Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Arbeid. Ontslag op staande voet rechtsgeldig gegeven. Loon ten onrechte ingehouden, omdat werkneemster ziek was. Schade veroorzaakt aan taxi ten onrechte ingehouden op het loon.

Uitspraak



RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht

zaaknummer: 9814089 HA VERZ 22-30

datum uitspraak: 12 juli 2022

Beschikking van de kantonrechter

in de zaak van

[verzoekster] ,

woonplaats: [woonplaats verzoekster] ,

verzoekster,

gemachtigde: mr. A.H.F. Kluwen,

tegen

[verweerder] , h.o.d.n. [handelsnaam] ,

woon- en vestigingsplaats: [woonplaats verweerder] ,

verweerder,

procederend in persoon.

De partijen worden hierna ‘ [verzoekster] ’ en ‘ [verweerder] ’ genoemd.

1. De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 13 april 2022;

het verweerschrift, met bijlagen;

het e-mailbericht van de zijde van [verzoekster] van 23 mei 2022, met bijlagen;

het e-mailbericht van [verweerder] van 24 mei 2022, met bijlagen;

het e-mailbericht van [verweerder] van 25 mei 2022, met bijlagen;

het proces-verbaal van de op 25 mei 2022 gehouden mondelinge behandeling;

het e-mailbericht met brief van [verweerder] van 10 juni 2022, met bijlagen;

het e-mailbericht van de zijde van [verzoekster] van 10 juni 2022.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 mei 2022. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door mrs. F. Buis en L. Boer. [verweerder] is verschenen, bijgestaan door zijn partner [naam 1] . Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling een voorwaardelijke regeling getroffen die is opgenomen in het proces-verbaal. Op 10 juni 2022 hebben partijen de kantonrechter bericht dat niet aan de voorwaarde uit het proces-verbaal is voldaan en hem verzocht om uitspraak te doen.

2. De feiten

2.1.

[verzoekster] is op 1 juli 2021 op basis van aan arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd, voor de duur van één jaar, bij [verweerder] in dienst getreden in de functie van taxichauffeur. Het laatstelijk verdiende salaris van [verzoekster] bedroeg € 1.846,60 bruto, exclusief 8% vakantietoeslag en 9,7% snipperdagtoeslag.

2.2.

Op de arbeidsovereenkomst is de cao Zorgvervoer en Taxi 2022 (hierna: de cao) van toepassing. In artikel 1.9.7 van de cao is het volgende opgenomen:

“Schade, die de werknemer bij de uitvoering van zijn werkzaamheden toebrengt aan de werkgever of aan een derde tegenover wie de werkgever verplicht is schade te vergoeden, kan in beginsel niet op de werknemer worden verhaald.

Hoge uitzondering op dit beginsel is de situatie waarin de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Van opzet is sprake wanneer de werknemer de bedoeling heeft gehad om schade toe te brengen. Van bewuste roekeloosheid is alleen dan sprake wanneer de werknemer zich letterlijk bewust is van zijn handelingen en van het feit dat die handelingen tot schade kunnen leiden. De bewijslast ligt in beide situaties bij de werkgever. Als moet worden aangenomen dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid dan moet de werkgever de volgende stappen ondernemen:

 aan de werknemer binnen één maand nadat hij van de gebeurtenis kennis heeft genomen schriftelijk mee delen dat hij vergoeding van de schade zal eisen;

 het bedrag van de schade zo snel mogelijk vaststellen, doch uiterlijk binnen één jaar nadat hij van de gebeurtenis kennis heeft genomen.

De hoogte van de vergoeding van de schade kan niet meer bedragen dan de kosten voor herstel of vervanging.”

2.3.

Op 2 augustus 2021 heeft [verzoekster] schade gereden met de taxi. Deze schade bedraagt € 864,37.

2.4.

[verzoekster] heeft zich op 21 oktober 2021 telefonisch ziek gemeld bij [verweerder] .

2.5.

Op 25 oktober 2021 is [verzoekster] op spreekuur geweest bij de verzuimconsulent. Deze heeft, voor zover van belang, het volgende teruggekoppeld aan [verweerder] :

“(…)

Situatie / beperking:

Uw werkneemster is op dit moment energetisch beperkt en beperkt in persoonlijk/sociaal functioneren. Tevens mag zij op dit moment geen voertuig besturen.

De prognose is gunstig. Een herstel is binnen 3 maanden te verwachten, zonder stagnatie is een probleemanalyse niet nodig

Re-integratiemogelijkheden / werkhervatting:

Per 1-11-2021 starten met re-integratie in aangepaste arbeid. 2 dagen per week 4 uur.

Revisie voor een evaluatie op 15-11-2021 bij de verzuimconsulent alsmede voor een opbouw schema naar een volledig herstel.

(…)”

2.6.

[verweerder] heeft [verzoekster] per e-mailbericht van 25 oktober 2021 laten weten dat [verzoekster] op 5 en 6 november 2021 van 23.00 tot 03.00 uur verwacht wordt op kantoor om de telefoon aan te nemen en eventuele administratieve werkzaamheden uit te voeren. Hetzelfde geldt voor 12 en 13 november 2021.

2.7.

Bij e-mailbericht van 27 oktober 2021 heeft [verweerder] zijn voornemen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden aan [verzoekster] kenbaar gemaakt. [verweerder] heeft tevens [verzoekster] aansprakelijk gesteld voor de door haar gereden schade op 2 augustus 2021 en aangekondigd de schade in te houden op haar salaris van oktober en november 2021.

2.8.

Bij e-mailbericht van 28 oktober 2021 heeft [verzoekster] verzocht aan [verweerder] om haar volledige salaris te betalen en zij heeft [verweerder] bericht dat zij contact heeft opgenomen met de arbodienst en zich voor 100% ziek meldt, zodat zij niet kan starten met het re-integratietraject.

2.9.

[verweerder] heeft per e-mailbericht van 28 oktober 2021 aan [verzoekster] bericht dat hij de 100% ziekmelding niet accepteert.

2.10.

Op 3 november 2021 is [verweerder] verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft, voor zover van belang, het volgende teruggekoppeld aan [verweerder] :

“(…)

Re-integratiemogelijkheden / werkhervatting:

Uw medewerkster is op dit moment niet belastbaar voor arbeid op basis van ziekte en/of gebrek.

Hiernaast is er sprake van een arbeidsconflict. Ik adviseer u om deze op te lossen. Indien dit niet lukt adviseer ik u om een mediator in te schakelen.

Per 17-11-2021 is zij weer arbeidsgeschikt voor het eigenwerk.

Uw medewerkster valt mogelijk onder de vangnetregeling van het UWV oor de ziektewet. Ik adviseer u om dit na te gaan bij het UWV.

(…)”

2.11.

Op 7 november 2021 heeft [verweerder] per e-mailbericht een werkrooster gestuurd aan [verzoekster] vanaf 17 november 2021.

2.12.

Per e-mailbericht van 12 november 2021 heeft [verzoekster] zich 100% ziekgemeld bij [verweerder] en [verweerder] erop gewezen dat zij nog niets heeft vernomen met betrekking tot het oplossen van het arbeidsconflict. [verweerder] heeft in zijn e-mailbericht van 15 november 2021 laten weten deze ziekmelding niet te accepteren.

2.13.

Op 17 november 2021 heeft [verweerder] het salaris van [verzoekster] stopgezet, omdat zij niet was verschenen op het werk en niet bereikbaar was.

2.14.

Op 17 december 2021 heeft [verzoekster] , bijgestaan door een vriendin, gesproken met [verweerder] . Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid.

2.15.

Op 1 februari 2022 heeft [verzoekster] een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV over de re-integratie-inspanningen van [verweerder] . Op 23 februari 2022 heeft het UWV geoordeeld dat [verweerder] onvoldoende meewerkt aan de re-integratie van [verzoekster] . Het UWV heeft dit, voor zover hier van belang, als volgt toegelicht:

“(…)

Re-integratie dient vorm gegeven te worden op basis van actuele belastbaarheid. De werknemer claimt een volledige arbeidsongeschiktheid op 12 november 2021. De bedrijfsarts zal moeten beoordelen of er op basis van rechtstreeks gevolg van medisch objectief waar te nemen ziekte en/of gebrek op 17 november en nadien sprake is van beperkingen. Als er sprake is van beperkingen zal de bedrijfsarts de beperkingen in kaart moeten brengen in een (bijstelling van) de probleemanalyse.

Op basis daarvan kunnen afspraken gemaakt worden om de re-integratie verder vorm te geven. Deze afspraken dienen werkgever en werknemer vast te leggen in (een evaluatie of bijstelling van) het plan van aanpak.

Nu de werkgever de belastbaarheid na de claim van 12 november 2021 niet heeft laten vaststellen is de belastbaarheid niet actueel, daarnaast is er ook geen plan van aanpak. Daardoor zijn de inspanningen van de werkgever niet voldoende.

(…)”.

2.16.

Op 23 februari 2022 is [verzoekster] op spreekuur geweest bij de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft aan [verweerder] vervolgens, voor zover hier van belang, het volgende teruggekoppeld:

“(…)

Re-integratiemogelijkheden / werkhervatting:

Ik heb uw medewerkster vandaag gezien op het spreekuur. Mijn conclusie is dat zij per 3-1-2022 arbeidsongeschikt is voor haar maatgevende arbeid. Er zal informatie worden opgevraagd bij de behandelende sector. Afhankelijk hiervan kan ik u verder adviseren. Een

vervolg consult is geïndiceerd na 3 tot 4 weken.

Uw medewerkster heeft aangegeven het niet eens te zijn met mijn advies. Ik heb haar aangegeven dat zij in dit kader een deskundigenoordeel kan aanvragen bij het UWV.

(…)”

2.17.

Per brief van 25 februari 2022, die tevens per e-mailbericht en WhatsAppbericht aan [verzoekster] is verzonden, heeft [verweerder] aan [verzoekster] medegedeeld dat zij op 28 februari 2022 om 07:00 uur wordt verwacht om aangepast werk te verrichten. [verweerder] heeft daarbij vermeld dat als [verweerder] niet op dit verzoek ingaat, zij op staande voet zal worden ontslagen.

2.18.

[verweerder] heeft op 28 februari 2022 [verzoekster] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van [verweerder] van 28 februari 2022 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“(…)

De redenen van dit ontslag op staande voet zijn de volgende:

U heeft zich van 17 november 2021 tot 3 januari 2022 schuldig gemaakt aan werkweigering.

U weigert in gesprek te gaan.

U weigert mee te werken aan u re-integratie.

U was in deze periode telefonisch onbereikbaar, reageerde zelden via de mail en ik heb verschillende afspraken met u proberen te maken die u niet bent nagekomen.

Door onderzoek van onze Arbo arts op 24 februari 2022 blijkt dat u per 3 januari 2022 tot heden ziek bent.

Dit betekend dat u vanaf 17 november 2021 tot 3 januari 2022 gewoon u werkzaamheden had kunnen uitvoeren.

Ook blijkt dat u in gebreken bent gebleven om u ziektemelding van 3 januari 2022 bij u werkgever en het UWV te melden.

Ik moest u ziekte op 24 februari 2022 van de Arbo arts vernemen.

Na overleg met de Arbo arts heb ik u op 25 februari 2022 heb ik geprobeerd een brief bij u thuis te overhandigen, aangetekend gestuurd, per mail en via Whatsapp met het verzoek om op maandag 28 februari 2022 om 7.00 u te melden voor aangepast werk.

Wederom bent u niet op komen dagen zonder enig tegenbericht.

Gezien de redenen die ik hierboven heb aangevoerd, is er op dit moment een situatie ontstaan die dusdanig ernstig is dat een verdere samenwerking met u per direct onmogelijk is geworden.

Ik ben daarom genoodzaakt om u op staande voet te ontslaan.

Ik ga me beraden om de door mij geleden schade bij u te verhalen.

(…)”

3. Het geschil

In de incidentele vordering: 3.1.

[verzoekster] verzoekt bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv voor de duur van het geding [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van het salaris van € 1.846,60 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag, snipperdagtoeslag en overige emolumenten vanaf 17 november 2021 dan wel vanaf 28 februari 2022, dan wel vanaf indiening van dit verzoekschrift, tot op het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, althans voor de duur van dit geding.

3.2.

[verzoekster] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij voor haar levensonderhoud afhankelijk is van haar salaris. Als gevolg van het ontslag op staande voet heeft ze geen recht op een WW-uitkering en Ziektewetuitkering. Ze kan hierdoor net rondkomen en heeft zich moeten aanmelden bij de Voedselbank.

In de hoofdzaak:

3.3.

[verzoekster] verzoekt samengevat:

primair:

het ontslag op staande voet te vernietigen;

[verweerder] te veroordelen tot betaling van het salaris van [verzoekster] van € 1.846,60 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantietoeslag, snipperdagentoeslag en overige emolumenten vanaf 28 februari 2022 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ;

[verweerder] te veroordelen om [verzoekster] – zodra zij weer arbeidsgeschikt is – tot het werk toe te laten op straffe van een dwangsom;

subsidiair:

- [verweerder] te veroordelen om aan [verzoekster] te betalen € 13.040,70 (bruto) aan billijke vergoeding, € 722,- (bruto) aan transitievergoeding en € 10.867,25 (bruto) aan vergoeding wegens onregelmatige opzegging, onder gelijke toezending van een bruto-netto specificatie aan [verzoekster] ;

meer subsidiair:

- [verweerder] te veroordelen om aan [verzoekster] te betalen de transitievergoeding van € 722,- (bruto), onder gelijke toezending van een bruto-netto specificatie aan [verzoekster] ;

primair, subsidiair en meer subsidiair:

[verweerder] te veroordelen aan [verzoekster] te betalen (het netto equivalent van) € 6.404,42 (bruto), te vermeerderen met de wettelijke verhoging van € 3.006,61 (bruto), terzake het verschuldigde salaris over de periode van 17 november 2021 tot 28 februari 2022, onder gelijke toezending van de salarisstroken van november 2021 tot en met februari 2022 met een bruto-netto specificatie;

[verweerder] te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris van oktober en november 2021 dat ten onrechte is verrekend met de door [verzoekster] op 2 augustus 2021 gereden schade ad € 864,37 inclusief btw, alsmede de hierover verschuldigde wettelijke verhoging van € 432,67 (bruto);

[verweerder] te veroordelen tot nakoming van de pensioenregeling vanaf 1 november tot en met 16 november 2021;

[verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;

[verweerder] te veroordelen in de proceskosten;

de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.4.

Van den Bijl heeft aan haar verzoeken, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Er is geen sprake van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt, er is geen sprake van een onverwijlde mededeling ex artikel 7:677 lid 1 BW en de arbeidsovereenkomst is in strijd met artikel 7: 670 lid 1 BW opgezegd. Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, maakt [verzoekster] aanspraak op het te achterstallige salaris. Tevens maakt [verzoekster] aanspraak op het salaris dat [verweerder] ten onrechte over de periode van 17 november 2021 tot 28 februari 2022 niet heeft uitbetaald. [verzoekster] heeft zich per 12 november 2021 ziek gemeld, zodat zij recht heeft op doorbetaling van haar salaris. [verweerder] heeft voorts ten onrechte een bedrag ingehouden op het loon van [verzoekster] omdat zij op 2 augustus 2021 schade heeft gereden met de taxi waarmee zij reed, want op grond van artikel 1.9.7 van de cao kan deze schade niet op [verzoekster] verhaald worden. Op de salarisstrook van november zijn de kosten voor de pensioenpremie van [verzoekster] niet ingehouden en hoogst waarschijnlijk niet afgedragen, zodat [verweerder] veroordeeld moet worden om de pensioenregeling na te komen.

3.5.

[verweerder] stelt zich op het standpunt dat de verzoeken van [verzoekster] moeten worden afgewezen. Op het verweer van [verweerder] wordt hieronder, voor zover van belang, ingegaan.

4. De beoordeling

In de hoofdzaak 4.1.

Beoordeeld moet worden of het ontslag op staande voet van 28 februari 2022 voldoet aan de eisen van artikel 7:677 BW lid 1 BW en dus of [verweerder] de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] mocht opzeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan [verzoekster] .

Dringende reden

4.2.

Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.

4.3.

[verweerder] heeft in zijn brief van 28 februari 2022 meerdere gronden aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd. Deze zullen hierna beoordeeld worden.

4.4.

Volgens [verweerder] is er sprake geweest van werkweigering door [verzoekster] in de periode van 17 november 2021 tot 3 januari 2022. De kantonrechter kan [verweerder] hierin niet volgen, omdat [verzoekster] zich op 12 november 2021 opnieuw had ziekgemeld. Het had vervolgens op de weg van [verweerder] gelegen om deze ziekmelding opnieuw te laten beoordelen door de bedrijfsarts. Volgens [verweerder] heeft hij telefonisch contact opgenomen met de bedrijfsarts, maar heeft de bedrijfsarts hem gezegd dat, als er geen sprake was van toegenomen klachten of nieuwe klachten/beperkingen, geen nieuw consult nodig was en het advies van 25 oktober 2021 nog zou gelden (waarin is opgenomen dat [verzoekster] per 1 november 2021 kan starten met re-integratie in aangepaste arbeid). De kantonrechter is echter van oordeel dat [verweerder] onvoldoende heeft onderbouwd dat de bedrijfsarts dit tegen hem gezegd heeft. Volgens [verweerder] blijkt dit uit het door hem overgelegde bericht dat hij heeft overgelegd als bijlage 11. Onvoldoende is echter gebleken dat dit een origineel e-mailbericht is omdat een kop en datum ontbreken. Tijdens de mondelinge behandeling was [verweerder] niet in staat om het originele e-mailbericht op een mobiele telefoon te laten zien. Ook als er vanuit wordt gegaan dat de bedrijfsarts dit wel tegen [verweerder] gezegd heeft, dan is voorts niet gebleken dat [verweerder] aan [verzoekster] heeft gevraagd of sprake was van toegenomen of nieuwe klachten. Nu [verweerder] dat niet gedaan heeft, had hij ervan uit moeten gaan dat [verzoekster] ziek was vanaf 12 november 2021, zodat van werkweigering geen sprake is.

4.5.

[verweerder] heeft voorts de gebeurtenissen na 17 november 2021 aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd, namelijk dat [verzoekster] weigerde om in gesprek te gaan, niet meewerkte aan haar re-integratie, telefonisch onbereikbaar was en per e-mail zelden reageerde. Wat het weigeren om in gesprek te gaan betreft, is de kantonrechter van oordeel dat het feit dat [verzoekster] pas op 17 december 2021 met [verweerder] in gesprek is gegaan, niet alleen aan haar te wijten is. De bedrijfsarts had immers op 3 november 2021 geconstateerd dat sprake was van een arbeidsconflict. Niet gebleken is dat [verweerder] iets heeft ondernomen om dit op te lossen, hetgeen wel op zijn weg had gelegen, ook als hij zelf niet ervoer dat sprake was van een arbeidsconflict. [verzoekster] heeft geprobeerd via [naam 2] (haar schuldhulpverlener) met [verweerder] in gesprek te komen, maar [verweerder] weigerde om met hem te praten. [verweerder] kan evenmin gevolgd worden in zijn stelling dat [verzoekster] onvoldoende meewerkte aan haar re-integratie, omdat [verweerder] niet heeft toegelicht aan welke re-integratieverplichtingen [verzoekster] niet heeft meegewerkt. Bovendien was [verzoekster] ziek vanaf 12 november 2021 en is zij pas op 23 februari 2022 weer door een bedrijfsarts gezien, zodat het onduidelijk is of zij in die tussentijd kon re-integreren. Volgens [verweerder] had [verzoekster] ook beter bereikbaar moeten zijn. De kantonrechter kan [verweerder] hierin volgen, maar is ook van oordeel dat als [verzoekster] graag wil dat [verweerder] via [naam 2] met haar communiceert, [verweerder] dit niet zomaar kan weigeren. Het onvoldoende bereikbaar zijn in de periode na 17 november 2021 is daarom op zichzelf bezien onvoldoende om het ontslag op staande voet te dragen.

4.6.

Volgens [verweerder] had [verzoekster] zich op 3 januari 2022 ziek moeten melden, omdat de bedrijfsarts op 25 februari 2022 heeft vastgesteld dat [verzoekster] per 3 januari 2022 ziek was. [verzoekster] had zich echter al per 12 november 2021 ziekgemeld en zichzelf daarna niet beter gemeld. [verzoekster] hoefde zich derhalve op 3 januari 2022 niet opnieuw ziek te melden.

4.7.

[verweerder] heeft als laatste aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat hij [verzoekster] bij brief van 25 februari 2022 heeft uitgenodigd om zich op 28 februari 2022 om 7:00 uur te melden voor aangepast werk en zonder bericht niet is komen opdagen. [verzoekster] heeft erkend dat zij op 28 februari 2022 niet op de oproep van [verweerder] is verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] toegelicht dat zij tijdens het weekend van 26 februari 2022 bij haar dochter was en de brief van 25 februari 2022, die ook per e-mailbericht en WhatsAppbericht aan haar was verstuurd en waarvan zij de ontvangst op 25 februari 2022 niet heeft betwist, pas op 28 februari 2022 rond 9.00 uur heeft gelezen.

De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] van [verzoekster] mocht verwachten dat zij bereikbaar was. [verzoekster] had gelet op het advies van de bedrijfsarts van 23 februari 2022, waarin is opgenomen dat zij arbeidsongeschikt is voor haar maatgevende arbeid, er ook rekening mee moeten houden dat [verweerder] haar zou oproepen voor aangepaste arbeid. [verzoekster] had derhalve de van [verweerder] afkomstige e-mail- en/of WhatsAppberichten moeten lezen, zodat de gevolgen van dit nalaten voor haar rekening en risico komen. Door het niet op tijd lezen van de berichten, is [verzoekster] niet verschenen op het werk op 28 februari 2022. Evenmin heeft zij, nadat zij rond 9.00 uur wel op de hoogte was van de inhoud van de brief van 25 februari 2022 van [verweerder] , contact opgenomen met [verweerder] om uit te leggen waarom zij niet op het werk was verschenen. De ontslagbrief is volgens [verweerder] pas op 1 maart 2022 in de avond aan [verzoekster] verzonden, nadat [verzoekster] in de tussentijd niets meer van zich had laten horen. De kantonrechter is van oordeel dat het niet verschijnen op 28 februari 2022 en het niet opnemen van contact na het lezen van de brief van 25 februari 2022, in samenhang bezien met de eerdere slechte bereikbaarheid van [verzoekster] , ertoe leiden dat van [verweerder] in redelijkheid niet gevergd kan worden dat hij de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] laat voortduren. [verweerder] had derhalve een dringende reden om [verzoekster] op staande voet te ontslaan.

Onverwijldheid

4.8.

[verzoekster] kan niet gevolgd worden in haar stelling dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven, omdat het niet verschijnen van [verzoekster] op het gesprek op 28 februari 2022 de dragende reden is voor het ontslag op staande voet en [verweerder] [verzoekster] kort daarna op staande voet heeft ontslagen. Dit is onverwijld.

Opzegverbod

4.9.

Het opzegverbod wegens ziekte staat niet aan het ontslag op staande voet in de weg, omdat op grond van artikel 7:670a lid 2 sub c BW het opzegverbod wegens ziekte niet van toepassing is indien sprake is van ontslag op staande voet. Daarnaast is [verzoekster] ook niet ontslagen vanwege haar ziekte.

Tussenconclusie

4.10.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het ontslag op staande voet rechtsgeldig gegeven. Dit betekent dat de primair verzochte vernietiging van het ontslag op staande voet en daaraan gekoppelde verzoeken zullen worden afgewezen. Vanwege het rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet is er ook geen grond om de subsidiair verzochte billijke vergoeding, transitievergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging toe te wijzen. De meer subsidiair verzochte transitievergoeding komt evenmin voor toewijzing in aanmerking en zal worden afgewezen.

Achterstallig loon over periode 17 november 2021 tot 28 februari 2022

4.11.

[verzoekster] stelt zich voorts op het standpunt dat [verweerder] ten onrechte het loon heeft stopgezet per 17 november 2021 en vordert daarom [verweerder] te veroordelen het loon aan haar te betalen over de periode 17 november 2021 tot 28 februari 2022.

4.12.

[verweerder] betwist niet dat [verzoekster] over de periode van 3 januari 2022 tot 28 februari 2022 ziek was, maar betwist wel dat [verzoekster] al vanaf 12 november 2021 tot 3 januari 2022 ziek was. De kantonrechter is van oordeel dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen [verzoekster] vanaf 12 november 2021 ziek was. Als [verweerder] het daar niet mee eens was, dan had het op zijn weg gelegen om destijds de bedrijfsarts te laten vaststellen dat [verzoekster] niet ziek was per 12 november 2021, maar dat heeft [verweerder] niet gedaan. [verweerder] kan niet gevolgd worden in zijn stelling dat uit het bericht van de bedrijfsarts van 23 februari 2022 volgt dat [verzoekster] in de periode van 12 november 2021 tot 3 januari 2022 niet ziek was, omdat de bedrijfsarts zich over deze periode niet expliciet uitlaat in zijn bericht en derhalve niet is komen vast te staan dat de bedrijfsarts ook die periode in zijn beoordeling heeft meegenomen. Dit betekent derhalve dat ervan uitgegaan zal worden dat [verzoekster] vanaf 12 november 2021 ziek was, zodat [verweerder] ten onrechte het loon per 17 november 2021 heeft stopgezet en [verzoekster] vanaf die datum recht heeft op doorbetaling van haar loon tijdens ziekte.

4.13.

[verweerder] zal worden veroordeeld om het achterstallig loon over de periode van 17 november 2021 tot 28 februari 2022 aan [verzoekster] te betalen. [verweerder] heeft de door [verzoekster] berekende hoogte hiervan niet betwist, zodat het (netto equivalent van) € 6.404,42 bruto zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over het achterstallige loon zal als onbetwist en op de wet gegrond worden toegewezen op de wijze als hierna in het dictum vermeld.

4.14.

[verzoekster] maakt aanspraak op de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW . [verweerder] heeft het achterstallige loon niet tijdig betaald, zodat [verzoekster] terecht aanspraak maakt op de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW . [verweerder] heeft gevorderd om deze vergoeding te matigen. In de door [verweerder] aangevoerde omstandigheden (onder andere: kleine zelfstandige, ziekte van [verweerder] en minder inkomsten door de coronacrisis) ziet de kantonrechter aanleiding om de vordering te matigen. Deze zal echter niet worden gematigd tot nihil, omdat [verweerder] ook verwijten te maken zijn wat betreft de te late loonbetaling, want hij had immers eerder de bedrijfsarts kunnen inschakelen om de ziekte van [verzoekster] te beoordelen. De wettelijke verhoging wordt daarom gematigd tot 20%, zodat [verweerder] veroordeeld zal worden om een bedrag van € 1.280,88 aan [verzoekster] te betalen. De gevorderde wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal als onbetwist en op de wet gegrond worden toegewezen op de wijze als hierna in het dictum vermeld.

4.15.

De door [verzoekster] verzochte salarisstroken van november 2021 tot en met februari 2022 met een bruto-netto specificatie, waartegen door [verweerder] geen verweer is gevoerd, worden tevens toegewezen.

Schade taxi

4.16.

[verzoekster] heeft schade gereden aan de taxi op 2 augustus 2021. Deze schade bedraagt € 864,37 inclusief btw. [verweerder] heeft de helft van deze schade ingehouden op het loon van oktober 2021 en de andere helft op het loon van november 2021. [verzoekster] stelt dat [verweerder] de schade niet op haar mocht verhalen.

4.17.

Op grond van artikel 1.9.7 van de cao kan de schade in beginsel niet op [verzoekster] worden verhaald. Dit is slechts anders als sprake is van schade als gevolg van opzet of bewuste roekeloosheid van [verzoekster] . [verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van bewuste roekeloosheid, omdat [verzoekster] de schade had gereden terwijl ze met haar telefoon in haar handen tegen een paaltje aan reed. [verweerder] heeft ter onderbouwing van haar stelling een verklaring overgelegd van [naam 3] , die het volgende heeft verklaard: “[verzoekster] kwam na haar dienst op locatie en melde dat ze schade had gereden in het begin van haar dienst en dat ze het stom van haar zelf vond dat ze met haar telefoon in haar handen om te connecten met de bus en uit een parkeervak tegen een paal aan reed”.

4.18.

[verzoekster] betwist dat zij met de telefoon in haar hand tegen het paaltje is gereden, want volgens [verzoekster] heeft zij een steuntje voor haar telefoon en was het een ongeluk dat ze tegen het paaltje is gereden.

4.19.

Partijen zijn verdeeld over wat er gebeurd is op 2 augustus 2021. Uit de door [verweerder] overgelegde verklaring van [naam 3] blijkt niet dat zij de aanrijding heeft zien gebeuren. Evenmin waren [verweerder] of [naam 1] bij de aanrijding aanwezig. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [verweerder] onvoldoende heeft onderbouwd dat [verzoekster] tegen het paaltje is gereden omdat zij haar telefoon in haar hand had. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat [verzoekster] bewust roekeloos heeft gehandeld. Voorts blijkt uit de verklaring van [naam 3] en de toelichting van [verweerder] onvoldoende dat [verzoekster] heeft toegezegd, en partijen dus zijn overeengekomen, dat zij de schade zelf zou vergoeden. [verweerder] heeft derhalve ten onrechte de schade verrekend met het loon van [verzoekster] , zodat [verweerder] wordt veroordeeld om de met het loon verrekende schadebedrag ten bedrage van € 864,37 inclusief btw aan [verzoekster] terug te betalen. De hierover gevorderde wettelijke rente zal als onbetwist en op de wet gegrond worden toegewezen op de wijze als hierna in het dictum vermeld.

4.20.

[verzoekster] maakt tevens aanspraak op de wettelijke verhoging over het schadebedrag. Het schadebedrag is weliswaar ingehouden op het loon, maar dit betreft geen loon, zodat er geen grond is om de wettelijke verhoging toe te wijzen.

Pensioenregeling

4.21.

Volgens [verzoekster] zijn de kosten voor de pensioenpremie niet ingehouden op de salarisstrook van de maand november 2021 en daardoor hoogstwaarschijnlijk niet afgedragen. [verweerder] heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat [verweerder] zal worden veroordeeld om de pensioenregeling vanaf 1 november tot en met 16 november 2021 na te komen.

Proceskosten

4.22.

Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitvoerbaarheid bij voorraad

4.23.

Deze beschikking wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

In het incident

4.24.

Nu in deze beschikking wordt beslist op de hoofdzaak, is er geen reden (meer) om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening voor de loondoorbetaling te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding en het geding eindigt met deze beschikking. Het incidentele verzoek wordt daarom afgewezen.

4.25.

De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten in het incident te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5. De beslissing

De kantonrechter:

In de hoofdzaak

5.1.

veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] te betalen € 6.404,42 bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 20% zoals bedoeld in artikel 7:625 BW (zijnde een bedrag van € 1.280,88 bruto) en te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallige loon én over de wettelijke verhoging vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan de dag van volledige betaling, onder gelijke toezending van de salarisstroken van de maanden november 2021 tot en met februari 2022 met een bruto-netto specificatie;

5.2.

veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] te betalen € 864,37 inclusief btw aan ten onrechte ingehouden schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van verschuldigdheid tot de dag van volledige betaling;

5.3.

veroordeelt [verweerder] tot nakoming van de pensioenregeling vanaf 1 november tot en met 16 november 2021;

5.4.

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.5.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.6.

wijst het meer of anders verzochte af;

In het incident

5.7.

wijst het incidentele verzoek af;

5.8.

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. G.A.F.M. Wouters en in het openbaar uitgesproken.

31688


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature