Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6000
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen [naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam
(gemachtigde: [persoon A] ).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de vraag of de heffingsambtenaar een dwangsom aan eiseres moet betalen. De heffingsambtenaar heeft te laat op het bezwaar van eiseres beslist, terwijl eiseres meerdere ingebrekestellingen zou hebben verstuurd. De rechtbank komt tot het oordeel dat de heffingsambtenaar het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, omdat hij niet heeft onderzocht of de ingebrekestellingen van eiseres eerder zijn ontvangen. Het beroep is dus gegrond. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat de heffingsambtenaar de maximale dwangsom van € 1.442,- aan eiseres moet betalen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Procesverloop
2. Met het besluit van 29 september 2022 heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting aan eiseres opgelegd. Met de bestreden uitspraak op bezwaar van 5 september 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, de naheffingsaanslag vernietigd en vastgesteld dat hij geen dwangsom verschuldigd is.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak op bezwaar. Het beroep heeft van rechtswege mede betrekking op de vaststelling van de hoogte van de dwangsom. De heffingsambtenaar heeft in de bestreden uitspraak op bezwaar bovendien ingestemd met rechtstreeks beroep tegen die vaststelling. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van de bestreden uitspraak op bezwaar
3. Eiseres heeft haar auto in een parkeervak tot stilstand gebracht om plaats te maken voor een ambulance. Voordat eiseres verder kon rijden, reed een scanauto langs. Omdat op dat moment geen parkeerbelasting was voldaan, heeft eiseres een naheffingsaanslag ontvangen. Eiseres heeft op 11 oktober 2022 bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft op 16 augustus 2023 via de ombudsman van de gemeente Rotterdam een klacht ontvangen dat nog steeds niet op het bezwaar was beslist, met daarbij een ingebrekestelling. De heffingsambtenaar heeft op 22 augustus 2023 de uitspraak op bezwaar verzonden, met dagtekening 5 september 2023. Met de bestreden uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag uit coulance vernietigd. Volgens de heffingsambtenaar is hij geen dwangsom verschuldigd, omdat hij binnen 14 dagen na de ingebrekestelling de uitspraak op bezwaar heeft verzonden.
Heeft de heffingsambtenaar de nodige kennis over de relevante feiten vergaard?
4. Eiseres betoogt dat de heffingsambtenaar veel te laat op haar bezwaar heeft beslist. Zij heeft op 30 januari 2023 een ingebrekestelling gestuurd, met behulp van een formulier van de gemeente Rotterdam. Op 14 februari 2023 en 28 maart 2023 heeft zij een kopie gestuurd van de ingebrekestelling. Op 7 juli 2023 heeft eiseres nogmaals een ingebrekestelling gestuurd, met behulp van een ander formulier. Zij heeft na elke ingebrekestelling met de gemeente gebeld om te vragen of deze is ontvangen, dat werd steeds telefonisch bevestigd door de medewerker van de gemeente. Haar is ook verteld dat de ingebrekestellingen niet aangetekend verzonden hoefden te worden en naar welk postadres de ingebrekestellingen gestuurd moesten worden. Eiseres begrijpt niet waarom de heffingsambtenaar nu tot de conclusie komt dat geen dwangsom verschuldigd zou zijn.
5. De rechtbank vat het betoog van eiseres op als een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel. Bij de voorbereiding van een besluit moet de heffingsambtenaar de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar dat niet gedaan. Niet is gebleken dat de heffingsambtenaar heeft onderzocht of de ingebrekestelling van 30 januari 2023 eerder is ontvangen dan 22 augustus 2023. Uit de uitspraak op bezwaar blijkt alleen dat de heffingsambtenaar zo snel mogelijk na ontvangst van de klacht via de ombudsman alsnog op het bezwaar heeft beslist. De bestreden uitspraak op bezwaar is daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel wat betreft de vaststelling van de hoogte van de verschuldigde dwangsom. Deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is gegrond. De bestreden uitspraak op bezwaar is in strijd met artikel 3:2 van de Awb voor zover daarin is beslist dat de heffingsambtenaar geen dwangsom is verschuldigd. De rechtbank zal de bestreden uitspraak op bezwaar in zoverre vernietigen.
7. De rechtbank ziet om redenen van doelmatigheid aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De heffingsambtenaar had uiterlijk op 31 december 2022 moeten beslissen op het bezwaar van eiseres. De heffingsambtenaar heeft erkend dat de ingebrekestelling van 30 januari 2023 op zichzelf voldoende duidelijk was. Het dossier bevat voldoende aanwijzingen die de verklaringen van eiseres ondersteunen. Eiseres heeft meermaals de ingebrekestelling onder de aandacht proberen te brengen van de heffingsambtenaar via daartoe bestemde formulieren. Het adres dat eiseres heeft gebruikt, komt overeen met het adres dat op de website van de gemeente Rotterdam staat vermeld voor gemeentelijke belastingen en heffingen. Uiteindelijk heeft eiseres een klacht bij de ombudsman van de gemeente Rotterdam moeten indienen, voordat op haar bezwaar is beslist. Uitgaande van de verklaring van eiseres, heeft zij op advies van de gemeente Rotterdam de ingebrekestellingen niet aangetekend verzonden. De rechtbank gaat er in dit bijzondere geval daarom vanuit dat heffingsambtenaar de ingebrekestelling op 31 januari 2023 heeft ontvangen. Dat betekent dat de heffingsambtenaar de maximale bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht vergoeden aan eiseres. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is in dit geval geen sprake.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar voor zover daarin is beslist dat de heffingsambtenaar aan eiseres geen dwangsom is verschuldigd;
stelt de door de heffingsambtenaar aan eiseres te betalen verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden uitspraak op bezwaar voor zover die is vernietigd;
bepaalt dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
G.L. Bolkestein. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 4:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 8:69, tweede lid, van de Awb .
Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb .
Artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet .
Vgl. HR 14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2300, r.o. 4.4. en 4.5.
Zie https://www.rotterdam.nl/post.