Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank heeft geoordeeld dat bij een beklag tegen het conservatoir gelegde beslag er een onderzoeksplicht bestaat naar eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, wanneer door of namens de klager wordt aangevoerd dat er geen redelijke verhouding bestaat tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de te verwachten hoogte van de eventuele betalingsverplichting. De rechtbank concludeert dat officier van justitie onvoldoende heeft gemotiveerd hoe de waarde van het inbeslaggenomen geldbedrag zich verhoudt tot de (te verwachten) hoogte van een op te leggen betalingsverplichting. De rechtbank is van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Op basis hiervan wordt voortzetting van het beslag in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit geacht.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht

Zittingsplaats Rotterdam

parketnummer : 71-163669-23

raadkamernummer : 24-000912

datum : 5 april 2024

beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

wonende op het adres [adres],

mr. B. Roodveldt, advocaat te Zaandam,

hierna te noemen: de klager, tevens beslagene.

Feiten

Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv , blijkt dat op 4 juli 2023 onder de klager een contant geldbedrag ter hoogte van € 33.995,= in beslag is genomen. Op 26 januari 2024 is het beslag met een machtiging van de rechter-commissaris (artikel 103 Sv) omgezet in een conservatoir beslag op grond van artikel 94a Sv .

Procedure

Het klaagschrift is op 10 januari 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.

Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.

De rechtbank heeft op 22 maart 2024 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld. De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de klager en de officier van justitie mr. M. van Nes op zitting gehoord.

De klager is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Beklag

Het beklag strekt tot opheffing van het beslag op het geldbedrag.

Namens de klager is aangevoerd dat de officier van justitie op de regiezitting van 8 januari 2023 aan de klager heeft medegedeeld dat hij niet langer wordt vervolgd voor witwassen en dat deze verdenking komt te vervallen. De klager wordt wel verder vervolgd ter zake van wapenhandel en het bezit van meerdere vuurwapens met munitie. De dag na de zitting heeft de klager de officier van justitie verzocht om teruggave van het in beslag genomen geld . Hierop heeft de officier van justitie meegedeeld dat het strafvorderlijk klassiek beslag is omgezet naar conservatoir beslag met het oog op een mogelijk door de rechter op te leggen geldboete. Klager kan zich niet vinden in deze beslissing. Hij heeft immers direct na inbeslagname aan de recherche uitgelegd wat de herkomst van het geld is. Klager is zich ervan bewust dat het omzetten naar conservatoir beslag niet verboden is, maar hij vraagt zich af waarom dit noodzakelijk is en waarom hij zijn spaargeld niet kan terugkrijgen. De officier van justitie had er ook voor kunnen kiezen om een lager bedrag onder zich te houden en het restant terug te geven. Klager vraagt zich af of de officier van justitie bij zijn verzoek aan de rechter-commissaris tot afgifte van een machtiging tot conservatoir beslag, deze voor hetzelfde bedrag zou hebben gevraagd indien er geen sprake was van de eerdere, klassieke beslaglegging op grond van de witwasverdenking.

Daarnaast wordt opgemerkt dat op de feiten waarvan de klager op dit moment nog wordt verdacht, volgens de LOVS-richtlijnen geen geldboete staat maar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de klagers broze gezondheid is ook mogelijk dat er een taakstraf of een voorwaardelijke straf opgelegd zal worden. Het opleggen van een geldboete voor een dergelijk feit is ongebruikelijk en als dit toch gebeurt, bedraagt deze zeker geen € 33.995,=. Er is daarnaast in deze zaak geen sprake van een voorgenomen ontnemingsvordering, zodat er geen reden is om het beslag te handhaven. Als er in deze zaak toch een geldboete wordt opgelegd, zal deze ook zonder beslag door de klager gewoon worden betaald.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan de klager.

De officier van justitie heeft aangevoerd dat het, gelet op de aard van de verdenking, niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de zittingsrechter bij een bewezenverklaring aan de klager een geldboete zal opleggen of een ontnemingsvordering zal toewijzen. De raadsvrouw stelt voor om het conservatoir beslag eventueel te handhaven voor een lager bedrag van bijvoorbeeld € 5.000,= en om het resterende geldbedrag aan de klager terug te geven. Daarbij merkt de raadsvrouw op dat als er al een geldboete zal worden opgelegd, deze zeker niet € 33.995,= zal bedragen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een dergelijke beslissing, gelet op de in raadkamer aan te leggen marginale toets, buiten het kader van de huidige procedure valt. De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat bij een bewezenverklaring van de feiten waarvan de klager wordt verdacht een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Daarbij kan door de rechter in raadkamer niet worden geanticipeerd op de feitelijke hoogte van de eventueel op te leggen geldboete. Het conservatoir beslag dient daarom voor het volledige bedrag te worden gehandhaafd en het beklag dient ongegrond te worden verklaard. Buiten het kader van deze procedure kan de raadsvrouw eventueel in overleg treden met de zaaksofficier van justitie en een voorstel doen tot zekerheidstelling.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd.

Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen de twee jaren na inbeslagneming. De klager is daarom ontvankelijk in het beklag.

De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.

De klager wordt verdacht van overtreding van de artikelen 26 lid 1 en 31 lid 1 jo artikel 55 lid 3 sub a Wet wapens en munitie.

Bij de beoordeling van een klaagschrift van de klager gericht tegen een beslag op grond van artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter eerst te onderzoeken of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Dit is in de onderhavige zaak het geval.

Als sprake is van een dergelijke verdenking moet de rechter onderzoeken of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een geldboete, dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Wanneer door of namens de klager wordt aangevoerd dat geen redelijke verhouding bestaat tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de te verwachten hoogte van de eventuele betalingsverplichting, kan de rechter gehouden zijn te onderzoeken of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. (Vgl. HR 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB9890, HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3722 en EHRM 17 mei 2016, nr. 38359/13 (Džinić/Kroatië), overweging 80.) De vraag in welk geval de rechter blijk moet geven van een dergelijk onderzoek laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar is afhankelijk van de concrete onderbouwing en de indringendheid van de door of namens de klager aangevoerde argumenten.

Mede in verband met de beoordeling door de rechter of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit mag van de officier van justitie in geval van conservatoir beslag worden verlangd dat hij in de beklagprocedure informatie verschaft over de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen in relatie tot de (te verwachten) hoogte van de betalingsverplichting in verband waarmee wordt beoogd een verhaalsmogelijkheid zeker te stellen. Omdat tijdens de raadkamerprocedure het onderzoek in de strafzaak veelal nog loopt, wordt daarbij van de officier van justitie in de regel slechts verwacht dat hij een voorlopige en globale uitspraak doet over de hoogte van de te vorderen betalingsverplichting.

Namens de klager is aangevoerd dat er geen redelijke verhouding bestaat tussen de hoogte van het inbeslaggenomen geldbedrag en de te verwachten hoogte van een eventuele betalingsverplichting. Ter onderbouwing is aangevoerd dat volgens de LOVS-richtlijnen doorgaans geen geldboete wordt opgelegd voor de feiten waarvan de klager wordt verdacht, maar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank in raadkamer in deze zaak slechts dient te toetsen of oplegging van een geldboete van de vijfde categorie wettelijk mogelijk is bij de tegen klager gerezen verdenking.

De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie onvoldoende heeft gemotiveerd hoe de waarde van het inbeslaggenomen geldbedrag zich verhoudt tot de (te verwachten) hoogte van een op te leggen betalingsverplichting in verband waarmee wordt beoogd een verhaalsmogelijkheid zeker te stellen. De rechtbank is op basis van de beschikbare stukken tevens van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.

Gelet op het hiervoor genoemde acht de rechtbank de voortzetting van het beslag in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het beklag zal daarom gegrond worden verklaard, waarbij de teruggave zal worden gelast aan de klager van het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 33.995,=.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag gegrond en gelast de teruggave aan de klager van het geldbedrag ter hoogte van € 33.995,=.

Deze beslissing is gegeven door

mr. J.M.L. van Mulbregt, rechter,

in tegenwoordigheid van M. Jacobs, griffier,

en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.

Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor het Openbaar Ministerie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na dagtekening van deze beslissing.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature