Uitspraak
Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/609316 / FA RK 20-9575
Beschikking van 17 januari 2024 betreffende het ouderlijk gezag
in de zaak van:
[naam vrouw] , hierna: de vrouw,
Wonende op een bij de rechtbank bekend adres
advocaat mr. F. Pool te Rotterdam,
t e g e n
[naam man] , hierna: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. K.M. van Wijngaarden te Rotterdam,
ouders van de minderjarige:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
1 De verdere procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
de (tussen)beschikking van 6 juli 2022;
de beschikking van 6 juli 2022 met betrekking op de ondertoezichtstelling;
- bericht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI) van 10 maart 2022;
- het bericht van de vrouw van 7 april 2023
- het bericht van de man van 5 mei 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 20 december 2023.
Daarbij zijn verschenen:
mr. A.I. Witteveen namens de advocaat van de vrouw;
de man, bijgestaan door zijn advocaat;
de raad, vertegenwoordigd door [persoon A] .
De vrouw is niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2 De verdere beoordeling
2.1.
Stand van zaken
2.1.1.
Bij (tussen)beschikking van 6 juli 2022 heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 december 2017 gewijzigd en het daarin opgenomen ouderschapsplan van 24 mei 2017, in die zin dat de daarin tussen partijen
overeengekomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt
vastgesteld als volgt:
De minderjarige verblijft bij de man:
- eenmaal in de veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de
vrouw de minderjarige op vrijdag naar de man brengt en de man de minderjarige op
zondag naar de vrouw terugbrengt;
- eenmaal in de veertien dagen op woensdag uit school tot 18.00 uur;
- als aanvulling op de regeling in het ouderschapsplan van 24 mei 2017 over de
vakanties en de feestdagen: de helft van de zomervakantie waarvan in de even jaren
de eerste drie weken en in de oneven jaren de laatste drie weken. Hiermee komt de
regeling van maximaal een week bij de man te vervallen.
Stelt vast dat het overige wat ten aanzien van de zorgregeling in het ouderschapsplan van
24 mei 2017 is vastgelegd, van toepassing blijft.
De beslissing met betrekking tot het gezag is aangehouden in afwachting van de ontwikkelingen binnen de ondertoezichtstelling over de verbetering van de communicatie tussen partijen.
2.1.2.
Bij beschikking van 6 juli 2022 is de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, met ingang van 6 juli 2022 tot 6 januari 2023.
2.2.
Gezag
2.2.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarige alleen aan haar toekomt.
2.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
2.2.3.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden be ëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Indien één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW genoemde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
2.2.4.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders indien de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
2.2.5.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de communicatie problemen helaas niet geheel zijn opgelost binnen de ondertoezichtstelling. De rechtbank verwacht echter niet dat de communicatieproblemen tussen partijen minder zullen worden als er niet langer sprake zou zijn van gezamenlijk gezag. De zorg van vrouw dat de man alleen onder druk van de huidige procedure heeft meegewerkt aan de lopende gezagsbeslissingen is gemotiveerd weersproken door de man en blijkt ook niet uit de hoe het de afgelopen jaren is gegaan. De vrouw heeft daarbij tijdens de mondelinge behandeling ook erkent dat het inmiddels beter gaat. Niet is gebleken dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders. Juist omdat partijen niet goed communiceren en de man betrokken wil blijven in het leven van de minderjarige, is het voor de man belangrijk dat hij via het gezag op de hoogte blijft van de ontwikkelingen in het leven van de minderjarige en daarbij informatie via derden kan opvragen.
2.3.
Proceskosten
2.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
3 De beslissing
De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek af;
3.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier H. Philips op 17 januari 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.