Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Gelet op de gegeven omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat gedaagde nu alsnog zijn claim tegen eiseres instelt.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam

zaaknummer: 11018869 CV EXPL 24-8587

datum uitspraak: 20 december 2024

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van

[persoon A] ,

vestigingsplaats: Barendrecht,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

gemachtigde: mr. J.P.M. Borsboom,

tegen

[persoon B] ,

woonplaats: Rotterdam,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

gemachtigde: mr. D.J. Moll.

De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

de dagvaarding van 21 maart 2024, met producties;

het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met producties;

het antwoord in reconventie, tevens akte overleggen producties, met producties;

de tijdens de zitting voorgedragen ‘reactie op conclusie van antwoord in reconventie’ aan de zijde van [persoon B] .

1.2.

Op 19 november 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig: namens [persoon A] mr. M.J.P. Peters (kantoorgenoot van mr. Borsboom) en [persoon B] , bijgestaan door mr. Moll.

2 De feiten

2.1.

[persoon A] en [persoon B] hebben diverse gerechtelijke procedures tegen elkaar gevoerd.

2.2.

Bij vonnis van 25 november 2020 (zaaknummer / rolnummer C/10/595669 / HA ZA 20 – 426) heeft de rechtbank Rotterdam op vordering van [persoon A] onder meer voor recht verklaard dat [persoon B] zijn taak als bestuurder van [persoon A] onbehoorlijk heeft vervuld in de zin van artikel 2:9 BW en is [persoon B] veroordeeld om aan [persoon A] te vergoeden de als gevolg daarvan gelede schade, nader op te maken bij staat.

2.3.

Bij brief van 12 mei 2021 gericht aan [persoon A] heeft de toenmalige advocaat van [persoon B] [persoon A] aansprakelijk gesteld voor het feit dat er uiteindelijk geen dekking is onder een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering en is aangekondigd dat alle schade die [persoon B] ten gevolge daarvan heeft van [persoon A] zal worden gevorderd.

2.4.

[persoon A] heeft bij de rechtbank Rotterdam een schadestaatprocedure aanhangig gemaakt en een bedrag van € 1.229.298,81 met rente gevorderd ter zake van vergoeding van de schade die zij als gevolg van het onbehoorlijk bestuur van [persoon B] heeft geleden. [persoon B] heeft in deze procedure verweer gevoerd en onder meer een beroep op verrekening gedaan.

2.5.

Bij vonnis van 9 november 2022 (zaaknummer/rolnummer: C/10/618618 HA ZA 21-435) heeft de rechtbank Rotterdam in die schadestaatprocedure [persoon B] veroordeeld om aan [persoon A] een bedrag van € 37.500,- te betalen, met rente. Het beroep op verrekening is met toepassing van artikel 6:136 BW gepasseerd. In het vonnis is daartoe het volgende overwogen:

“(…)

4.14.

[persoon B] heeft voorts aangevoerd dat [persoon A] zich bij de arbeidsovereenkomst heeft verbonden om op haar kosten een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten voor [persoon B] . Verzekeraar AIG heeft te kennen gegeven dat geen dekking bestaat voor de op basis van deze procedure ingediende claim, onder meer omdat de premiebetaling door [persoon A] niet tijdig heeft plaatsgevonden. [persoon B] stelt dat [persoon A] hierdoor tekortgeschoten is in de nakoming van de arbeidsovereenkomst, danwel onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld. De vordering die [persoon B] op basis hiervan stelt te hebben, is gelijk aan de schadevordering zoals die in deze procedure zal worden vastgesteld. [persoon B] stelt zich vervolgens op het standpunt dat beide vorderingen met elkaar kunnen worden verrekend.

4.15.

Dit door [persoon B] gevoerde verrekeningsverweer is door [persoon A] gemotiveerd weersproken. [persoon A] voert aan dat zij niet is tekortgeschoten en ook niet onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien was de ratio van de op [persoon A] rustende verplichting niet om [persoon B] dekking te verlenen voor iedere interne aansprakelijkheid. Onderzoek naar de gegrondheid van het verweer betekent onder andere onderzoek naar de feiten en omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan de dekkingsweigering. Onder deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat de gegrondheid van het verrekeningsverweer van [persoon B] niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. Het beroep op verrekening wordt daarom onder toepassing van artikel 6:136 BW gepasseerd.

(…).”

2.6.

Op 13 december 2022 hebben (onder meer) [persoon A] en [persoon B] een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) gesloten. In deze VSO is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:

“(…)

OVERWEGINGEN:

A. Tussen Partijen zijn in het verleden diverse geschillen ontstaan, waarover in rechte inmiddels diverse vonnissen en arresten zijn gewezen;

B. Partijen beogen met deze vaststellingsovereenkomst een deel van die geschillen en die vonnissen / arresten financieel met elkaar af te wikkelen;

C. In het kader van de geschillen zijn op dit moment nog de navolgende procedures tussen Partijen aanhangig:

(…)

D. Partijen zijn met elkaar in overleg getreden, om de Kort Geding Procedure in der minne op te lossen, alsmede de reeds bestaande vorderingen voortvloeiende uit reeds bestaande rechtsverhoudingen tussen [persoon A] en Boegbeeld enerzijds en [persoon B] anderzijds uit hoofde van onder meer de loonvorderingen finaal af te wikkelen, tegen opheffing van de over en weer gelegde beslagen.

(…)

KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:

1.5

Partijen stellen daarnaast vast dat [persoon A] uit hoofde van het vonnis in de schadestaatprocedure d.d. 9 november 2022 een vordering heeft op [persoon B] van EUR 37.500,-- (aan hoofdsom), en EUR 7.169,81, EUR 1.085,-- en EUR 563,-- uit hoofde van een drietal proceskostenveroordelingen, derhalve in totaal EUR 50.269,47 inclusief rente tot en met 8 december 2022 (…).

(…)

1.7.

[persoon A] en [persoon B] behouden zich voor wat betreft het instellen van hoger beroep tegen het vonnis in de schadestaatprocedure alle rechten voor, en verlenen elkaar op dit punt geen finale kwijting.

(…)”

2.7.

Bij appeldagvaarding van 9 februari 2023 is [persoon B] in hoger beroep gekomen van het op 9 november 2022 gewezen vonnis in de schadestaatprocedure. Nadat de zaak is aangebracht bij het Gerechtshof Den Haag, is de zaak verwezen voor comparitie na aanbrengen op 29 juni 2023.

2.8.

Op 23 juni 2023 heeft de advocaat van [persoon B] aan het Gerechtshof en de advocaat van [persoon A] medegedeeld dat [persoon B] de zaak wil doorhalen omdat hij het hoger beroep niet wil doorzetten en berust in het eerder door de rechtbank Rotterdam gewezen eindvonnis.

2.9.

Tussen de advocaat van [persoon B] en de advocaat van [persoon A] is vervolgens contact geweest over de afwikkeling van de kosten. Per e-mail van 26 juni 2023 heeft de advocaat van [persoon A] voorgesteld dat [persoon B] voor de afwikkeling van de (proces)kosten een bedrag van € 3.026,36 betaalt en is verzocht dit bedrag binnen vier weken aan [persoon A] te betalen.

2.10.

In antwoord op deze e-mail heeft de advocaat van [persoon B] op 27 juni 2023 geantwoord:

“Dank voor uw mail.

Cliënt zal voor betaling van het bedrag ad € 3.026,36 zorgdragen.

(…)”

2.11.

De zaak is vervolgens, met instemming van de advocaat van [persoon A] , op 4 juli 2023 doorgehaald op de rol.

2.12.

Na het versturen van een herinnering door de advocaat van [persoon A] heeft de advocaat van [persoon B] op 8 augustus 2023 laten weten dat het bedrag van € 3.026,36 door [persoon B] op de derdenrekening van zijn kantoor is overgemaakt. Ondanks protest en sommatie daartoe van de advocaat van [persoon A] is het bedrag niet alsnog aan [persoon A] betaald.

2.13.

Omdat [persoon B] vervolgens werd opgenomen in een kliniek heeft [persoon A] , op verzoek van de advocaat van [persoon B] , pas op de plaats gemaakt.

2.14.

Nadat de opname van [persoon B] was beëindigd heeft [persoon A] op 5 maart 2024 [persoon B] nogmaals gesommeerd tot betaling van het overeengekomen bedrag. Het bedrag is niet betaald.

3 Het geschil

3.1.

[persoon A] eist samengevat:

[persoon B] te veroordelen aan haar te betalen € 3.026,36 aan hoofdsom, met rente;

[persoon B] te veroordelen aan haar te betalen € 427,64;

[persoon B] te veroordelen in de proceskosten;

het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.2.

[persoon A] baseert de eis, samengevat, op het volgende. Partijen hebben op 27 juni 2023 overeenstemming bereikt over de afwikkeling van de (proces)kosten nadat [persoon B] te kennen had gegeven het hoger beroep in te trekken. Ondanks de sommaties van [persoon A] is [persoon B] niet tot betaling van het afgesproken bedrag van € 3.026,26 overgegaan. Naast nakoming van de afspraak, heeft [persoon A] op grond van de wet ook aanspraak op betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

3.3.

[persoon B] is het niet eens met de eis van [persoon A] en eist zelf samengevat:

voor recht te verklaren dat [persoon A] tekort is geschoten in haar verplichting om [persoon B] adequaat te verzekeren voor bestuurdersaansprakelijkheid waarmee zij schadeplichtig heeft gehandeld jegens [persoon B] ;

[persoon A] te veroordelen om aan [persoon B] te betalen een bedrag aan schadevergoeding nader op te maken bij staat, met rente, althans [persoon A] te veroordelen om aan [persoon B] te betalen € 100.000,- dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;

[persoon A] te veroordelen in de proceskosten met rente;

het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.4.

[persoon B] baseert de tegeneis, samengevat, op het volgende.

De bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering die voor [persoon B] was afgesloten bood dekking voor de claim die [persoon A] tegen [persoon B] heeft ingediend en waarover bij de rechtbank Rotterdam een (schadestaat)procedure is gevoerd. Door nalatigheid van [persoon A] heeft de verzekeraar dekking onder de verzekering (alsnog) ontzegd. [persoon A] is daarom gehouden hem schadeloos te stellen. [persoon B] beroept zich primair op verrekening en subsidiair op opschorting.

4 De beoordeling

4.1.

De vorderingen in conventie en in reconventie hangen nauw met elkaar samen en worden daarom hierna gezamenlijk behandeld.

[persoon B] moet een bedrag van € 3.026,36 aan [persoon A] betalen

4.2.

[persoon B] moet het bedrag van € 3.026,36 aan [persoon A] betalen omdat de kantonrechter van oordeel is dat het gelet op de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [persoon B] nu alsnog zijn claim wegens het gestelde niet zorgdragen voor een adequate verzekering tegen [persoon A] instelt. Hierna wordt deze beslissing toegelicht.

4.3.

Partijen hebben een VSO met elkaar gesloten. Uit onderdeel A en B van de VSO volgt dat tussen partijen al verschillende vonnissen en arresten zijn gewezen en partijen met de VSO een deel van die geschillen met elkaar financieel willen afwikkelen. Voorts is in onderdeel D van de VSO onder meer opgenomen dat partijen met elkaar in overleg zijn getreden om onder meer bestaande vorderingen voortvloeiende uit reeds bestaande rechtsverhoudingen tussen onder meer [persoon B] en [persoon A] finaal af te wikkelen.

4.4.

De stelling van [persoon B] dat de claim wegens het niet adequaat verzekeren geen onderdeel van de VSO uitmaakt wordt niet gevolgd. De claim was op het moment van het sluiten van de VSO bekend en tussen partijen in geschil. Immers, per brief van 12 mei 2021 was [persoon A] aansprakelijk gesteld voor het niet adequaat verzekeren van [persoon B] en in de schadestaatprocedure heeft [persoon B] een verrekeningsverweer gevoerd dat gebaseerd was op de stelling dat [persoon A] ten behoeve van [persoon B] niet heeft zorggedragen voor een adequate verzekering. Daarmee was deze claim een bestaande vordering uit een reeds bestaande rechtsverhouding tussen [persoon B] en [persoon A] .

4.5.

De schadestaatprocedure wordt in artikel 1.5 van de VSO ook expliciet genoemd. In artikel 1.7 van de VSO wordt vervolgens door partijen (alleen) voor wat betreft het instellen van hoger beroep tegen het vonnis in de schadestaatprocedure alle rechten voorbehouden en benoemd dat geen finale kwijting wordt verleend. [persoon B] heeft vervolgens het hoger beroep dat hij tegen het vonnis in de schadestaatprocedure had ingesteld zonder enig voorbehoud ingetrokken. Als [persoon B] zich toen het recht had willen voorbehouden om zijn claim met betrekking tot zijn stelling dat [persoon A] niet heeft zorggedragen voor een adequate verzekering nog in een later stadium aan een rechter voor te leggen, dan had hij dat, tegen de achtergrond van de tekst van de VSO, bij het intrekken van het hoger beroep aan [persoon A] moeten laten weten. Dat heeft hij niet gedaan. Door zijn advocaat is slechts medegedeeld dat [persoon B] het hoger beroep niet wil doorzetten en dat hij berust in het eerder door de rechtbank Rotterdam gewezen eindvonnis. Daardoor heeft [persoon A] er in de gegeven omstandigheden op mogen vertrouwen dat [persoon B] geen claim meer zou instellen op grond van de stelling dat [persoon A] niet heeft zorggedragen voor een adequate verzekering. In dat vertrouwen heeft [persoon A] ingestemd met doorhaling, wat zij – zoals ter zitting nog naar voren gebracht – anders niet had gedaan nu ook een groot deel van haar vordering door de rechtbank was afgewezen.

4.6.

Het vorenstaande heeft tot gevolg dat de vorderingen van [persoon B] in reconventie worden afgewezen en dat hij in conventie geen beroep kan doen op verrekening dan wel opschorting.

[persoon B] hoeft geen incassokosten betalen

4.7.

De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. [persoon A] heeft pas recht op een vergoeding als een brief is gestuurd waarin [persoon B] de kans heeft gekregen om binnen de in de wet genoemde termijn alsnog zonder extra kosten te betalen (artikel 6:96 lid 6 BW). In de brief die aan [persoon B] is gestuurd staat een termijn die niet voldoet aan de wet (ECLI:NL:HR:2016:2704).

[persoon B] moet rente betalen

4.8.

De rente wordt toegewezen, omdat [persoon A] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [persoon B] dat niet heeft betwist.

[persoon B] moet de proceskosten betalen

4.9.

De proceskosten komen voor rekening van [persoon B] , omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [persoon B] in conventie aan [persoon A] moet betalen op € 496,- aan griffierecht en € 476,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 238,-). In reconventie worden deze kosten aan de kant van [persoon A] begroot op € 238,- aan salaris voor de gemachtigde (1/2 x 2 punten x € 238,-). Voor kosten die [persoon A] maakt na deze uitspraak moet [persoon B] een bedrag betalen van € 119,-. Dat is in totaal € 1.329,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. Omdat uit het exploot van dagvaarding niet blijkt welke kosten daarvoor zijn gemaakt, worden geen dagvaardingskosten toegewezen.

Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad

4.10.

Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [persoon A] dat eist en [persoon B] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5 De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

veroordeelt [persoon B] om aan [persoon A] te betalen € 3.026,36 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW van af 25 juli 2023 tot de dag dat volledig is betaald;

5.2.

veroordeelt [persoon B] in de proceskosten in conventie en in reconventie, die aan de kant van [persoon A] worden begroot op € 1.329,-;

5.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

wijst al het andere af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.

754


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature