Uitspraak
Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/663721 / FA RK 23-5867
Beschikking van 17 januari 2024 over het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam man] , hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam,
t e g e n
[naam vrouw] , hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. H. Devkinandan te Zoetermeer.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 10 augustus 2023;
het verweerschrift, ingekomen op 15 december 2023;
het bericht van de man van 19 december 2023;
het bericht van de vrouw van 19 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 20 december 2023. Daarbij zijn verschenen:
de man, bijgestaan door zijn advocaat;
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [persoon A] .
2 De vaststaande feiten
2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats 1] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats 1] .
2.2.
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.3.
De vrouw oefent van rechtswege het ouderlijk gezag uit over de minderjarigen.
2.4.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit
2.5.
De minderjarigen kinderen wonen sinds april 2023 bij de man in huis waar ook de vader van de man woont.
2.6.
De vrouw heeft een dochter [minderjarige 3] , (hierna: [voornaam minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum 3] 2011 te [geboorteplaats 2] . De man is niet de biologische vader. Deze dochter woont bij de man en zijn vader.
3 De beoordeling
3.1.
Gezag
3.1.1.
De man verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarige kinderen van partijen gezamenlijk aan partijen toekomt.
3.1.2.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij zich niet verweert tegen dit verzoek.
3.1.3.
De rechtbank wijst het verzoek toe, omdat dit verzoek niet is weersproken en niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet. Daarbij verblijven de minderjarigen vanwege de verslechterde gezondheid van de vrouw nu bij de man en hun opa in huis. Er is hulpverlening ingezet. Het is in het belang van de minderjarigen dat man en in het verlengde daarvan zijn vader voorwaardig deel kunnen gaan nemen aan dit hulpverleningsoverleg.
3.2.
Verblijfplaats
3.2.1.
De man verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem zal zijn.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.
3.2.4.
Tot april 2023 woonden de minderjarigen en [voornaam minderjarige 3] bij de vrouw. Toen de vrouw in het ziekenhuis werd opgenomen met een dwarslaesie, zijn alle 3 de minderjarigen bij de man gaan wonen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht dat de jongste minderjarige per januari 2024 weer bij haar gaat wonen en dat daarna in fases, indien de situatie dat toelaat, de overige minderjarigen weer bij haar gaan wonen. De rechtbank is het met de raad eens dat het niet in het belang is van de minderjarigen om bij de terugkeer naar de vrouw een verschillende opbouw bij de minderjarigen te volgen. Daarbij is de rechtbank ook van oordeel dat, voordat de kinderen terug kunnen keren naar de vrouw, het een en ander eerst goed met de hulpverlening moet worden afgestemd en het mogelijk moet zijn voor de vrouw en de minderjarigen dat de minderjarigen terug kunnen keren naar de vrouw. De vrouw is in het verleden getroffen door meerdere hersenbloedingen, Op het moment van de ziekenhuisopname van de vrouw in april 2023 waren er zorgen over haar medische toestand en zorgen over hoe haar huis eruit zag, wat resulteerde in een melding bij Veilig Thuis. Daarbij is de vrouw nu ook afhankelijk van een rolstoel terwijl haar woning nog niet is aangepast. De minderjarigen zijn erg kwetsbaar en hebben veel meegemaakt. Hierbij hebben de minderjarigen veel steun aan elkaar. De rechtbank begrijpt dat de vrouw graag weer de zorg voor alle 3 de minderjarigen weer op zich wil nemen maar onduidelijk is wat het effect is op de fysieke gesteldheid van de vrouw als zij meer voor de minderjarigen zal gaan zorgen en of dit überhaupt een realistische optie is. Een terugkeer naar de vrouw dient zorgvuldig te worden begeleid, ook om teleurstellingen bij de minderjarigen te voorkomen. De rechtbank overweegt dan ook dat de situatie feitelijk zo is dat de man in elk geval in de directe toekomst de hoofdverzorger blijft en dat daarmee ook het hoofdverblijf van de minderjarigen dient te worden gewijzigd. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom toewijzen.
3.3.
Zorgregeling
3.3.1.
De man verzoekt een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen, in die zin dat de minderjarigen in de even weekenden bij de vrouw zullen verblijven, waarbij de vrouw dan wel een familielid van de vrouw de minderjarigen zal ophalen en weer terugbrengen bij de man.
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen alsmede, met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a lid 3 BW , een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.3.4.
De beperkingen bij de vrouw om nu voor de minderjarigen te zorgen, betekenen niet dat er niet gewerkt kan worden aan een opbouw in de zorgregeling tussen de vrouw en de minderjarigen. Hierbij wordt gedacht om de momenten waarbij de minderjarigen bij de vrouw zullen verblijven uit te breiden, zodat er kan worden gekeken of het voor de vrouw praktisch mogelijk is meer voor de minderjarigen te zorgen waarbij ook gekeken worden hoe de minderjarigen hierop reageren.
3.3.5.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de zorgregeling vastleggen zoals die nu ook feitelijk wordt uitgevoerd. De rechtbank zal in het belang van de minderjarigen en zoals door de raad tijdens de mondelinge behandeling is geadviseerd vastleggen welke tijden hierbij moeten worden gehanteerd. De rechtbank beslist daarom dat de minderjarigen elke vrijdag om 17:00 uur bij de vrouw zullen zijn, waarbij zij bij de vrouw eten. De minderjarigen zullen hier tot zaterdag 20:00 uur blijven, waarbij zij eveneens bij de vrouw zullen eten.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
4 De beslissing
De rechtbank:
4.1.
wijzigt het ouderlijk gezag over de minderjarigen in die zin, dat de man en de vrouw dit gezag over de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats 1] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats 1] ,
vanaf de datum van deze beschikking gezamenlijk uitoefenen;
4.2.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.3.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man zal zijn;
4.4.
bepaalt dat de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken elke vrijdag 17:00 uur tot en met zaterdag 20:00 uur bij de vrouw zullen verblijven;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van H. Philips, griffier, op 17 januari 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.