Uitspraak
Team insolventie
Rekestnummer: C/10/685515 / FT RK 24/1234
BESCHIKKING op het verzoek van:
1. de stichting
STICHTING BPL PENSIOEN
gevestigd te Woerden, en;
2. de stichting
STICHTING COLLAND ARBEIDSMARKT
gevestigd te Woerden ,
verzoeksters,
advocaat: mr. S.K. Tuithof
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap
[gerekestreerde]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gerekestreerde,
niet-verschenen.
1 De procedure
Verzoeksters hebben op 6 september 2024 ter griffie van de rechtbank een verzoekschrift met bijlagen tot faillietverklaring van gerekestreerde ingediend.
Bij e-mail met bijlagen van 30 september 2024 heeft een kantoorgenoot van mr. A.C. de Bakker de rechtbank bericht dat de heer [dga] , (middellijk) directeur en enig aandeelhouder van gerekestreerde, eind 2023 overleed en dat mr. A.C. de Bakker (hierna: de vereffenaar) door de rechtbank tot vereffenaar van de nalatenschap van de heer [dga] werd aangesteld, en heeft deze om aanhouding van de behandeling van het faillissementsverzoek verzocht.
De behandeling van het verzoek stond op 1 oktober 2024 voor de eerste keer op de rol.
Mr. A. Sarokhani is toen voor verzoeksters in raadkamer verschenen. Verzoeksters hebben ter zitting bewilligd in aanhouding en de rechtbank heeft de behandeling aangehouden tot 22 oktober 2024, mede opdat verzoeksters contact zouden opnemen met de vereffenaar.
Naar aanleiding van een e-mail in de avond van 21 oktober 2024, waarin de vereffenaar om nadere aanhouding van de behandeling verzocht, heeft mr. Tuithof in de ochtend van 22 oktober 2024 per e-mail bericht dat verzoeksters geen aanhouding wensten en aangekondigd dat verzoeksters ter zitting zouden volharden in het faillissementsverzoek.
In reactie daarop heeft mr. G.J. van den Adel, kantoorgenoot van de vereffenaar, per e-mail van dezelfde ochtend nogmaals om aanhouding van de behandeling verzocht en – voor het geval de rechtbank de zaak niet zou aanhouden – schriftelijk verweer ingediend, met bijlagen.
Mr. A. Sarokhani is 22 oktober 2024 namens verzoeksters in raadkamer verschenen. Gerekestreerde noch de vereffenaar is verschenen. Verzoeksters hebben bij monde van mr. Sarokhani te kennen gegeven geen nadere aanhouding te wensen maar behandeling van de zaak te verlangen. Het zijdens de vereffenaar ingediende stuk is besproken. Verzoeksters hebben ten slotte volhard in het verzoek tot faillietverklaring.
De uitspraak is bepaald op heden.
2 Standpunten
Verzoeksters hebben het faillissement van gerekestreerde aangevraagd, stellende dat zij verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu verzoeksters ieder een opeisbare vordering op gerekestreerde hebben die zij onbetaald laat.
Ter toelichting hierop hebben verzoeksters – samengevat en voor zover voor de beoordeling relevant – in het verzoekschrift en ter zitting het navolgende gesteld.
Verzoekster 1 heeft ter zake van verschuldigde pensioenpremies volgens rekeningen van 29 december 2023 tot en met 13 maart 2024, inclusief verschenen rente en incassokosten, een opeisbare vordering van € 6.330,55 op gerekestreerde en verzoekster 2 heeft ter zake van verschuldigde premies volgens rekeningen van 1 november 2023 en 14 februari 2024, inclusief verschenen rente en incassokosten, een opeisbare vordering van € 428,64 op gerekestreerde. Gerekestreerde laat meerdere schulden onbetaald en verkeert in een toestand te hebben opgehouden te betalen, zodat verzoeksters gerechtigd zijn haar faillietverklaring te verzoeken. Als werknemers uit dienst treden en bij een andere (rechts)persoon in dienst treden, moeten zij afgemeld worden, anders lopen de verplichtingen van de oud-werkgever tot afdracht van pensioenpremie door en wordt overigens een nieuwe werkgever nog niet premieplichtig, aldus steeds verzoeksters.
Gerekestreerde is niet in de procedure verschenen.
Zijdens de vereffenaar is – samengevat en voor zover voor de beoordeling relevant – schriftelijk, onder overlegging van stukken, het navolgende gesteld.
De vorderingen van verzoeksters zien op (pensioen)premies die verschuldigd zijn geworden nadat alle werknemers van gerekestreerde op 30 november 2023 bij haar uit dienst zijn getreden en per 1 december 2023 in dienst zijn getreden bij een andere vennootschap. De vereffenaar heeft overleg met de nieuwe werkgever die de premies dient te voldoen. De vereffenaar betwist de gestelde vorderingen. De vereffenaar betwist dat sprake is van pluraliteit van schuldeisers. Alleen één factuur van € 157,62 van verzoekster 2 dateert van voor 30 november 2023. Het faillissementsverzoek ligt voor afwijzing gereed, aldus steeds de vereffenaar, en hij verzoekt de aanvragers te veroordelen in de kosten van de procedure.
3 De beoordeling
De rechtbank heeft – naast het verzoekschrift met bijlagen – kennisgenomen van het zijdens de vereffenaar ingediende stuk met bijlagen en de rechtbank heeft verzoeksters in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De rechtbank betrekt hetgeen namens de vereffenaar als belanghebbende is aangevoerd in haar beoordeling.
Niet weersproken is dat de voormalige werknemers van gerekestreerde vanaf 30 november 2023 bij haar uit dienst zijn en dat zij per 1 december 2023 bij een andere werkgever in dienst zijn getreden.
De rechtbank acht aannemelijk dat, mede door bemoeienis van de vereffenaar, na juiste af- en aanmelding van de werknemers en administratieve correcties, geen sprake zal blijken te zijn van een vordering van verzoekster 1 op gerekestreerde en dat verzoekster 2 slechts een vordering ter zake van de factuur van 15 november 2023 van € 157,62 op gerekestreerde zal blijken te hebben. Bij die stand van zaken bestaat naar het oordeel van de rechtbank zodanige onzekerheid over de hardheid van de vorderingen van verzoeksters dat faillietverklaring van gerekestreerde in dit stadium niet aan de orde is.
Het is daarnaast in het belang van de vennootschap en de belanghebbenden bij haar vermogen dat haar vermogen ordentelijk zal kunnen worden vereffend en daarbij verschoond te blijven van de kosten van afwikkeling in faillissement, die in de meeste gevallen, zoals algemeen bekend, voldaan worden met het overgrote deel van het voor verdeling beschikbare actief. Verzoeksters zullen naar verwachting hun vorderingen voldaan kunnen krijgen van de nieuwe werkgever van de werknemers. Bij die stand van zaken kunnen verzoeksters, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij enerzijds de uitoefening van hun bevoegdheid het faillissement te verzoeken en dat verzoek te handhaven en anderzijds het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening komen.
De rechtbank zal het verzoek tot faillietverklaring daarom afwijzen. Verzoeksters worden in de kosten van de belanghebbende veroordeeld (artikel 289 Rv). Belanghebbende heeft een verweerschrift (1 punt) ingediend. De proceskosten zullen worden vastgesteld op 1 punt maal tarief II in eerste aanleg = € 614,00, overeenkomstig het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven.
4 De beslissing
De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring;
- veroordeelt verzoeksters in de kosten van dit geding aan de zijde van
belanghebbende, bepaald op € 614,00 aan salaris voor de advocaat.
Deze beschikking is op 29 oktober 2024 gegeven door mr. M. Aukema, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Biezen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.