding van 15 januari 2024, met bijlagen;
de conclusie van antwoord met voorwaardelijke eis in reconventie, met bijlagen;
de door Erasmus overgelegde bijlagen 10 t/m 12;
de brief van 11 april 2024 van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], met bijlagen;
de spreekaantekeningen van de gemachtigden van Erasmus.
1.2.
Op 17 april 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig namens Erasmus [naam] (van [naam bedrijf]) met de gemachtigden van Erasmus. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn ter zitting verschenen met hun gemachtigde, de drie zoons, de dochter, een schoondochter en een nicht van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
2 De feiten
2.1.[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben sinds 15 februari 2002 de woning aan [adres] (de woning) gehuurd van de rechtsvoorganger van Erasmus. Erasmus is sinds 2019 eigenaar en de verhuurster van de woning. De woning betreft een portiekwoning op de tweede verdieping.
2.2.
Op 4 november 2023 is in de buurt van de woning op straat een zwaar explosief afgegaan.
2.3.Op grond van het noodbevel van 5 november 2023 van de burgemeester van Rotterdam is de woning voor de duur van één maand gesloten als gevolg van bedoelde explosie. Daardoor moesten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning onmiddellijk verlaten.
De burgemeester heeft de bevoegdheid om dit noodbevel te doen ontleend aan artikel 175 lid 1 van de Gemeentewet en het noodbevel gebaseerd op de inhoud van de politierapportage van 5 november 2023.
2.4.
Mr. S. Velthuizen heeft namens Erasmus in de brief van 7 november 2023 onder meer het volgende geschreven aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2]:
“Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming
Tussen u en cliënte bestaat/ bestond een huurovereenkomst aangaande (een deel van) de onroerende zaak gelegen aan [adres]. De zaak is evenwel gesloten op grond van een noodbevel, aangezien op of nabij het adres (een) (zwaar/ zware) explosie(f)(ven) is/ zijn afgegaan. Op grond van het voorgaande en op grond van de daardoor ontstane situatie ontbindt cliënte bij deze de huurovereenkomst (buiten rechte), dan wel zal zij ontbinding vorderen in rechte.
Cliënte sommeert u voorts, nádat de sluiting is opgeheven en indien en zodra dit veilig is, het (voorheen) gehuurde te ontruimen.”
2.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben vervolgens in kort geding gevorderd dat zij weer werden toegelaten tot de woning. In die procedure heeft Erasmus van haar kant gevorderd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om de woning te ontruimen. De kantonrechter heeft daarop bij vonnis van 6 februari 2024, vooruitlopend op een ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure, in kort geding beslist dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning moeten ontruimen.
2.6.
Erasmus heeft het kort geding vonnis betekend aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2], waarbij de ontruiming is aangezegd tegen 12 maart 2024. Het voorstel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om de uitspraak in de onderhavige bodemprocedure af te wachten is door Erasmus verworpen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben uiteindelijk de woning op 12 maart 2024 vrijwillig ontruimd.
2.7.
Ten tijde van de mondelinge behandeling op 17 april 2024 stond de woning nog leeg en was deze door Erasmus nog niet verhuurd aan een andere huurder. Volgens Erasmus was er nog aanvullende schade aangetroffen, die ook gemeld is bij de verzekeraar.
3 Het geschil
3.1.Erasmus vordert samengevat:
primair:
voor recht te verklaren dat de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning (buitengerechtelijk) is ontbonden;
subsidiair:
de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning te ontbinden;
zowel primair als subsidiair:
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot ontruiming van de woning, op straffe van een dwangsom;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen aan Erasmus te betalen de integrale kosten van de ontruiming, als zij niet vrijwillig aan de veroordeling tot ontruiming voldoen, met rente, dan wel een voorschot op deze kosten, dan wel (een voorschot op de) schadevergoeding, dan wel een bedrag van € 5.000,00;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen aan Erasmus te betalen € 800,97 per maand vanaf 1 november 2023, althans een andere gebruiksvergoeding of schadevergoeding;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen aan Erasmus te betalen € 800,97 per maand voor de periode van algehele ontruiming tot de dag dat de woning aan een derde is verhuurd, althans een andere schadevergoeding;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen aan Erasmus te betalen € 2.953,61 aan schadevergoeding en een vergoeding van verdere door Erasmus geleden schade;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten met rente;
het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn het niet eens met deze vorderingen en zij vorderen van hun kant de veroordeling van Erasmus om hen weer toegang te verlenen tot de woning, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van Erasmus in de kosten van deze procedure.
3.3.
De grondslagen van de vorderingen over en weer en de standpunten van partijen komen, voor zover van belang, in de beoordeling aan de orde.
4 De beoordeling
De huurovereenkomst is niet rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden.
4.1.Het uitgangspunt is dat een huurovereenkomst met betrekking tot woonruimte door de rechter moet worden ontbonden en dat ontbinding van een huurovereenkomst met betrekking tot een woning niet buitengerechtelijk mag plaatsvinden (artikel 7:231 lid 1 BW). Van dit uitgangspunt mag worden afgeweken als er - kort gezegd - sprake is van een burgemeestersluiting op grond van de Opiumwet, de Gemeentewet of de Woningwet (artikel 7:231 lid 2 BW). Met ingang van 1 januari 2024 is de wet gewijzigd. Tot 1 januari 2024 kon een buitengerechtelijke ontbinding niet gebaseerd worden op de situatie dat een burgemeestersluiting had plaatsgevonden vanwege een explosie in de nabijheid van het gehuurde. In deze zaak bestond op 7 november 2023, de dag dat namens Erasmus aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] werd medegedeeld dat Erasmus de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbond, de bevoegdheid tot de buitengerechtelijke ontbinding dus niet. Erasmus stelt dat vooruitlopend op de wetswijziging per 1 januari 2024 de buitengerechtelijke ontbinding mocht plaatsvinden en in stand moet blijven. De kantonrechter volgt Erasmus niet in dit standpunt. Naar het oordeel van de kantonrechter is het in strijd met de rechtszekerheid om de verhuurder bevoegdheden toe te kennen voordat deze formeel via inwerkingtreding van de wet zijn toegekend. De buitengerechtelijke ontbinding van 7 november 2023 heeft dan ook geen rechtsgevolg gekregen zodat de huurovereenkomst tussen partijen onverminderd is blijven bestaan. De verklaring voor recht dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk op geode gronden is ontbonden wordt dan ook afgewezen.
Toetsingskader gerechtelijke ontbinding
4.2.De huurovereenkomst kan door de kantonrechter worden ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 1 BW in verbinding met artikel 6:265 BW. Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW kan een overeenkomst ontbonden worden op basis van iedere tekortkoming van een partij bij die overeenkomst, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. In het kader van de toets aan de “tenzij-bepaling” moeten alle omstandigheden van het geval meegewogen worden.
De kantonrechter kan er vooralsnog niet van uitgaan dat de explosie was gericht tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en/of (één van) hun zoons 4.3. Dit brengt mee dat allereerst moet worden vastgesteld of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tekort zijn geschoten in hun verplichtingen om zich als goede huurders te gedragen. In dit geval bestaat die tekortkoming er volgens Erasmus uit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met hun gezin “een buitengewoon risicovolle en gevaarzettende situatie hebben veroorzaakt”. Erasmus vult dit standpunt in met de stelling dat de explosie voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en/of (één van) hun zoons, die bij de gemeente ingeschreven staan op het adres van de woning, was bedoeld, vanwege betrokkenheid van die twee zoons van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in het criminele circuit. Zij baseert deze stelling op wat er in het noodbevel staat over die twee zoons van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], namelijk dat zij diverse politieregistraties en strafrechtelijke antecedenten op hun naam hebben staan, én dat de politie ervan uitgaat dat de oorzaak van de aanslag in een crimineel conflict moet worden gezocht.
4.4.
Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zij, en ook hun zoons, niets te maken met de explosie. In dit kader is op de zitting ter sprake gekomen dat de dader(s) niet is/zijn gepakt en mede daardoor niets bekend is over de motieven van de dader(s). Tevens hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erop gewezen dat, mede gelet op de plek van de explosie op straat, (niet pal voor de voordeur van hun woning, maar een stukje verder) niet geconcludeerd kan worden dat de woning van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het doelwit was van de explosie. Daar komt bij dat volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] één van de zoons, die op het adres van de woning staat ingeschreven, niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft, maar op een ander adres.
4.5.
Erasmus heeft ook nog naar voren gebracht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en hun kinderen weigeren om aangifte te doen en een verklaring bij de politie af te leggen, maar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben dit betwist. Volgens hen hebben de twee zoons die op het adres van de woning ingeschreven staan wel degelijk verklaringen bij de politie afgelegd en hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zelf aangifte bij de politie gedaan. Ter onderbouwing van deze laatste stelling hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het proces-verbaal van aangifte van 9 november 2023 overgelegd.
4.6.
De kantonrechter heeft begrip voor het vermoeden van Erasmus, maar is het met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] eens dat op dit moment onvoldoende (concrete en specifieke) informatie voorhanden is om te concluderen dat duidelijk is dat de explosie gericht was tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en/of (één van) hun zoons. Anders dan in het kort geding moet dat in deze bodemprocedure wel komen vast te staan. De voorzieningenrechter heeft in het kort geding vonnis voldoende aannemelijk geacht dat de explosie een gerichte aanslag was op de woning van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] omdat twee jongens met scooterhelmen op, zich kort voor de explosie verdacht gedroegen op straat en naar boven keken naar de woning van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Tijdens de zitting op 17 april 2024 is namens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onweersproken gesteld dat [gedaagde 1] kort voor de explosie haar echtgenoot [gedaagde 2], die buiten een sigaret stond te roken, vanuit het raam naar boven geroepen heeft. Niet uit te sluiten valt dat dat de reden is geweest dat de beide jongens naar boven hebben gekeken naar de woning Van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Uit het feit dat beide jongens een scooterhelm droegen en zich verdacht gedroegen op straat kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden afgeleid dat zij het gemunt hadden op de woning van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Zonder verdere onderbouwing, die echter van de kant van Erasmus ontbreekt, kan op basis van de strafrechtelijke antecenten van de zoons van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet worden geconcludeerd dat de explosie een gerichte actie was tegen het gezin van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Niet alleen valt niet uit sluiten dat ook andere huurders in het blok waar het gehuurde deel vanuit maakt strafrechtelijke antecedenten hebben, maar bovendien levert de laatste strafrechtelijke veroordeling van de oudste zoon van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wegens het bezit van een vuurwapen en vuurwerk niet onmiddellijk reden op om een verband te veronderstellen met de onderhavige explosie. Veeleer is het toch zo dat dit soort explosies in verband worden gebracht met drugsgerelateerde delicten. Voorshands is niet gebleken dat daarvan sprake is bij een van de zoons van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Ten slotte overweegt de kantonrechter nog dat niet uit sluiten valt dat sprake is van een zogenaamde vergisexplosie en dat de vuurwerkbom voor iemand anders bestemd was. Ook dat is met enige regelmaat in de media te lezen en te horen.
Erasmus mag bewijs leveren.
4.7.Op Erasmus rust de bewijslast van de stelling dat de explosie in de nabijheid van de woning op 4 november 2023 een gerichte aanslag was op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en/of (één van) hun zoons (artikel 150 Rv). Omdat de kantonrechter dat bewijs nu (nog) niet geleverd acht, wordt Erasmus toegelaten tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat de explosie van 4 november 2023 gericht was tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en/of (één van) hun zoons.
4.8.
Direct nadat Erasmus bewijs heeft geleverd, mogen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (tegen)bewijs leveren. De partijen mogen pas op elkaars bewijs reageren als het leveren van bewijs door beide partijen is afgerond. De kantonrechter beoordeelt daarna of het bewijs geleverd is.
4.9.
Zo de kantonrechter vervolgens tot de conclusie komt dat Erasmus in het opgedragen bewijs niet geslaagd is, dienen de vorderingen van Erasmus afgewezen te worden en is de vordering van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om hen weer toegang te verlenen tot de woning in beginsel toewijsbaar. In het geval daarentegen dat geoordeeld wordt dat Erasmus wel geslaagd is in het opgedragen bewijs, dient vervolgens beoordeeld te worden of de tekortkoming van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zodanig ernstig is dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, waarbij rekening moet worden gehouden met hetgeen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gesteld ten aanzien van hun persoonlijke omstandigheden.
Aanhouding andere beslissingen
4.10.De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.
5 De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
stelt Erasmus in de gelegenheid om feiten en omstandigheden te bewijzen op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat de explosie in de nabijheid van de woning aan [adres] op 4 november 2023 een gerichte aanslag was op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en/of (één van) hun zoons;
schriftelijk bewijs
5.2.
bepaalt dat als Erasmus schriftelijk bewijs wil leveren, dit bewijs uiterlijk een dag voor de rolzitting van dinsdag 18 juni 2024 om 11:30 uur in tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
getuigenbewijs
5.3.
bepaalt dat als Erasmus getuigen wil laten horen, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd het aantal en de personalia van de getuigen moet opgeven en de verhinderdata van de getuigen en beide partijen voor de maanden augustus, september en oktober 2024;
5.4.
wijst erop dat Erasmus na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moet oproepen;
ander bewijs
5.5.
bepaalt dat als Erasmus op een andere manier bewijs wil leveren, Erasmus uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd aan de kantonrechter moet laten weten hoe;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
757