Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Kinderalimentatie , niet-ontvankelijkheid meerderjarig kind, samengesteld gezin, minimumdraagkracht, vanwege groot tekort aan draagkracht geen draagkrachtvergelijking en geen zorgkorting, geen terugbetalingsverplichting.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht

Zaaknummer: C/10/628251 / FA RK 21-8323

Kinderalimentatie

Beschikking van 11 mei 2022

in de zaak van:

[naam man] ,

wonende in [woonplaats man] ,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. H.D. van den Berg,

t e g e n

[naam vrouw] ,

wonende in [woonplaats vrouw] ,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. V.K.S. Deetman.

1. De procedure

1.1.

De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

het verzoekschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 14, binnengekomen op 4 november 2021;

het verweerschrift van de vrouw met bijlagen 1 en 2, binnengekomen op 28 december 2021;

het rolbericht van de man van 8 november 2021 met een volmacht;

het rolbericht van de man van 10 januari 2022;

het rolbericht van de vrouw van 11 januari 2022;

de brief van de man van 27 januari 2022 met bijlagen 15 tot en met 20;

de brief van de vrouw van 8 februari 2022 met bijlagen 3 en 4, en;

de brief van de man van 16 februari 2022.

1.2.

Uit de hiervoor vermelde rolberichten van de man en de vrouw van respectievelijk 10 en 11 januari 2022 blijkt dat partijen instemmen met een schriftelijke afdoening van de zaak zonder dat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.

1.3.

De rechtbank heeft aan [voornaam zoon 2] , de zoon van partijen, gevraagd wat hij van het verzoek vindt. Hij heeft dat per e-mail laten weten

2. Waar gaat het over?

2.1.

De man en de vrouw zijn de ouders van:

 [naam zoon 1] (hierna: [voornaam zoon 1] ), geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum zoon 1] 2000;

 [naam zoon 2] (hierna: [voornaam zoon 2] ), geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum zoon 2] 2004, en;

 [naam zoon 3] (hierna: [voornaam zoon 3] ), geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum zoon 3] 2008.

[voornaam zoon 1] , [voornaam zoon 2] en [voornaam zoon 3] staan ingeschreven op het adres van de man.

2.2.

De man is op 18 juli 2018 gehuwd met mevrouw [persoon A] (hierna: [persoon A] ). [persoon A] heeft uit een eerdere relatie twee kinderen:

 [naam zoon 4] (hierna: [voornaam zoon 4] ) geboren in [geboorteplaats 2] op [geboortedatum zoon 4] 2006, en;

 [naam zoon 5] (hierna: [voornaam zoon 5] ) , geboren in [geboorteplaats 2] op [geboortedatum zoon 5] 2007.

[voornaam zoon 4] en [voornaam zoon 5] staan op het adres van [persoon A] ingeschreven.

2.3.

Op 21 december 2011 heeft de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking beslist dat de man een bedrag van € 66,67 per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. Na een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen heeft de rechtbank in haar beschikking van 22 september 2014 bepaald dat de man met ingang van 1 juni 2014 een kinderalimentatie van € 77,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen. Gecorrigeerd voor de inflatie (indexering) is dat nu € 89,42 per kind per maand.

2.4.

Inmiddels staan [voornaam zoon 1] , [voornaam zoon 2] en [voornaam zoon 3] weer op het adres van de man ingeschreven. Voor [voornaam zoon 3] is een verzoek tot benoeming van een bijzonder curator ingediend en ook een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.

2.5.

De man wil dat met ingang van 18 juni 2019 de vrouw aan hem een kinderalimentatie moet betalen van € 47,- per kind per maand en dat de vrouw de helft moet betalen van de bijzondere kosten van de kinderen, zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend de laptop voor school, schoolexcursies, schoolreisjes en niet vergoede ziektekosten. Volgens de man zijn de omstandigheden gewijzigd en moet de vrouw nu aan hem een bijdrage betalen. Naar de rechtbank aanneemt houdt het verzoek van de man ook in dat hij wil dat de kinderalimentatie die hij op grond van de beschikking van 22 september 2014 aan de vrouw verschuldigd is, op nihil (€ 0,-) wordt gesteld.

2.6.

De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat het verzoek wordt afgewezen. Volgens de vrouw kan zij de verzochte bijdrage niet betalen. Zij wil met ingang van 21 januari 2021 een kinderalimentatie van € 50,- per maand aan de man betalen.

3. De beoordeling

conclusie

3.1.

De rechtbank beslist dat:

 de kinderalimentatie voor [voornaam zoon 2] en [voornaam zoon 3] wordt gewijzigd en voor de periode 18 juni 2019 tot de datum van deze beschikking gelijk is aan datgene wat de vrouw feitelijk heeft betaald of op haar is verhaald;

 dat de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking een kinderalimentatie voor [voornaam zoon 2] en [voornaam zoon 3] aan de man moet betalen van € 25,- per kind per maand.

 de kinderalimentatie die de man moet betalen vanaf de datum van 18 juni 2019 op nihil (€ 0,-) wordt gesteld;

Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de man afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.

niet-ontvankelijkheid [voornaam zoon 1]

3.2.

Op het moment van indiening van het verzoekschrift was [voornaam zoon 1] meerderjarig en had hij dus als procespartij aangemerkt moeten worden. Een door [voornaam zoon 1] ondertekende machtiging is daarvoor onvoldoende. [voornaam zoon 1] is om die reden niet-ontvankelijk in het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud.

Los daarvan heeft de vrouw onbestreden gesteld dat [voornaam zoon 1] vanaf zijn 18e levensjaar fulltime werkt en geen aanvullende behoefte aan een bijdrage heeft. Bovendien is [voornaam zoon 1] inmiddels 21 jaar en zijn partijen – met het oog op de hieronder bepaalde ingangsdatum – enkel nog onderhoudsplichtig voor hem in het geval hij behoeftig zou zijn. Dat is gesteld noch gebleken.

reden voor de wijziging

3.3.

De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. Dat is hier het geval, want de kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de man. Ook is het dienstverband van de man beëindigd waarna hij een eigen onderneming is gestart. Daarnaast is de man onderhoudsplichtig geworden voor [voornaam zoon 4] en [voornaam zoon 5] en is [persoon A] voor [voornaam zoon 1] , [voornaam zoon 2] en [voornaam zoon 3] .

ingangsdatum

3.4.

De wet laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.

3.5.

Na eerst een periode geen bijdrage te hebben betaald, betaalt de vrouw vanaf november 2020 een bijdrage aan de man die haar draagkracht substantieel overstijgt, zoals onderstaand blijkt. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw eerst per datum van deze beschikking is gehouden € 50,- per maand voor de kinderen bij te dragen. Wat er tot de datum van deze beschikking te veel is betaald, wordt geacht door de man voor de kinderen te zijn gebruikt.

Voor wat betreft de nihilstelling van de alimentatieverplichting van de man hanteert de rechtbank 18 juni 2019 als ingangsdatum, omdat vanaf die datum – naast [voornaam zoon 1] en [voornaam zoon 2] – ook [voornaam zoon 3] feitelijk bij de man verblijft.

behoefte [voornaam zoon 2] en [voornaam zoon 3]

3.6.

Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd.

3.7.

De man stelt dat de behoefte van [voornaam zoon 2] en [voornaam zoon 3] in 2014 € 300,- per kind per maand bedraagt. De vrouw heeft dit niet betwist. De rechtbank stelt de behoefte daarom op dat bedrag vast. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 348,- per maand.

onderhoudsplichtigen

3.8.

Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de onderhoudsplichtigen kan betalen: de ‘draagkracht’, en hoe die draagkracht over de verschillende kinderen moet worden verdeeld. De man is onderhoudsplichtig voor [voornaam zoon 2] , [voornaam zoon 3] , [voornaam zoon 4] en [voornaam zoon 5] . De vrouw is onderhoudsplichtig voor [voornaam zoon 2] en [voornaam zoon 3] en [persoon A] is onderhoudsplichtig voor [voornaam zoon 2] , [voornaam zoon 3] , [voornaam zoon 4] en [voornaam zoon 5] . Zij moeten volgens de wet naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. Uit de inhoud van de overgelegde stukken, waaronder inkomensgegevens van partijen en [persoon A] , is voldoende aannemelijk geworden dat de man, de vrouw en [persoon A] samen onvoldoende draagkracht hebben om volledig te voorzien in alle kosten van de kinderen voor wie zij onderhoudsplichtig zijn. Aan het vergelijken van hun onderlinge draagkracht komt de rechtbank daarom niet toe. Om die reden is de behoefte van [voornaam zoon 4] en [voornaam zoon 5] niet relevant en beperkt zij zich hierna tot het bespreken van de draagkracht van de vrouw.

draagkracht ouders

3.9.

Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd.

draagkracht vrouw

3.10.

De vrouw heeft een eenmanszaak en werkt als ‘verzorgende IG’. Zij heeft onweersproken gesteld dat haar inkomen uit de eenmanszaak is gedaald als gevolg van Covid-19. Deze inkomensdaling heeft zij gedeeltelijk op kunnen vangen door een betaalde stageplek. Alhoewel duidelijk is dat deze stage in 2020 slechts voor de duur van zes maanden was rekent de rechtbank voor het bepalen van de draagkracht op basis van haar totale inkomen zoals dat blijkt uit de overgelegde inkomstenbelasting 2020. Van belang daarbij is dat uit de voorlopige winst- en verliesrekening van 2021 van de eenmanszaak van de vrouw slechts een winst uit onderneming van € 11.857,- blijkt en dat meer recente inkomensgegevens ontbreken. Zoals hierna zal blijken is de draagkracht van de vrouw vanaf 2020 niet hoger geweest dan € 50,- per maand. Gesteld noch gebleken is dat haar huidig inkomen zodanig is gewijzigd dat dit van invloed is op haar draagkracht.

Uit de aangifte inkomstenbelasting 2020 blijkt een inkomen uit winst uit onderneming van € 3.268,-, een inkomen uit uitkering van in totaal € 4.393,- en een inkomen uit stagevergoeding van € 10.849,-. Vanwege de beperkte winst uit onderneming houdt de rechtbank geen rekening met de zelfstandigenaftrek. Het NBI is dan € 1.318,-.

3.11.

Het inkomen van de vrouw is hier zo laag dat voor haar het minimumbedrag aan draagkracht geldt dat de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak aanbeveelt. Dat is € 50,- per maand bij twee of meer kinderen.

verdeling kosten

3.12.

Vervolgens moet de rechtbank bekijken wie welk deel van de kosten van de kinderen moet dragen. Als de ouders en [persoon A] samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van de kinderen, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.

3.13.

Zoals onder 3.8 reeds overwogen is een vergelijking hier niet nodig omdat de man, de vrouw en [persoon A] samen niet genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van [voornaam zoon 2] , [voornaam zoon 3] , [voornaam zoon 4] en [voornaam zoon 5] . De vrouw moet daarom haar volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de vrouw in beginsel met € 50,- per maand moet bijdragen in de kosten van [voornaam zoon 2] en [voornaam zoon 3] .

zorgkorting

3.14.

De vrouw maakt op de dagen dat [voornaam zoon 3] bij haar verblijft kosten voor eten en drinken, energielasten et cetera: de verblijfskosten. Daarmee voldoet zij – deels – aan haar onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de man staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de vrouw met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.

Bij beschikking van 18 januari 2021 is een weekendregeling tussen de vrouw en [voornaam zoon 3] vastgelegd. Onduidelijk is of er tussen de vrouw en [voornaam zoon 2] contact is. Omdat er sprake is van een groot tekort aan draagkracht, past de rechtbank voor [voornaam zoon 3] en [voornaam zoon 2] geen zorgkorting toe. Om die reden kan in het midden blijven welk zorgkortingspercentage past bij het contact tussen de vrouw en [voornaam zoon 3] en [voornaam zoon 2] . Dit betekent dat de vrouw een bedrag van € 50,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen.

alimentatie terugbetalen

3.15.

Zoals onder 3.5 overwogen betaalt de vrouw al vanaf november 2020 een bijdrage van € 100,- per maand aan de man, terwijl haar draagkracht de afgelopen twee jaren niet hoger was dan nu. De vrouw heeft over die periode dus meer betaald dan haar feitelijke draagkracht. De rechtbank vindt echter dat van de man niet kan worden gevergd dat hij deze ontvangen alimentatie aan de vrouw moet terugbetalen, omdat die alimentatie al is uitgegeven aan de kinderen. Bovendien heeft de vrouw ook laten weten dat zij geen terugbetaling van de te veel ontvangen alimentatie verzoekt. Daarnaast is ook onduidelijk of de man na de uithuisplaatsing van [voornaam zoon 3] op 18 juni 2019 nog alimentatie aan de vrouw heeft betaald. De rechtbank zal daarom de bijdragen voor de periode vanaf 18 juni 2019 tot de datum van deze beschikking stellen op het bedrag dat de man of de vrouw feitelijk hebben betaald of op hem of haar is verhaald.

alimentatie vooruitbetalen

3.16.

De vrouw moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.

bijzondere kosten

3.17.

De man verzoekt te bepalen dat de vrouw – naast de door de rechtbank te bepalen kinderalimentatie – voor de helft moet bijdragen in de bijzondere kosten van de kinderen, zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend de laptop voor school, schoolexcursies, schoolreisjes, en niet vergoede ziektekosten. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen omdat het de vrouw aan draagkracht ontbreekt.

uitvoerbaar bij voorraad

3.18.

De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.

proceskosten

3.19.

De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4. De beslissing

De rechtbank:

4.1.

verklaart [voornaam zoon 1] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;

4.2.

beslist dat de door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie voor [voornaam zoon 2] en [voornaam zoon 3] :

 voor de periode van 18 juni 2019 tot de datum van deze beschikking gelijk is aan datgene wat de vrouw feitelijk heeft betaald, en;

 vanaf de datum van deze beschikking € 25,- per kind per maand bedraagt;

4.3.

beslist dat de vrouw vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;

4.4.

wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [voornaam zoon 2] en [voornaam zoon 3] , zoals die was vastgelegd in de beschikking van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 september 2014, en beslist dat deze kinderalimentatie vanaf 18 juni 2019 € 0,- bedraagt;

4.5.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

4.6.

beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;

4.7.

wijst de verzoeken voor het overige af.

Dit is de beslissing van rechter mr. A.E. Sutorius-van Hees, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. Deze is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Bijlage:

Artikel 1:392 lid 2 in samenhang met artikel 1:395a van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 1:392 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 1:392 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek

Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek

Bijlage 1: draagkracht van de vrouw in 2020


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature