Uitspraak
Team familie
zaaknummers / rekestnummers: C/10/654885 / FA RK 23-2187 en
C/10/659295 / FA RK 23-4254
Beschikking van 4 juli 2024 over de echtscheiding
in de zaak van:
[naam 1] , hierna: de man,
wonende te [plaatsnaam 1] ,
advocaat mr. A. Harent te Dordrecht,
t e g e n
[naam 2] , hierna: de vrouw,
wonende te [plaatsnaam 1] ,
advocaat mr. A. Apistola te Zwijndrecht.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 21 maart 2023;
het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 12 juni 2023;
het verweerschrift op het zelfstandig verzoek tevens aanvullend verzoek met bijlagen, ingekomen op 4 augustus 2023;
het verweerschrift op het (zelfstandig) aanvullend verzoek tevens aanvullend verzoek met bijlagen, ingekomen op 29 augustus 2023;
het verweerschrift op het aanvullend verzoek, ingekomen 6 september 2023;
het bericht met bijlagen van de man van 25 april 2024;
het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 25 april 2024;
de berichten met bijlagen van de vrouw van 26 april 2024 en 13 mei 2024;
het bericht met bijlagen van de man van 14 mei 2024;
het verweerschrift op het aanvullende verzoekschrift tevens aanvullend verzoek, ingekomen op 15 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 23 mei 2024. Daarbij zijn verschenen:
de man, bijgestaan door zijn advocaat;
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), in zijn adviserende rol, vertegenwoordigd door [naam 3] .
2 De vaststaande feiten
2.1.
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan te [plaatsnaam 2] , op [datum 1] . Bij akte van [datum 2] , opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam, is het geregistreerd partnerschap omgezet in een huwelijk.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2016 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats] .
2.3.
Partijen bezitten de Nederlandse nationaliteit.
2.4.
In de beschikking van 3 mei 2023 van de rechtbank Rotterdam, gegeven in het kader van het treffen van voorlopige voorzieningen, is de onderlinge regeling die partijen over de zorgregeling hebben getroffen opgenomen, te weten:
de minderjarigen verblijven in de echtelijke woning en de ouders wisselen elkaar elke week af, met maandag als dag van de overdracht, waartoe de ene ouder de minderjarigen op maandagochtend naar school zal brengen en de andere ouder de minderjarigen op maandag te 16.00 uur ophaalt van school;
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 24 november 2023 is het verzoek van de vrouw om voormelde beschikking ten aanzien van de zorgregeling te wijzigen afgewezen. Daarbij zijn tevens de afzonderlijk gedane verzoeken van partijen tot toevertrouwing van de minderjarigen aan (ieder van) hen afgewezen, alsmede het verzoek van de vrouw tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. Verder is een met ingang van 22 november 2023 door de man te betalen kinderbijdrage van € 331,50 per maand per kind vastgelegd en is het verzoek van de vrouw ten aanzien van de partnerbijdrage bij gebrek aan draagkracht van de man afgewezen.
3 De beoordeling
3.1.
Scheiding
3.1.1.
Partijen verzoeken afzonderlijk de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.1.2.
Op grond van artikel 815, lid twee van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid zes Rv ).
Door partijen is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid twee Rv overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen voldoende gemotiveerd dat het voor hen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door hen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank zal partijen ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.
3.1.3.
De door partijen afzonderlijk gedane verzoeken tot echtscheiding worden, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
3.2.
Verblijfplaats en zorgregeling
3.2.1.
De man verzoekt (uiteindelijk) te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem zal zijn en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de vrouw, waarbij een zorgregeling zal gelden van (afwisselend) week-op-week-af met als wisselmoment op maandagmiddag na school/BSO. Tevens verzoekt de man de vakantieverdeling te bepalen conform het door hem in het geding gebrachte voorstel.
3.2.2.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn, alsmede een zorgregeling vast te stellen in die zin dat, zolang zij geen eigen woonruimte heeft, de in de beschikking van 3 mei 2023 opgenomen zorgregeling (birdnestregeling) zal gelden. Vanaf het moment dat zij eigen woonruimte heeft verzoekt de vrouw een zorgregeling conform haar in het geding gebrachte overzicht.
3.2.3.
Partijen hebben uitvoerig hun zienswijze gegeven over het verloop van de birdnestregeling en over de nog vast te stellen zorgregeling vanaf het moment dat de birdnestregeling niet meer zal plaatsvinden in de echtelijke woning (hierna: de woning) na de verdeling of verkoop van de woning. Hoewel partijen verschillen van mening over de uitvoering van de birdnestregeling, is gebleken dat de regeling goed is verlopen. Gelet hierop en mede gelet op de situatie dat de man vaak naar het buitenland moet reizen voor zijn werk is een week-op-week-af (met een wisselmoment per week) op dit moment voor zowel partijen als voor de minderjarigen het meest praktisch. In hetgeen de vrouw daartoe heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding af te wijken van de eerder goed functioneerde week-op-week-af regeling. Het verzoek van de man zal worden toegewezen, waarbij het wisselmoment op maandagmiddag na schooltijd zal zijn. Ten aanzien van de vakantieregeling beslist de rechtbank conform het schema van de vrouw, omdat dit schema ziet op alle voorkomende schoolvakanties en feestdagen.
3.2.4.
Omdat het in lijn met een zorgregeling in de vorm van co-ouderschap wordt geacht dat op het adres van iedere ouder een kind staat ingeschreven, beslist de rechtbank dat (in verband met een hoger te ontvangen kindgebonden budget) [minderjarige 2] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben en [minderjarige 1] bij de man.
3.3.
Voortgezet gebruik woning
3.3.1.
Beide partijen verzoeken ieder afzonderlijk het voortgezet gebruik van de woning voor de duur van zes maanden.
3.3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de man tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de gelegenheid krijgt om de financiering van de overname van de woning van de vrouw te kunnen regelen en dat de vrouw tot vier maanden na de inschrijving van echtscheidingsbeschikking de gelegenheid krijgt om een andere woning te vinden. Indien blijkt dat de man na ommekomst van voormelde periode de financiering niet heeft kunnen regelen, moet de woning worden verkocht. Gelet op de afspraak van partijen, zal de rechtbank beslissen dat de man voor de duur van zes maanden en de vrouw voor de duur van vier maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand jegens elkaar bevoegd zijn de bewoning van de woning voort te zetten.
3.4.
Betaling eigenaarslasten woning en gebruikersvergoeding woning
3.4.1.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen tot betaling van de helft van de eigenaarslasten van de woning aan hem van € 767,24 per maand, met ingang 22 maart 2023 tot aan de levering van de woning aan de man of een derde. De man stelt dat hij sinds de peildatum alle eigenaarslasten betaalt, terwijl partijen gezamenlijk in een birdnestconstructie in de woning verblijven.
3.4.2.
De vrouw voert verweer en verzoekt bij zelfstandig verzoek te bepalen dat de man met ingang van 22 maart 2023 aan haar een vergoeding betaalt van € 767,24 per maand voor het gebruik van de woning.
3.4.3.
De rechtbank wijst het verzoek van de man af, omdat de vrouw thans financieel niet in staat is bij te dragen in de lasten van de woning. Het door de man betaalde deel dat de vrouw van de eigenaarslasten verschuldigd is, dient te worden verrekend bij de eindafrekening van de verdeling of de verkoop van de woning.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw eveneens af, omdat beide partijen tot op heden en in de nabije toekomst ieder voor de helft gebruik maken van de woning en daardoor beiden de helft van het woongenot van de woning missen.
3.5.
Onderhoudsbijdrage
3.6.
Omdat de vrouw heeft verzoek ten aanzien van de partnerbijdrage heeft ingetrokken, zal de rechtbank het verzoek afwijzen.
3.6.1.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna: kinderbijdrage) van (uiteindelijk) € 481,- per maand per kind vast te stellen.
3.6.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.6.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.6.4.
Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie.
De behoefte
3.6.5.
Partijen zijn het erover eens dat de bij de voorlopige voorzieningenbeschikking van 23 november 2023 vastgestelde behoefte van de minderjarigen van € 1.172,- per maand in aanmerking kan worden genomen. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt de behoefte € 1.246,- per maand.
3.6.6.
Ten aanzien van de door de man opgevoerde kosten voor de opvang van de minderjarigen oordeelt de rechtbank als volgt. Gelet op de hoogte van de behoefte van de minderjarigen, gaat de rechtbank ervan uit dat de daadwerkelijke kosten van kinderopvang ter hoogte van € 172,- in de behoefte zijn verdisconteerd. De rechtbank acht deze kosten in verhouding met het inkomen van partijen niet als hoog, zodat de rechtbank de behoefte niet zal vermeerderen met de opvangkosten.
Draagkrachtberekening
3.6.7.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.6.8.
Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden.
3.6.9.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man aan de hand van de jaaropgave over het jaar 2023, waarop een jaarloon staat genoemd van € 66.710,-, op € 4.383,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting
3.6.10.
Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 269,- per maand, waar de man gelet op zijn inkomen recht op heeft.
3.6.11.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw op € 1.112,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente uitkeringsspecificaties):
- WW-uitkering € 1.319,- bruto per maand
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
De algemene heffingskorting is in aanmerking genomen.
3.6.12.
Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 493,- per maand, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
3.6.13.
De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 2.065, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.270)] en bedraagt
€ 1.259,- per maand.
3.6.14.
De man stelt dat rekening moet worden gehouden met advocaatkosten van € 114,- per maand. De vrouw betwist dit. De rechtbank houdt geen rekening met deze kosten, omdat
deze kosten geen voorrang hebben op kinderalimentatie .
3.6.15.
Gelet op de hoogte van het NBI van de vrouw (lager dan € 1.815,- per maand) wordt haar draagkracht aan de hand van de draagkrachttabel behorende bij het rapport van de Expertgroep Alimentatie vastgesteld op het minimumbedrag van € 50,- per maand.
Draagkracht man
3.6.16.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarigen moet de behoefte over partijen worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 1.259,- / € 1.309,- x € 1.246,- = € 1.198,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 1.259,- / € 1.309,- x € 50,- = € 48,- +
samen € 1.246,-
Van de totale behoefte van de minderjarigen komt dus een gedeelte van € 1.198,- per maand ofwel € 599,- per maand per kind voor rekening van de man en een gedeelte van € 48,- per maand ofwel € 24,- per maand per kind voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
Ten aanzien van [minderjarige 2]
3.6.17.
Gezien de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de vrouw en de vast te stellen zorgregeling in de vorm van co-ouderschap hoort een zorgkorting van 35%, te weten € 218,- per maand.
Ten aanzien van [minderjarige 1]
3.6.18.
Gezien de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man en de vast te stellen zorgregeling in de vorm van co-ouderschap hoort een zorgkorting van 65%, te weten € 405,- per maand.
3.6.19.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarigen, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met voormelde bedragen, zodat de man als kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige 2] aan de vrouw moet betalen € 381,- per maand en ten behoeve van [minderjarige 1] € 194,- per maand.
Conclusie
3.6.20.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] van € 381,- per maand en van [minderjarige 1] van 194,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.7.
Verdeling
3.7.1.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd.
3.7.2.
De man verzoekt bij zijn inleidende verzoekschrift de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap, ten overstaan van een notaris en met benoeming van onzijdige personen, maar verzoekt thans de verdeling vast te stellen op de door hem voorgestelde wijze.
3.7.3.
De vrouw verzoekt de tussen partijen bestaand gemeenschap vast te stellen op de door haar voorgestelde wijze.
3.7.4.
Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW is de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 21 maart 2023.
3.7.5.
Partijen hebben geen overeenstemming over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Partijen stellen over en weer onvoldoende om de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen. De rechtbank zal daarom de wijze van verdeling gelasten, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang op grond van artikel 3:185 BW .
De woning
3.7.6.
Partijen zijn het erover eens dat de woning aan de man kan worden toegescheiden, met de voorwaarde dat de man binnen zes maanden na de echtscheiding de financiering rondkrijgt om het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen. Indien de man de financiering niet heeft kunnen regelen zal de woning worden verkocht. De waarde van woning bedraagt blijkens de op 4 juli 2023 verrichtte taxatie € 540.000,-. De man stelt dat partijen hebben afgesproken dat deze taxatie bindend is en verzoekt de rechtbank bij de vaststelling van de verdeling van de woning uit te gaan van voormelde taxatie. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd betwist en verzoekt de rechtbank te bepalen dat de woning aan de man wordt toebedeeld tegen een waarde van € 570.000,-.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet uit de stukken gebleken dat partijen hebben afgesproken dat de op 4 juli 2023 verrichtte taxatie op dat moment bindend was, weliswaar is dat het voorstel van de advocaat van de man maar een bevestiging hiervan door de toenmalige advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man ontbreekt. Overeenstemming op dit punt is niet komen vast te staan. De door de man ingebrachte
e-mail van 13 juli 2023 van de toenmalige advocaat van de vrouw aan de vrouw zelf, waarvan de echtheid door de vrouw gemotiveerd wordt betwist, maakt dit niet anders. Door de man is niet betwist dat de huidige waarde van de woning anders is dan door de vrouw voorgesteld. De rechtbank beslist daarom dat bij toescheiding van de woning aan de man moet worden uitgegaan van een waarde van € 570.000,-.
3.7.7.
Indien zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking blijkt dat de man de financiering van de toedeling van de woning aan hem niet heeft rond gekregen, moet de woning in het kader van de verdeling worden verkocht. De rechtbank bepaalt dat dit geschiedt op de volgende manier.
Binnen twee weken na deze beschikking selecteert de vrouw drie makelaarskantoren en stuurt deze selectie naar de man. Na ontvangst daarvan kiest de man binnen één week uit die selectie de verkopende makelaar. Daarna verrichten partijen zo spoedig mogelijk de volgende handelingen:
invullen en ondertekenen van door de makelaar geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot verkoop,
aanleveren van door de makelaar verzochte documenten;
betaling van hun deel van de aanbetaling aan de makelaar, binnen de gestelde betalingstermijn van de makelaar,
leveren van een set sleutels aan de makelaar, binnen de door de makelaar gestelde termijn,
meewerken aan het bepalen van de verkoopprijs of de vraag- en laatprijs, binnen de door de makelaar gestelde termijn,
meewerken aan geplande bezichtigingen,
zorgen dat huis en tuin verzorgd ogen voor iedere bezichtiging,
alle andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en oplevering van de woning, waartoe zowel door de makelaar als in een later stadium door de notaris verzocht wordt, binnen de door hen gestelde termijnen,
het tekenen van de koopovereenkomst,
het meewerken aan de levering van de echtelijke woning via de notaris, waaronder het tekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris gestelde termijn.
3.7.8.
Bij dit alles geldt nog het volgende:
voor het geval partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming komen over de te hanteren verkoopprijs en of de vraag- en laatprijs, zal de makelaar deze bindend vaststellen, net als een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs in geval verkoop uitblijft,
in het geval de makelaar de verkoopprijs en/of vraag- en laatprijs bindend heeft vastgesteld, hanteren partijen deze bij de verkoop van de echtelijke woning aan een derde,
partijen dragen de aan de verkoop verbonden kosten ieder bij helfte,
als de makelaar de opdracht tot verkoop van de echtelijke woning teruggeeft wegens gebrek aan medewerking van een van partijen, voldoet de niet-meewerkende partij de kosten die de makelaar in rekening brengt. Dit geldt ook voor schade en of extra onkosten veroorzaakt door het niet-meewerken van een partij bij de afwikkeling bij de notaris en door het niet correct opleveren van het huis aan kopers,
met de verkoopopbrengst van de woning en de opbrengst van de polissen die zijn gekoppeld aan de hypothecaire lening wordt de hypothecaire lening afgelost. Als na aflossing een hypothecaire schuld resteert, dragen partijen deze gelijkelijk. Als na aflossing een overwaarde resteert, verdelen partijen deze gelijkelijk.
Verzekeringen ASR en Lifetri
3.7.9.
Voorzover de polissen van deze verzekeringen waarde vertegenwoordigen moeten de waarden bij helfte worden verdeeld.
De inboedel
3.7.10.
Partijen maken over en weer aanspraak op inboedelgoederen en leggen ieder afzonderlijk een boedellijst over. Zoals met partijen tijdens de mondelinge behandeling is besproken houdt de rechtbank het ervoor dat partijen de verdeling van de inboedel in onderling overleg zullen regelen.
De auto, merk Volkswagen
3.7.11.
Partijen zijn overeengekomen dat de auto aan de man wordt toegescheiden voor de waarde van € 6.250,-, met verrekening van de helft van de waarde met de vrouw.
De bankrekeningen
3.7.12.
De saldi van de bij partijen genoegzaam bekende bankrekeningen worden per
peildatum bij helfte verdeeld. Voor zover sprake is van saldi op de bankrekening [rekeningnummer 1]
ten name van de vrouw en op de bankrekening [rekeningnummer 2] ten name van de man worden deze per peildatum bij helfte verdeeld.
De bitcoins
3.7.13.
Partijen zijn overeengekomen dat de bitcoins aan de man worden toegescheiden, met verrekening van de helft van de waarde per peildatum met de vrouw.
De aanslagen/teruggaven IB 2022 en 2023
3.7.14.
De rechtbank beslist dat ieder van partijen jegens de ander verplicht is de (eventuele) aanslagen IB voor de helft voor eigen rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen. De (eventuele) teruggaven IB worden bij helfte verdeeld.
De vordering van de man op de vrouw
3.7.15.
De vordering van de man op de vrouw ten aanzien van de lasten van de echtelijke woning, de kosten van de kinderen en de kosten van de huishouding wordt als onvoldoende geconcretiseerd en te onbepaald afgewezen.
De schuld bij de moeder van de vrouw
3.7.16.
Het verzoek van de vrouw te bepalen dat ieder van partijen jegens de ander verplicht is deze schuld ter hoogte van € 2.500,- voor de helft voor eigen rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen wordt afgewezen, omdat de vrouw de schuld niet aantoont en door de vrouw zou zijn aangegaan na de peildatum.
3.7.17.
De wijze van verdeling van de gemeenschap zal gelast worden zoals hiervoor onder de rechtsoverwegingen 3.7.4. tot en met 3.7.16. is weergegeven.
3.8.
Proceskosten
3.8.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
4 De beslissing
De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum 2] te [plaatsnaam 2] ;
4.2.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de vrouw zal zijn en dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man zal zijn;
4.3.bepaalt dat de minderjarigen in het kader van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (afwisselend) de ene week van maandag tot maandag bij de man zullen verblijven en de andere week van maandag tot maandag bij de vrouw, waarbij als wisselmoment maandagmiddag na school zal gelden. Bepaalt voorts dat de regeling inzake de verdeling van de vakanties en feestdagen zal zijn volgens het schema van de vrouw dat door de griffier is gewaarmerkt en aan deze beschikking is gehecht;
4.4.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] , steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 381,- per maand;
4.5.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 194,- per maand;
4.6.
bepaalt dat partijen, als zij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidings-beschikking in de registers van de burgerlijke stand de echtelijke woning aan [adres] , die aan de andere partij uitsluitend of onder andere toebehoort of ten gebruike toekomt, bewonen, jegens elkaar bevoegd zijn de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten, waarbij voor de vrouw na de inschrijving van de beschikking een termijn geldt van vier maanden en voor de man een termijn van zes maanden, zulks tegen een redelijke vergoeding, die nu op nihil wordt gesteld;
4.7.
gelast de wijze van verdeling van de gemeenschap zoals hiervoor onder de rechtsoverwegingen 3.7.4. tot en met 3.7.16. is weergegeven;
4.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
4.9.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.10.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van C. Naujoks, griffier, op 4 juli 2024.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat zij op andere manier is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.