Uitspraak
Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/688343 / JE RK 24-2335
Datum uitspraak: 8 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam 1] ,
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. G.R. Stolk, kantoorhoudende te Schiedam.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[naam 2] ,
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 2] ,
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI.
1 Het verloop van de procedure
1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 28 oktober 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
de moeder met haar advocaat;
de vader;
een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 3] ;
een tweetal vertegenwoordigers van de GI, [naam 4] en [naam 5] ;
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
2 De feiten
2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.2.
[minderjarige] verblijft binnen het netwerk.
2.3.
Bij beschikking van 28 oktober 2024 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 28 januari 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 25 november 2024. Het overig verzochte is aangehouden.
3 Het aangehouden verzoek
3.1.
De Raad heeft verzocht een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlenen voor de duur van drie maanden. Tevens heeft de Raad verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van drie maanden. Er resteert een beslissing op de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 28 januari 2025.
3.2.
De Raad handhaaft het aangehouden deel van het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. Er bestaan nog steeds zorgen om [minderjarige] . Het is van belang dat voor hem hulpverlening wordt ingezet en dat een passende verblijfplek wordt gevonden. Op dit moment is echter geen zicht op een passende verblijfplek voor [minderjarige] . Daarbij is het voor de Raad onbekend waar [minderjarige] verblijft. Het is van belang dat de ouders de noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige] de aankomende periode zullen aanvaarden. Ook is het noodzakelijk dat een gesprek zal plaatsvinden tussen de GI en [minderjarige] , zodat meer zicht komt op de algehele situatie.
4 De standpunten
4.1.
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. Het is de GI tot op heden niet gelukt een passende vervolgplek voor [minderjarige] te vinden. Hoewel hij volgens de moeder binnen het netwerk verblijft, is voor de GI onbekend waar [minderjarige] zich op dit moment bevindt. [minderjarige] is voor de GI lastig tot niet bereikbaar, omdat hij vreest dat hij in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp wordt geplaatst, wanneer hij wel bereikbaar is. Een plaatsing in een gesloten accommodatie van jeugdhulp is echter niet aan de orde. Het is noodzakelijk dat er meer zicht komt op [minderjarige] en dat hulpverlening voor [minderjarige] daadwerkelijk kan worden ingezet. De aankomende periode moet daarom worden onderzocht op welke manier [minderjarige] kan worden gemotiveerd om zich voor hulpverlening open te stellen. Ook moet worden onderzocht of in dit kader een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder de juiste keuze is, of dat [minderjarige] beter binnen het netwerk of bij zijn moeder kan verblijven.
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Op dit moment verblijft [minderjarige] binnen het netwerk, waar het goed met hem gaat. Er bestaan echter nog veel zorgen om [minderjarige] . Hij heeft veel meegemaakt en gaat al twee jaar niet naar school. De moeder heeft geprobeerd om voor [minderjarige] hulpverlening in te zetten, maar dit is onder andere door financiële obstakels niet gelukt. Daarnaast heeft [minderjarige] veel last van spanning waardoor hij zich niet voor hulpverlening durft open te stellen. Zo is hij bang dat hij, wanneer hij in gesprek gaat met de GI, in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp wordt geplaatst. Het is van belang dat voor [minderjarige] alsnog hulpverlening wordt ingezet, zodat hij kan leren om zijn emoties beter te reguleren en de dingen die hij heeft meegemaakt een plekje kan geven. Om [minderjarige] te stimuleren open te staan voor deze hulpverlening, is het van belang dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder niet wordt verlengd. Het is beter om [minderjarige] bij de moeder, de vader of binnen het netwerk te laten verblijven. De moeder heeft zich inmiddels ook tot de wethouder gewend om langs die route de financiële hindernissen weg te nemen. Daar lijkt nu een opening gevonden te zijn. Allebei de ouders staan open voor de inzet van deze hulpverlening. Zij willen het beste voor [minderjarige] .
4.3.
Door de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling in aanvulling op wat de moeder heeft aangevoerd het volgende naar voren gebracht. [minderjarige] zou de komende periode bij de vader kunnen wonen. De vader kan [minderjarige] een veilige thuissituatie bieden en staat open voor controles van de GI. Daarnaast is van belang dat voor [minderjarige] hulpverlening wordt ingezet.
5 De beoordeling
5.1.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er veel zorgen bestaan om [minderjarige] . Zo bestaan er zorgen om de thuissituatie bij zowel de vader als de moeder. Ook bestaan er zorgen om hoe het met [minderjarige] gaat, waar hij zich bevindt en hoe hij zich gedraagt. Gelet op de bestaande zorgen, is de inzet van hulpverlening voor [minderjarige] noodzakelijk. Dat is eerder in het vrijwillig kader onvoldoende gelukt. Ook na de beschikking van 28 oktober 2024 is er weinig vooruitgang geboekt, met name omdat [minderjarige] bang is dat hij gesloten zal worden geplaatst en daarom niet met de GI in gesprek wil gaan. De kinderrechter acht in de huidige omstandigheden een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder niet aangewezen.
5.2.
Daarbij is van belang dat voldoende is gebleken is dat ouders open staan voor hulpverlening en zich in het verleden ook hebben ingezet om die hulpverlening van de grond te krijgen. Het is op dit moment dan ook van belang dat de GI in de komende periode met zowel ouders als [minderjarige] in kaart kan brengen waar de zorgen precies liggen en welke hulpverlening daarvoor het beste kan worden ingezet. Het is gebleken dat het lastig is om dat gesprek te voeren zolang de dreiging van een plaatsing elders boven het hoofd van [minderjarige] hangt. Daar komt nog eens bij dat er tot op heden geen geschikte plaats is gevonden voor [minderjarige] .
5.3.
Omdat [minderjarige] nu in het netwerk verblijft, is een machtiging nog wel noodzakelijk voor de periode waarin de zorgen en mogelijkheden in de thuissituatie in kaart worden gebracht. De kinderrechter merkt daarbij op dat het wel van groot belang is dat [minderjarige] in gesprek gaat met de GI om te kijken wat er nodig is om de zorgen af te laten nemen.
5.4.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter dan ook van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Deze machtiging is verzocht en eerder verleend voor een plaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. In het licht van wat hiervoor is overwogen zal de kinderrechter het mindere toewijzen en de machtiging slechts verlenen voor een plaatsing in een voorziening voor pleegzorg, en wel tot 28 januari 2025.
6 De beslissing
De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 28 januari 2025;
6.2.verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2024 door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 22 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.